Geschiedenis des vaderlands. Deel 12
(1839)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[Tekst]aant.[Prinses Anna, als gouvernante]De dood van Willem IV trof het geheele Land boven alle voorbeeld. Zelfs de Tegenstadhouderlijke party was in de uiterste verslagendheid, daar zij in zijn gezag, wijsheid, en gematigdheid haar eenigen steun zag tegen de Burgerparty, die met gevoel van zijn eigen krachten, en al te groote helling tot Democratische beginsels, zijne Regenten thands verachtte, zoowel uit hoofde van den eens op hen behaalden triomf, als omdat zij thands minder door het natuurlijk ontzag voor reeds oude familien, die nu met vele nieuwe opkomelingen vermengd waren, geimposeerd wierd. Men wachtte van de Prinses Anna die als Gouvernante gedurende de minderjarigheid van haren zoon optrad, dezelfde verstandige verheffing boven alle partyzucht niet, en achtte haar boven dien, als Engelsche Kroonprinses veel te zeer in de Engelsche belangen, om haar niet als een tegenparty tegen de aristocratische factie aan te merken; en men vreesde haar dus. En dit te meer, naarmate zij gevat, scherpziende, en werkzaam was, en alles uit eigen oogen zien wilde, en boven dien een neiging tot populariteit had, hoedanig den Engelschcn Prinsen van kindsbeen af wordt ingeboezemd, en die bij haar, | |
[pagina 2]
| |
aant.door de tegenstrijdige factien bij ons, aanmerklijk versterkt was geworden; daar zij, jaren lang, van deze niet dan toejuiching, hartelijkheid, en zelfs onderwerping, van de andere niet dan beleedigingen en verongelijkingen, ondervonden had, die bij een vrouw dieper treffen en duurzamer indrukken nalaten, dan in een man. Wat haar uiterlijk betreft, zij had veel waardigheid bij een gul en gemeenzaam onderhoud en ging in haar vroege jeugd voor eene schoonheid. Haar vermaardheid in dit opzicht was zoo groot, dat Fredrik II van Pruissen, Kroonprins zijnde, op haar verliefde, en eene onderneming vormde om haar te schaken, die echter met andere romantische grillen waarvan hem het hoofd toen draaide, en die 't weinig scheelde of zij hadden hem dat hoofd gekost, in de geboorte smoorde. Zij was voor het overige weldadig, en weinig werk makende van geld; waar over de Hertog van Wolfenbuttel zich altijd beklaagde, als verwaarloosde zij daardoor het belang van haar kinderen, en niemand liet zich ooit geduldiger bestelen dan zijGa naar voetnoot1. Doch zij was hoog van geest, naijverig op 't gezag dat haar toekwam, en veellicht niet vrij van stijfhoofdigheid. Zij was zeer gehecht aan die zij haar vrienden kende in alle klasse en rang of staat, beschermde die met ijver; en wist die ook doorgaands zeer wel te onderscheiden: doch zij was des te gevoeliger, wanneer zij zich van dienaars, of die zij voor haar vrienden hield, bedrogen, of dezen haar bescherming onwaardig vond. Zij | |
[pagina 3]
| |
aant.was inzonderheid op strengheid van zeden gezet, en zag geene afwijking daarvan over 't hoofd. Zij moedigde geest en talenten aan, bevorderde kunst en wetenschap; hield inzonderheid van de schilderkunst, en schilderde zelve; 't geen haar de geliefdste uitspanning was, en waar aan zij meest hechtte. Echter scheen zij daarin, den hoogen stijl niet te vatten; haar genre ten minste was de trant van Wateau, toen zeer in den smaak, ook in Engeland; wiens prenten en soortgelijke zij veelal ten voorbeeld nam. Zij was van eene eenvoudige levenswijs; drenk geen wijn; zoogde haar kinderen zelf, schoon zij dit met Willem V, na 't een poos beproefd te hebben, moest opgeven: was veel bij haar kinderen, en verloof ze nooit uit het oog. Uitgaande nam zij ze gewoonlijk meê, kamde hun schier ieder oogenblik als zij ze zag, het loshangende haar uit en in lokken, waartoe zij een kammetjen altijd in den zak had: en wanneer zij iemand gehoor had gegeven, van wien zij hield, deed zij haar zoon binnen komen, en zei hem altijd: ‘Willem, dit is uw Vriend, onthou dit!’ De Hertog van Wolfenbuttel was; als gezegd is, iemand die een goede krijgsmans-reputatie had: hij verstond en was zeer gehecht op alle details van de krijgstucht en krijgsoefening, en bracht hierdoor de zeer vervallen troepen ook weldra tot die netheid en juistheid, welke men nu door geheel Europa vereischte, en die zekerlijk ook van meer belang is, dan onkrijgskundigen zich voor kunnen stellen. Hij was natuurlijk aan den Prins en Prinses, wier gunst hem Veldmaarschalk gemaakt had, gehecht, en, vreemd in het land zijnde, wèl met ieder. | |
[pagina 4]
| |
Als Gouvernante des Lands en Voogdesse over haar zoonGa naar voetnoot1, deed Prinses Anna dadelijk op het overlijden van haren GemaalGa naar voetnoot2 den eed in handen eener talrijke Staatscommissie van Holland, en vervolgens aan die der overige Provincien. En dus begon thands een soort van Regentschap, hetgeen doorgaande als van minder klem werd beschouwd dan het Stadhouderschap, en waarbij niet volkomen dezelfde hartelijkheid voor de persoon, noch hetzelfde vertrouwen wasGa naar voetnoot3. De zaken hielden echter den zelfden loop. Alleenlijk trachtten de stedelijke Regenten zich hier en daar wel iets meer te doen gelden, en het misbruik der Justitie tot vervolging der oude Prinsgezinden ging meer en meer voort, doch werd dikwijls door brave Advocaten gestuit. Inzonderheid kon in dit opzicht niet genoeg geroemd worden de Advocaat Ploos van Amstel in Amsterdam, een der bekwaamste en kundigste (zoo niet de eenige van zijn tijd die deze twee hoedanigheden in gelijke maat in zich vereenigde) wiens zoon hem in braafheid van karakter zoo ongelijk was, als hij in Rechtsgeleerdheid hem evenaarde. Deze was in de volste kracht de schrik der Aristocraten, en toevlucht der verongelijkten; doch dit nam niet weg, dat moedeloosheid en vrees der Gemeente voor den haat der Grooten (gelijk men het nu onder de burger- | |
[pagina 5]
| |
Classe begon te noemen) den willekeur en de factiezucht der Regenten, die de machtigste kooplieden weldra aan hun snoer kregen, meer en meer vestigde en allengs in eene autocratie ontaarden deed, die door een zachter uiterlijk en meer vriendelijk voorkomen gemolliëerd werd, doch zeer sterk naar het oude begon te hellen, waarover men zich voor de laatste Staatsomwenteling zoo te beklagen had. - Dit nam echter niet weg, dat er brave en weldenkende Regenten onder waren, wier gedrag voorbeeldig was; en dit hielp meê, om het kwaad niet aan de Regenten als zoodanig, maar aan individueele karakters toe te schrijven, en dus lichter te dragen. Maar deze weinige Regenten, die een uitzondering in den hoop maakten, en nieuwe familien waren, wien onder Jan de Witt nog niet geheerscht hebbende, den rechten Aristocratischen geest niet in het bloed zat, mochten anders denken, dit belettede de algemeene samenspanning niet, die wij thands ontvouwen moeten. De Regeeringen waren in 1747, bij den jammerlijken toestand des Lands verdeeld, verlegen, en radeloos; en werden eensklaps verrast en overrompeld door de algemeene begeerte der Burgerij, waar aan zij niet alleen niet weêrstaan konden, maar die zij zelven in 't hart als den eenigen maatregel tot behoudenis erkenden. Het net was hun (om het dus uit te drukken) over het hoofd gehaald, en zij zaten daar in verwikkeld en vastgebonden, eer en zonder dat zij-zelven begrepen hoe het toegegaan was. Het was ook zeer ten hunnen nadeele uitgevallen; en hun gezag niet alleen in verscheiden opzichten ver- | |
[pagina 6]
| |
minderd; maar zelfs voelde ieder zich met zijn kussen (gelijk men 't met een Hollandsche niet al te verheven metafora noemde) op pijpenstelen gesteld. Het was dus in den aart der zake dat zij op herstel en behoud bedacht waren. - Het verminderde trachtte men zachtjens en ongemerkt weêr in te palmen, en wanhoopte niet, met beleid de zaak tot den vorigen stand te rug te brengen, het zij door een geheele afschaffing van het Stadhouderschap, het zij door den Stadhouder tot een bloot Minister van staat te maken, die (gelijk het eenige jaren in Gelderland geweest had) slechts bevelen te ontfangen en uit te voeren had; maar intusschen moest gezorgd worden voor het behouden der regeeringsplaatsen in de zelfde familien die ze nu bezaten. Dit was, mits men 't volstandig met elkander eens was en bleef, doenelijk, door de nominatien waar uit de Stadhouder of Gouvernante de verkiezingen deed, zoo wel bij vacaturen in de regeeringslichamen, als bij de jaarlijksche veranderingen der personen. Men verbond zich derhalve bij schriftelijke akten: om elkander en elkanders familien in 't bezit der regeering te handhaven, en bij sterfgeval of ander openvallen, altijd de kinderen en naaste betrekkingen des overledenen of uitgevallenen voor alle anderen personen te praefereeren; en daar volstrekt niet van af te gaan, zoo lang er iemand van die overig was: ook de groote en voordeelige ampten op die wijze in hun familien te houden. Met deze clausula constringens (dwangbepaling), dat die in deze verbintenis geen deel nam, niet weêr op eenige nominatie gebracht zou worden, maar volstrekt van alle deel in | |
[pagina 7]
| |
de Regeering uitgesloten worden en blijven. 't Spreekt van zelfs dat men de afgegane Schepenen hier door niet van den Oud-Raad kon uitsluiten, maar daar 't bijeenroepen van die aan Burgemeesteren stond, en zeer zelden te pas kwam, had dit punt niets om het lijf; doch alle uitzicht op 't Burgemeesterschap was daar meê afgesneden en tevens alle mooglijkheid om weder in functie te treden. - Men teekende deze verbintenis vrij algemeen, en die dit niet wilden, bleven, (gelijk men 't gewoon was te noemen) op het stinkbankjen. Hierbij voegde men verbintenissen der regeeringen van de bijzondere steden met elkanderen, die tot guarantien over en weder van het onderhouden dier verbintenissen strekten; en ook wederzijdsche voorkeur der Regentenfamilien zelfs in andere steden verzekerden: ten gevolge waarvan dan ook een Regent die meer dan één zoon had, die meerderen veel al in andere steden verdeelde, daar het burgerrecht koopen deed, en zoo in de regeering bracht; 't geen te lichter viel in die kleinere steden, waar het getal der Regentenfamilien niet zeer groot was, en de Regeering zich gaarne door die uit de grootere sterkte. Daar deze verbintenissen ontworpen, gearresteerd, en (zoo niet door alle de Regenten, als in sommige steden plaats had), door verre de meesten geteekend waren, eer men ze aan die genen voorleide, aan wier toetreding men eenigzins twijfelen kon, en dit niet geschiedde dan onder belofte van de heiligste geheimhouding (want die men niet vatbaar onderstelde om er in te deelen, dien bood men ze zelfs | |
[pagina 8]
| |
niet aan), zoo achtte men dit niet alleen wel en bondig geklonken, maar ook een bedekt stuk, dat gelijk het het licht niet verdragen kon, zoo ook tusschen de teekenaars blijven zou. Maar het duurde zeer kort, of de origineele stukken met hun handteekeningen waren bij Mevr. de Prinses Gouvernante in handen: die in 't geheel niet gesticht was met zulk eene handelwijs, als welke niet anders aangemerkt kon worden dan als een Complot om zich van de regeering des Lands meester te maken, waarvan de gevolgen dan licht te voorzien waren. Men had bij sommige Regenten de laagheid van te ontkennen, tot men zijn handteekening zich voor de neus zag leggen; bij anderen de onbeschaamdheid om het te verdedigen, en het werd staande gehouden, dewijl tegen zulk eene conspiratie niet voorzien was, en de Prinses eensdeels schroomde, de Burgerijen weder in 't spel te brengen, waar door zij vreesde 't land aan nieuwe beroerten ten prooi te geven; andersdeels in de hoop was van deze Catilinaas door beleid te dejoueeren: 't geen haar echter niet gelukte. De conventien hielden stand tot de Staatsomwenteling van 1787, waar het Land weinig meê gebaat was, als wij op zijn tijd zien zullen. Uit deze Conventien sproot het groote geschil in 1757 en 1758 over de Regeeringskeuze der stad Haarlem. De Nominatie was uit de teekenaars gemaakt, tegen protest der andere Leden, die zich deswegens bij de Prinses beklaagden. De Prinses deed onderzoeken op dit stuk, en bevond deze uitzondering strijdig met de oude en wel hergebrachte Costume, waarvolgens elk op zijn beurt ter nomi- | |
[pagina 9]
| |
natie gebracht moest worden. Men betwistte haar in Haarlem dit onderzoek, even gelijk men 't in Zeeland aan Willem III betwist had; en bracht het punt over de formaliteit of informaliteit (zoo men 't noemde) der nominatie aan de Staten van Holland als Souverain en dus alleen over de Privilegien (als concessien van de Souverainiteit) kunnende en mogende oordeelen. Dit was fijner gesponnen dan onder Willem III. Echter lag er een Sofisma in: want het raakte de concessie niet, maar het meum et tuum, 't geen door het Stadhouderlijk gezag beschermd moest worden, vel invitis Ordinibus [ook in weerwil der Staten]. Ook was 't praecedent van Willem III genoeg om het stadhouderlijk recht te staven. De Prinses moest gedogen, dat de Staten er zich meê moeiden, doch dezen stelden haar in het gelijk, protestantibus [onder tegenspraak van] Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Rotterdam, en den Briel, die de handen in één sloegen. - Zie daar derhalve een twist, die de grootste gevolgen dreigde, begonnen! - Een der personen op de nominatie werd intusschen in den Raad van State geplaatst, en hierdoor moest de nominatie veranderd, en uit de veranderde nominatie deed de Prinses, nu te vreden haar recht erkend te zien, de verkiezing. Dus liep het in 1757 af: maar de koppigheid der Haarlemer Regenten toonde zich het volgend jaar bij de nieuwe Nominatie; waartegen de verongelijkte niet kabaleerende Leden wederom opkwamen. De Prinses deed hare verkiezing nu gedeeltelijk buiten de nominatie, en wel van diengene, die er in de eerste plaats op behoord had gebracht te worden: te weten, drie Burgemeesters uit de Nominatie en | |
[pagina 10]
| |
zekeren Salomon van Echten als vierde die er op behoord had te staan. In Haarlem wilde de Regeering die electie niet erkennen: doch de Hoofdofficier deed zijn plicht, en de zaak ging door; niet zonder publicatie in Haarlem van wegen H.K. Hoogheid. - Hier tegen was de toevlucht der Haarlemsche Kabalisten wederom bij de Staten-vergadering; en dit gaf gelegenheid tot geheele ontdekking der zamenzwering van 32 Haarlemsche Regeeringsleden tegen de 12 eerlijke lieden, die nevens hen zaten: van welke conspiratie men nu in Haarlem de actè verbrand had, op dat ze niet bekend zou worden. Godloos en onbeschaamd was het bericht der Haarlemsche Kabaal. - De uitslag dezer zaak moest het Stadhouderlijk gezag of de Kabaal-regeeringen der steden ten top heffen; en het is twijfelachtig hoe hij gevallen zou zijn, maar terwijl dit hong, kwam de Prinses te overlijden, en het resultaat was, dat de Staten de Haarlemsche Cabalisten gelijk gaven, maar uit consideratie voor de Prinses haar electie echter lieten gelden. 't Was, nu dit stuk uitborst, de zaak der Aristocraten, de Prinses en hare Regeering hatelijk te maken: en hiertoe werd niets gespaard. Men won bedienden van haar, door geld en beloften, ten einde haar huislijke ongenoegens te verwekken, haar geheimen te verraden, en dergelijke; en wanneer zij die afzettede of weg zond, nam men die en hun vuile en valsche verdedigingsschriften in bescherming, en daar uit gelegenheid tot allerlei lasterlijkheden. Maar vooral bediende men zich meesterlijk van den oorlog, die welhaast tusschen | |
[pagina 11]
| |
Frankrijk en Engeland opkwam, om het groote koopmans-Gilde tegen haar in het harnas te jagen. De koophandel was met Frankrijk hersteld, en, door een nieuw tractaat bevestigd gaf hij grooter voordeelen dan men een tijd lang gonooten had, wanneer in 1754 de Engelschen en Franschen, wier territoiren in hun Kolonien niet naauwkeurig bepaald waren, en die in de Oostindien eigenlijk nog niet bevredigd waren geweest, nu eensklaps in America wegens hun Kolonien in twist geraakten, die aldaar van wederzijde met woede gevoerd wierd. De Franschen sloegen de Engelschen op de rivier Ohio, waarbij op den 9 Julij 1755 de Engelsche Generaal Braddock omkwam; na 't welke de Engelschen hen met dubbel geweld op 't lijf vielen, geheel 't Fransche Canada overstelpten, en hunne schepen op de kusten wegnamen. Dit was gevolgd van een offensif en defensif tractaat tusschen Groot Brittannie en Pruissen gesloten in Januarij 1756, en eene oorlogsverklaring van de eerstgenoemde Mogendheid tegen Frankrijk (dat zich op den 2 May met de Keizerin van Hongarijen verbond,) op den 17 May; die door Frankrijk op den 9 Junij door een Tegenmanifest beantwoord wierdGa naar voetnoot1. | |
[pagina 12]
| |
In deze oorlog waren de Engelschen ook in Europa meester ter zee, voornamelijk door hun roofschepen, maar zij verloren Port-Mahon, het geen de Admiraal Bing gezonden was te ontzetten; die wegens zijn mislukte poging het hoofd verloor. En de Koning van Pruissen, viel eensklaps en zonder oorlogsverklaring in Saxen, waar hij den Keurvorst (Koning van Polen) uitdreef, zich meester van alles maakte, en weldra geheel de Saxische legermacht gevangen nam, en voorts den oorlog naar Boheme tegen Maria Theresia overbracht, die van haar zijde, zoo wel de Russen als Franschen daar in haalde. Wij zullen in de bijzonderheden van dezen oorlog niet treden, die met meer drift dan immer werd voortgezet, waar in Pruissen eerst zeer gelukkig was, en alles veroverde, doch eenmaal voor Praag het hoofd stotende en door den Oostenrijkscken Generaal Dann geslagen, gelukkig was, in Saxen het middel te hebben om geld en manschap bij een te brengen, waartoe hij de allervreeslijkste afpersingen deed: terwijl de Franschen zich meester van 't Hanoversche, en Brunswijksche en Oostfriesche maakten, de Oostenrijkers van Brandenburg en Berlijn, de Zweden van Pommeren en de Russen van Koningsberg: zoo dat de Koning van Pruissen, die in Saxen zich staande hield, even zoo zeer van zijn Staten beroofd was, als de Keurvorst van Saxen. Zijn wanhopigen toestand, waar uit hij door ongelooflijke moed en volharding zich redde, beschrijft hij-zelf in zijn nagelaten werken zeer nadrukkelijk: wanneer de subsidie van Engeland in geld en manschap hem zeer te stade kwam. Engeland, meester ter zee zijnde, deed verscheiden | |
[pagina 13]
| |
ondernemingen op de kusten van Frankrijk in Bretagne, in Normandie, op Havre dat gebombardeerd wierd, en sneed den Franschen alle zeevaart volkomen af. Hun handel werd derhalve door de onzen gedreven, en verrijkte onze kooplieden; doch daar zij, hier niet meê te vreden, met krijgs- en scheepsbehoeften naar de Fransche havens te voeren op nog ontzachlijker voordeelen vlamden, kon het niet missen of vele schepen der onzen moesten noodwendig door de Engelsche Oorlogschepen of privateers genomen en opgebracht, en ook voor goede prijzen verklaard worden. Het is inderdaad altijd een aangenomen grondregel in het Jus Gentium geweest, dat vijandelijk goed, op de vrije zee gevonden bij wie het zij, confiscabel is; en even zoo dat, die bevonden wordt een in oorlog zijnde vijand de middelen tot het voeren des oorlogs aan te brengen, een vijandlijke daad doet; en van daar de leer der contrabanden in dit stuk, die naar de verandering die de wijze van oorlogvoeren onderging, ook noodwendig veranderen en van uitgebreider toepassing wezen moest. Zie daar derhalve twee punten van hoog belang tusscheh de Onzen en de Engelschen in geschil. Wat betreft het 1ste) het Hollandsche absurde systema van den Koopmansgeest vrij schip vrij goed, was door de Engelschen, als wij reeds aangemerkt hebben, bij vroeger tractaat met George den I erkend en toegestaan; doch nooit in den practijk erkend, daar de Parlementen en Zeegerechten het niet wilden toelaten, als door den Koning niet hebbende kunnen overgegeven worden. Hier in had men echter geen groot belang te stellen, want men was | |
[pagina 14]
| |
toen reeds zoo geconfijt in de valschheden des koophandels, dat koopbrieven, burgerbrieven en allerlei documenten om Fransche goederen voor Hollandsche te doen doorgaan, een gereed middel was, waar door deze quaestie nooit behoefde geopperd te worden. Maar ten aanzien van het tweede punt (dat der contrabande) was geen eind aan chicanes, en hierin bleef vrij wat twijfelachtigs aan weêrzijde. Echter scheen het enge tractaat van verbintenis met Engeland volstrekt alles te moeten uitsluiten, wat hulptoebrenging aan zijn vijand in den oorlog te water insloot. Men verhardde zich echter, om gelijk de Pensionaris van Amsterdam het uitdrukte, dit niet te willen begrijpenGa naar voetnoot1. Frankrijk ondertusschen kon onzen toevoer van krijgs- en scheepsbehoefte, hout, pek, en teer, niet ontbeeren, en die zelf niet kunnende halen, drong het op ons om dit recht vast te houden. Het regende niet alleen geschriften, maar requesten, memorien, aan Burgemeesteren, aan H. Ed. Gr. Mogenden, aan H. Hoog Mogenden, aan de Gouvernante; en zelfs bezendingen om bescherming voor de Commercie, voor de zeevaart. De plechtige Commissie van 40 personen, aan wier hoofd van de Poll het woord deed, en die zich verbeeldde de rol van Brederode bij Margaretha van Parma te spelen, is bekend. Oorlogschepen moeten er zijn, dit klonk nacht en | |
[pagina 15]
| |
dag elk door de ooren, terwijl Engeland op dit punt onverzetlijk was en bleef, en de Staten-zelven, 't zij dan uit eigen inzien, 't zij door den invloed en repraesentatie van de Gouvernante, het volstrekt ongeraden vonden, een oorlog met Groot Brittannie (zoo machtig toegerust, en zoo onweêrstanelijk thands op zee) in eenen zoo wapenloozen toestand als de onze was, te wagen, en dit daar elk oogenblik de oorlog ook te lande tot onze grenzen naderde, en vijandlijkheden met Frankrijk kon doen uitbarstenGa naar voetnoot1. 't Valt moeilijk, een denkbeeld te geven van de misnoegens die dit veroorzaakte. Het geschreeuw tegen het verraderlijk overleveren van 's Lands welvaart door Stiefmôer Anna (zoo 't heette) in rijm en proza was vreeslijk. De requesten werden niet alleen door kooplieden in menigte, maar door schuitevoerders ('t schuim des volks van Amsterdam), kruiers, sleepers, pakkers, winkeliers, en wat niet al, dien men daartoe opwond onder voorgeven dat hun bestaan daaraan hing, geteekend en gepraesenteerd, en het was alleen, dat de gewapende burgeryen nog in massa welgezind waren, en verre het grootste deel | |
[pagina 16]
| |
der Predikanten overal uit beginsels van Godsdienst en om 't belang van de hervormde leer en rechtzinnigheid aan het Stadhouderlijk huis vasthield, waardoor oproeren voorgekomen wierden, die men langs allerlei wegen provoceerde. Intusschen wonnen de kooplieden schatten, terwijl zij kreten dat de keel hun werd afgestoken, en neringen en hanteeringen bloeiden voorbeeldig. Iets dat ieder individu van de Burger-Classe gevoelde, en daar uit begreep, dat zoo er schade geleden wierd, dit niet dan de trotsche en alle minderen onderdrukkende groote kooplieden trof, die zij wel een weinig vernederd wenschten. 't Kwam eigenlijk daar slechts op aan, om de zaak tegen die schreeuwers dragende te houden. De geweldige uitputtingen van een oorlog, als nu met zoo veel opofferingen, zoo in Duitschland als America gevoerd wierd, moesten die oorlog weldra ten einde brengen; en daar dit te voorzien was, zou het dubbele dwaasheid geweest zijn, of zich buiten noodzaak daar in te mengen, of om 't weinige dat er nog bij die oorlog overig was om te winnen of te verliezen, met een ouden en noodzakelijken bondgenoot te breken, en een zeekrijg te ondernemen zonder middelen om zijn vijand, die in alle warelddeelen thands buiten alle voorbeeld triomfant en machtig was, eenigzins op te wegen. 't Was ook inderdaad niet zoo zeer om het belang des koophandels te doen, als om de Aristocratie (waar de groote kooplieden zich uit inzicht om in de Regeering te komen, gereedelijk bijvoegden) tegen het Stadhouderlijk gezag der Gouvernante te doen triomfeeren. Wezendlijke kooplieden in 't hart, en die geen uit- | |
[pagina 17]
| |
zichten op regeeringsposten vormden, maar hun kinderen in hun beroep opbrachten, waren te vreden, en betuigden geld te winnen, en niets zoo zeer als een oorlog met Engeland te vreezen. Maar het was het zelfde spel dat in 1780 vernieuwd werd, alleen op de vernietiging van het Stadhouderschap doelde, en die der geheele republiek ten gevolge had. Vele verwisselingen hadden de landen die tot tooneel des oorlogs verstrekten, en de oorlogende Vorsten ondergaan: beurtelings gewonnen en verloren veldslagen, genomen en hernomen steden, uitgeplonderde landen, verbrandde dorpen, gehuchten, en ook steden, maakten 't de strijdende machten moede en de veranderingen en omwentelingen in Rijken en Staten kwamen daarbij. Rusland was een der geduchtste vijanden van Pruissen en tastte 't ter zee en te land aan; maar als 't den benaauwden Fredrik II meest drong, overleed de Keizerin Elizabeth, en werd opgevolgd door Peter III, groot vriend en bewonderaar van Koning Fredrik; die, Keizer van Rusland, niets hooger schatte dan Kolonel in Fredriks dienst te mogen zijn, en hem dadelijk met al zijn macht bijstond; doch zeer kort regeerde. Want den 5 Januarij 1762 op den throon geklommen, werd hij den 9 Julij door zijn fraaie gemalin (de vermaarde Katharina II) ontzeteld en vermoord, gelijk zij ook weldra den Prins van Brunswijk Beveren (die als Keizer van Rusland onder den naam van Ivan, in 1741 door Elizabeth ontthroond was) in zijne gevangenis waar hij 23 jaren in doorgebracht had, vermoorden deed. Met deze omwenteling moesten de Russische troepen den Koning weêr dadelijk verlaten, | |
[pagina 18]
| |
schoon Katharina ze echter niet tegen hem gebruikte. Onder andere Vorsten was ook Koning George de II (de Vader van Prinses Anna) op den 25 October 1760 overleden en door George den III (den kleinzoon van zijn voorzaat) opgevolgdGa naar voetnoot1. De overige sterfgevallen van Vorsten roeren wij niet. George de III begon met aan Spanje den oorlog te verklaren, maar dit had geen ander uitwerksel, dan dat beide Frankrijk en Spanje gezamender hand in Portugal vielen, dat als bondgenoot en beschermeling van Groot Brittannie, de ballen van dit kaatsspel betalen moest. De reden van deze oorlogsverklaring was het sluiten van een familie-verdrag, gelijk men het noemde, tusschen Frankrijk en Spanje, op den 15 Augustus bevorens gesloten, waarvan Spanje weigerde opening te geven. Die weigering nam de Engelsche Ambassadeur op als een vredebreuk en oorlogs-aanzegging, gelijk hij gedreigd had, en hij vertrok. En in Engeland was men te hooggevoelig om den stap des Ambassadeurs niet gestand te doen, en daar zijnen getrouwen en onnoozelen bondgenoot aan op te offeren, en tevens daar bij de Havanna (welke Havanna Groot Brittannie naderhand tegen Florida verruilde) en etlijke miljoenen in zilver op Spanje te veroveren; het geen die trouwloosheid wel waard was. Verscheiden der strijdende partijen hadden middelerwijlen zich buiten de oorlog gebracht door afzonderlijke vredeverdragen. Zweden was met Pruis- | |
[pagina 19]
| |
sen bevredigd: anderen hadden wapenstilstanden gesloten; en op den 3 November 1762 werden de praeliminairen tusschen Frankrijk, Spanje, en Engeland geteekend: waarop den 10 Februarij 1763 de uiterlijke Vrede tusschen deze drie Mogendheden, en binnen 5 dagen ook tusschen Maria Theresia, Saxen, en Pruissen volgde; bij welke laatste ieder in zijn goederen als te voren hersteld wierd: schoon de Koning van Pruissen zijn rijk wel voor Saxen had willen verruilen. Hier mede eindigde dan ook het geschreeuw der Amsterdamsche kooplieden, die men zich gelukkig vond dat geen ingang gevonden hadden: doch wier onbescheiden en dringende addressen zorgvuldig bewaard werden, om in later tijd bij een soortgelijke gelegenheid met meer vrucht opgewarmd en tot ondermijning van 't Stadhouderschap aangewend te worden. - Intusschen had onze Republiek genoeg te doen met den oorlog, die de O.I. Comp. op Ceilon tegen den Koning van het binnenland te voeren had, en waarbij zij groot gevaar liep, dit geheele eiland te verliezen.
Van de voorwaarden en afstanden bij deze vrede bedongen, gewagen wij niet. Genoeg zij het, aan te merken, dat door deze consolidatie van een aantal veroveringen in de beide Indien en in Africa Gr. Brittannie dat overwicht verkreeg, dat haar met eene andere regeering de meesteres der geheele wareld zou maken, waar van zij (met hare Constitutie) bij beurten de plaag of de troost is. Maar het is ook van dit zelfde tijdperk dat de last harer schul- | |
[pagina 20]
| |
den begint te dagteekenen. Met de vredesluiting werden zij bevonden tot 148 millioenen Pd. Sterl. dat is 1628 millioenen Hollandsch of 16280 tonnen gouds te beloopen. Het geen toen een ontzachelijke en schier onbegrijplijke som scheen.
Engeland roemde in de 7 jaren van dezen oorlog zich meester gemaakt te hebben van het geheele vaste land van Noord-America; van 25 eilanden van zeer merkwaardige uitgestrektheid, voordeelige ligging en rijke voortbrengselen; voorts zoo ter zee als te land genoegzaam 50 zoo steden als sterkten en vestingen veroverd te hebben; twaalf groote veldslagen gewonnen te hebben; over de 100 oorlogschepen te hebben genomen of verbrand; en op 10 miljoen Pd. Sterlings schatte't de roof die haar t' huis gebracht was. - Deze grootspraak moet als een bruto factuur aangemerkt worden, waar wel eenige perCenten voor tarra aan te defalqueeren zijn. Maar echter Groot Brittannie had een ontzachlijke rol gespeeld. Niet te min mag men zeggen, dat deze zelfde oorlog voor ons eene ruim zoo wezendlijke bron van toeneming in welvaart geweest is, en dat van dit oogenblik het tijdperk der eigenlijke weelde, die tot het jaar 1780 den overvloed algemeen en elk gelukkig maakte, voor ons Vaderland begonnen is. - Ik zeg, van welvaart; inwendig naamlijk, en ten aanzien van huisselijk en burgerlijk geluk en voorspoed. Want zoo men den Staat als Mogendheid beschouwt en in betrekking tot geheel Europa; zijn aanzien was onder de Staten die van de balans van Europa beschikten, | |
[pagina 21]
| |
en door eigen kracht en wil bestonden en handelden, zoo goed als verloren geraakt. In het buitenlandsche had men geen wil meer, zoo min als gevoel van eigen kracht of waarde. Land- en Zeemacht was zonder eenige belangwekking, en van Nationale sentimenten was er niets over, maar geldzucht en geldroem had alles verzwolgen. Daarbij was men aan Engeland verkleefd geraakt, dat onzen Koophandel en Zeevaart even zoo zeer beschermde als de zijne, en dien ook in der daad even zoo zeer wetten stelde. Over 't redelijke of onredelijke van die wetten-zelve spreek ik niet (men kan zich daar over zoo zeer niet beklagen, want het Engelsch Ministerie was toen nog zoo verdorven niet als in onzen tijd) maar inderdaad liep men aan den leiband van Groot Brittannie, en verloor zijne zelfstandigheid. |
|