Geschiedenis des vaderlands. Deel 12
(1839)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
[Het kort, krachtig, en treurig resultaat door Bilderdijk-zelf uit deze geheele geschiedenis des Vaderlands getrokken - eene korte, doch geheele, Eigen-levensgeschiedenis van Bild. - mijne Narede, waarbij nog eenige merkwaardige stukken van B. zelven - en nog wel eenige Nalezing, misschien, op eenige punten der Geschiedenis; - geve ik bij het algemeene en breeder Register op het geheele werk eerlang in het XIII en laatste Deel, waarmede ik dit werk verlange te besluiten.
L. 26. Nov. 1837. H.W.T.] | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
Ophelderingen en bijvoegselen. | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
[Het gene in de volgende bladen niet tusschen haakjes ingesloten is, behoort tot bilderdyk 's eigen handschrift: | |||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||
Ophelderingen en bijvoegselen.Bladz. 1-3, (Prinses Anna.)[In de Redevoeringen en Verhandelingen over onderwerpen tot de Vaderlandsche Geschiedenis en Letterkunde behoorende, van mijn hooggeachten Ambtgenoot m. siegenbeek, (Dordr. 1836. gr. 8o), komt bl. 167-194 een stukje voor, getiteld: Over Prinses anna, Gouvernante der Nederlanden. Eigenlijk eene lofverhandeling, veelal gemaakt uit de lijk-lofredenen op Haar, van de Hoogleeraren d. van de wynpersse en p. wesseling. Die van de Hoogll. fr. van oudendorp te Leiden, en jac. de rhoer, te Deventer gehouden, hadden nog nieuwen lof kunnen opleverenGa naar voetnoot1. Doch het ware voor de nagedachtenis der Vrouwe Gouvernante wel van belang geweest, dat de Hoogl. S. in zijn opstel over haar, notitie had genomen van hetgeen over haar aan de schim | |||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||
van wijlen haar Doorluchtigen Gemaal geklaagd wordt in de Tweede Zamenspraak gehouden in het Rijk der Dooden (z. bov. XI D. bl. 257, aant.). - Dat Prinses anna eene schrandere en kloeke vrouw was, die in gewichtige zaken voor haren Gemaal de pen wist op te vatten en fiks te voeren, zal blijken uit een merkwaardig stuk, dat ik achter dit Deel, onder de Nalezingen van het XIde, denk te geven. Of zij zoo schoon geweest zij - (om te stelen -) als bild. bl. 2 van haar zegt, is mij door anderen, uit overlevering, betwijfeld. Op de in druk uitgaande afbeeldselen van Vorstelijke Dames, kan men, bekendelijk, weinig staat maken: - doch het doet er thans niet meer toe -] | |||||||||||||||||||
Bladz. 4. ‘dadelijk op het overlijden’ - en aant. 2. ‘nog denzelfden dag.’[Aardig wordt hiermede gespot door m. temminck, in de gem. Tweede Zamenspraak, bl. 5. - alwaar hij wijlen den Thes. Gnrl. hop, aan de schim van Willem IV zeggen laat: ‘dat haar Ed. Gr. Mogenden, uw overlyden vernomen hebbenden, noch die zelve dag, zynde den 22 Octob. 1751. eene plegtige deputatie, uit het midden hunner afzonden, aan de Princesse Weduwe, zo om haar wegens uw overlyden te condoleren, als om haar den Eed, als Gouvernante en Voogdesse af te nemen; waarop daags daar aan, 23 Octob. aan Haar Ed. Gr. Mog. kennis van uw dood wierd gegeven:’ en daarop Prof. burman Sec. bijvoegen: ‘Waarlyk men moet bekennen, dat die Heeren 'er prompt by waren: waren zy ook bang, dat de Princesse Weduwe haar dienst aan een ander mogt toezeggen? natuurlyker wyze zou men anders zeggen, dat ze ten minste eerst | |||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||
de communicatie hadden moeten afwagten, die nu niet onaartig achter aan kwam na het compliment van condoleantie.’] | |||||||||||||||||||
Bladz. 5-8, ‘Men verbond zich derhalve bij schriftelijke akten:’ enz.[Het was reeds bij het vorig. Deel de plaats geweest, om te spreken over die Conventien en Societeiten van Stedelijke Regenten, in meest alle Steden aangegaan; om het beleid der Regeering, en vooral ook de begeving der Stedelijke ambten en officien, en van de Generaliteits- en Provinciale Commissien die aan die Stad moesten vervallen, te regelen door egale verdeeling van personelen invloed der oudste Regenten; die wederom, denkelijk ingevolge van hun oorspronklijke kleur of staatspartij, in Gezelschappen gescheiden waren. Deze Cabaal-vereenigingen schijnen reeds ontstaan in het tweede Stadhouderlijke tijdperk, toen na den dood van Willem III. een krachtiger reactie kwam van de in 1672 gefnuikte aristocratie; - doch ook de door hem ingestelde regeering door een dertigjarig bezit geworteld 2was. De openbare beroeringen in de drie Provincien, die hij door bijzondere Reglementen van regeering geconstitueerd had, hebben wij gezien in het XI D. bl. 7-10, 16, 204-211. In de andere gewesten schijnen de Regenten door vrijwillige transactien, de eensgezindheid - en het belang van hun en de hunnen - verzekerd te hebben. De wakkere Mr. g.w. vreede, heeft in het Tweede Stukje zijner Geschied- en Letterkundige Herinneringen (Gorinch. 1836) slechts met eene aanspeling in het voorbijgaan bl. 71, de stukken aangeduid betreffende Deventer, die ik hem ter hand gesteld had. - Maar dezelve zijn te karakteris- | |||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||
tiek, en sluiten te juist op de Vlissingsche, door mij reeds voorlang (Mnemos. XIII D. bl. 153 volgg. 1822), en de andere; door f. v. mieris en a. kluit (ald. aang.) nog vroeger in het licht gegeven, om niet (althans de voornaamste) uit de onder mij berustende originelen hier te laten volgen: | |||||||||||||||||||
‘Conventie van den 10 Febr. 1724 tusschen de Heeren Burgemeesteren der neutrale Societeyt.‘Alsoo de gesamentlijke Heeren van de Gecombineerde en Neutrale Societeit sig nopens het vergeven der Commissien soo door deser Stads Regenten, gedurende de tijt van dertien jaer en in 't vervolg moeten worden bekledet, onderlinge in der minne hebben verstaen, ende dat daer over een schriftelijk Convenant ten eersten sal opgerigt, en door wedersijds Heeren resp. getekent worden, soo habben de Heeren Burgermeesteren van de Neutrale Societeit aengaende die Commissien, welke door haer Edelheeden volgens gem. minnelijke accommodatie moeten worden vergeeven ook met malkanderen na rijpe deliberatie, ende tot onderhoudinge van alle gewenschte harmonie geconvenieert ende geaccordeert, gelijk de selve doen bij desen 1. Dat de onkosten van de verteringe van dese Societeit, soo jaerlijx door de Burgermeesteren en Gemeensluiden samentlijk worden gedaen, sullen moeten worden betaelt van die gene, welke volgens de wetten van de Societeit daer toe zijn verpligt; Edog indien gem. onkosten daer uit alle niet konden worden betaelt, soo sullen de resterende jaerlijx en alle jaer tot den jaere 1729 moeten worden gesuppleert ende betaelt uit de Commissie ter Generaliteit. 2. Dat de Heeren Rouse, Ten Brink, Jacobson en Bruins sullen hebben ende genieten de vier eerste Commissien, soo door dese Societeit volgens meergem. minnelijke accommodatie sullen moeten worden bekledet. 3. Wien ten gevolge dat de Heer Burgermr. Everhard Rouse sal hebben ende genieten de Commissie in de Generaliteit voor de tijt van twaelf jaeren tot 1 Meij des jaers 1700 seven en dertig, | |||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||
mitsgaders dat het aen syn WelEd. sal wesen gepermitteert, om de drie laeste jaeren van de selve, sonder daer uit iets het minste te genieten, aen eene der tegenwoordige Heeren Burgermeesteren over te doen, indien syn WelEd. Petri 1700 vier en dertig komt te beleven. 4. Dat de Heer Burgermr. Jacob Ten Brink sal hebben ende genieten de Commissie in de Admiraliteit van Amsteldam die met den jaere 1792 aen dese Stad moet koomen. 5. Dat de Hr. Burgr. Gerh. Joan Jacobson sal hebben ende genieten de twee eerste jaeren van de Generaliteits Rekenkamer, die met den jaere 1731; aen dese Stad moet koomen; Ende daer en boven de Ambtmannie deser Stad van Petri 1725 tot Petri 1731 excluis, zijnde ses jaeren. 6. Dat de Heer Burgemeester Gerhard Bruins sal hebben ende genieten de Admiraliteit van Frieslant, die met den jaere 1732 aen dese Stad moet koomen; Ende daer en boven uit de Deputatie jaerlijx ende alle jaer een So. van eenhondert en vijftig Car. gls: Edog gedurende de tijt van des selfs Commissie, sullen gem. 150 guld. koomen in den boesem van de Neutrale Societeit, ende d' Hr. Burgr. Sloet daer uit genieten vijftig guld. Blijvende de overige hondert mede tot voldoeninge van de onkosten boven gemelt. 7. Dat de Hr. Burgermr. Abrah. van Suchtelen in plaets van een Commissie mede uit de Deputatie sal hebben ende genieten jaerlijx ende alle jaer een So. van driehondert Car. gls, en bijsonderlijk die gene, welke door de Heeren Gecombineerden op den eersten gestelden Termijn sullen moeten worden uitgetelt. 8. Dat de Heer Burgermr. Wolt. Jan Sloet mede in plaets van een Commissie uit de Deputatie sal hebben ende genieten jaerlijx en alle jaer een So. van eenhondert en vijftig Car. gls. 9. Dat in val d' Hr. Burgr. Bruins quame te overlijden, de Heer Burgr. Sloet boven de gem. 150 guld. sal genieten nog vijftig guld. als dan te saemen tweehondert Car. gls; Ende dat in val d' Hr. Burgr. Sloet quaeme te overlijden, de Hr. Burgr. Bruins boven de gem. 150 gls. sal genieten nog vijftig gls, als dan te saemen ook tweehondert gls. sullende de overige resp. eenhondert guld. soo van d' Hr. Burgr. Bruins, als van de Hr. Burgr. Sloet in de voorsv. geval mede koomen tot betalinge van de onkosten boven gem. | |||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||
10. Dat in val de Hr. Burgr. Abrah. van Suchtelen quaeme te overlijden, des selfs gementioneerde driehondert gls. sullen vervallen in den boesem van de Neutrale Societeit en Burgr. Bruins daer uit genieten jaerlijx vijftig gls, en Burgr. Sloet jaerlijx ook vijftig gls: Blijvende de overige tweehondert guld. tot betalinge van de meergem. onkosten van verteringe. Des ten oirconde zijn hier van drie alleensluidende opgestelt en door de Heeren, Burgermeesteren van dese Societeit tot nakominge en suivere onderhoudinge van dien ondertekent. Gedaen binnen Deventer op den 10 Feb. 1724.
‘Dubbeld | |||||||||||||||||||
Conventie van den 13 Febr. 1724 tusschen de Bmrn. van de Gecombineerde en Neutrale Societeiten.Op huiden dato ondergeschreven is, tusschen de Wel Edele Agtbare Heeren Burgemeesteren van de respective Gecombineerde en Neutrale Societeiten binnen de Stad Deventer, opgerigt een onderling minnelik en eenpaarig accoord, over de Commissien so aan de Stad Deventer staan te komen, van primo Maii deses jaars 1724 tot primo Maii 1736 inclusive. Ingevolge van het welke dese nabenoemde Commissien sullen komen aan de Heeren van de Gecombineerde Societeit
| |||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||
Daar en tegens sullen aan de Heeren van de Neutrale Societeit gelaaten worden de Commissien hier na volgende
Vervolgens sijn door de Heeren van wedersijds Societeiten met eenpaarigheid vastgesteld en beraamd dese volgende articulen. 1. Dat ingevalle een of meer van de Heeren, welke bereeds haare bekomene Commissien sijn bekledende, of ook andere, so tot eenige van de voorstaande Commissien, door de respective Heeren Burgemeesteren der Societeiten mogten sijn gedestineerd, in de tijd van de effective bekledinge, of voor den tijd dat dese Commissie of Commissien souden kunnen antreden, ofte ook voor exspiratie van dien, 't welke God verhoede, quame of quamen te overlijden; die zelve Commissie of Commissien, dan voor den gestipuleerden tijd in desen vermeld, sal of sullen verblijven in die Societeit, waar an de selve door dese Conventie is of sijn gekoomen; Ende vervolgens door die eerst-geteekende Heeren, welke in die Societeit nog in leven sijn, en in dit Contract begreepen, wederom worden begeven sonder insage van de Nieuws aangekomene Heeren. 2. Dat het vrij sal staan aan die Heeren, so, uit kragte van dese Conventie, eenige Commissie hebben bekomen, of staan te verwagten, met den anderen, na convenientie van saaken, sonder onderscheid, het zij een Regent uit de Gecombineerde of Neutrale Societeit, bij verruilinge te mogen handelen, van sodaanige Commissie, als op sijn tour soude moeten bekleden. Met dien verstaude nogtans, dat de Commissie van Binnenlandse Deputatie niet | |||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
sal mogen worden verroilt, als tegens de Commissie ter Generaliteit. Et sic vice versa. Dog ten ansien van de Amtmannie word wel expresselik gestipuleerd, dat den Heer, die daar toe uit wedersijds Societeiten sal worden genomineerd, de vrijheid sal worden gelaaten, om deselve in cas daar bij sijn interest vinden mogt, . . . te mogen overdoen voor dien tijd als de selve aan hem is gegeven ende dat an een ander Regent, in dit Convenant begreepen. 3. Dat de Leden in ieder Societeit met malkanderen sullen begeven die Commissien, welke, ingevolge dese Conventie, aan Hun zijn toegedeeld, en also nomineren dien Heer of Heeren, welke tot waarneming van de selve gedespicieerd hebben Dat in dese begevinge, so veel mogelik, alle redelikheid geobserveerd sal worden, sonder dat hier in eenige overstemming of lotinge plaats sal hebben. Edog indien het onverhopenlik mogte gebeuren, dat de Leden van een van beide de Societeiten sig onderlinge in der minne, over de begeevinge der Commissien en Amtmanschap, niet konden verstaan ofte vergelijken; dat dan eerst ieder in den Haaren, door de minst geinteresseerden, bij persuasie en inductie, die saak sullen soeken te vereffenen en uit den weg te nemen. Dog so onvermoedelik sulx mogte ontstaan, so sullen de Leden van de andere Societeit, mede na anwendinge van alle mogelike middelen van inductie en persuasie, en na verhoor van Partijen, met regard op alle redelikheid, daar in kunnen en moeten decideren, en dat anstonds, ofte ten minsten twee dagen voor octava Petri; als wanneer, na de wet, alle Stads Commissien en Amten begeven worden. En sal die Uitspraake moeten worden nagekomen, bij poene van exclusie. 4. Dat wanneer dit Convenant sijn effect sal hebben gehad, en de tijd in het selve gemeld sal sijn vervloten, men, nopens de begevinge over de Generaliteit en Deputatie, wederom sal moeten loten, an welke van de twee Societeiten de Generaliteit, en an welke de Deputatie wederom sullen komen indien men sich dieswegen in der minne niet konde verstaan. Eindelik dat des tijdes, en vervolgens altoos in allen gevalle, de verdeelinge aan alle de andere Commissien, so, op haar tour, an de Stad Deventer moe ten komen, tusschen die dan des Rades sijnde Heeren van beide Societeiten, over en weder, in een egale voet en portie, mede | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
sal moeten worden gereguleerd; Sonder dat men neme eenig het minste égard, of het getal der voorgedagte Heeren van de eene Societeit mogte wesen meerder of minder, als het getal der Heeren des Rades van de andere Societeit. 5. Dat alle de Heeren, welke, na, ondertekeninge deeses, des Rades mogten verkoren worden, dese Conventie mede sullen ondertekenen, en geene pretensien op de bovegemelde Commissien maaken: Maar, te gelijk met de Oude Heeren, na redelikheid, angaan in die Commissien, welke, na voleindiging van dit Contract, wederom sullen worden begeven. Ende, bij verweigering, op poene van vordere exclusie. 6. Dat dese Conventie door de respective Heeren sal werden gesecreteerd, op den eed aan de Stad gedaan. 7. Dat so haast de Heeren van de respective Societeiten, ieder in den Haaren met haare begevinge vaardig zijn; welke begevinge sal moeten geschieden binnen drie dagen na ondertekening deses Contracts: daar van sullen over geven een specifique Memorie, door Haar ondergetekend. Welke Memorie aan dit Convenant sal worden geannecteerd, en werkelik gehouden, als of de selve van woord tot woord in dese waare geinsereerd. Ende sal sulx vervolglick moeten worden nagekomen. In kennisse der waarheid, ende sonder erg of list, sijn hier van twee al eens luidende gemaakt, en geteekend binnen Deventer den dertienden Februarii deses jaars 1700 en vier en twintig. Was met verscheide handen geteekend
Ende hebben de gesamentlike Heeren des Rades van de Neutrale Societeit, dit Dubbeld mede eigenhandig ondergetekend, tot bevestiging der waarheid, dat Haar Wel Edele Agtbb. dit Dubbeld wel uitdruckelik sijn houdende van woord tot woord accordeerende en allenthalven van de selve efficacieuse kragt, als des selfs ori- | |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
gineel. Geschied sonder eenig erg ofte list binnen Deventer den veertienden Februarii 1700 en vier en twintig.
‘Copia. | |||||||||||||||||||
Conventie van 23 Maert 1728 over de Commissien tusschen de HH. ten Brink, Jacobson en Sloet.Alzoo door het overlyden van de Heer Burgemeester Everhard Rouse aan ons ondergeschrevenen in gevolge onze particuliere en generale conventien respective in datis den 10 en 13 Februarii 1724. is komen te vervallen de commissie ter Generaliteyt voor de tyt van negen iaren aanvanck nemende met primo Mey 1728 en eindigende met ultimo April 1737. ende dat aen ons ingevolge gemelte generale conventie van den 13 Febr. 1724 alnog toekomen ende te begeeven staan de Admiraliteyt van Amsteldam, de twee iaren van de Generaliteyts Rekenkamer ende de Admiraliteyt van Friesland, zoo hebben wy ondergeschrevene onder iuhaesie van alle onze voorgaende conventien voor zo verre dezelve by deezen niet zyn verandert, in der minne geconvenieert en vastgestelt, gelyk geschiet in ende vermits deezen in manieren navolgende 1. Dat de Heer Burgemr. Jacob ten Brink zal hebben ende genieten de Commissie in de Generaliteyt voor de tyt van zeven iaren, ingaende met Mey 1728 en eindigende met ultimo April 1735. 2. Dat de Heer Burgemeester Gerhard Joan Jacobson zal hebben ende behouden de nog resterende drie iaren van de Amtmannie, ende daerenboven genieten de commissie in de Admiraliteyt van Amsteldam ingaende met Mey 1729 en eindigende op ultimo April 1732. ende dan nog twee iaren van de Generaliteyts Rekenkamer, ende eindelijk de twee laetste iaren van de Commissie ter Generaliteyt, ingaende met Mey 1735. en eindigende ultimo April 1737. 3. Dat de Heer Burgemeester Wolter Johan Sloet zal hebben | |||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||
ende behouden iaerlyks uyt de binnenlandze Deputatie tweehondert en vyftig Caroli guldens, ende daerenboven nog vyftig Caroli guldens, uitmakende te zamen drie hondert Caroli guldens iaerlyks, ende wel in 't byzonder die geene, welke door de Heeren Gecombineerden op den eersten gestelden termyn zullen moeten werden uytgetelt, ingaende met Mey 1728 en eyndigende ultimo April 1737. mitsgaders de Commissie in de Admiraliteit van Vriesland, ingaende met Mey 1732 en eindigende ultimo April 1735. zynde drie iaren: edog zal geen driehondert guldens iaerlyks uyt de binnenlandze deputatie genieten gedurende de tyt van desselvs commissie, maer zullen die gementioneerde drie honderd Caroli guldens gedurende gemelte drie iaren door Burgemeester Jocobson iaerlyks werden genoten, uitmakende te zamen negen hondert Caroli guldens, zullende welgemelte Burgemeester Sloet gedurende de drie iaren, dat zyne voorschrevene Commissie zal bekleden, niet gehouden zyn iets te contribueren tot de verteringe der neutrale Societeyt. In kennisse der waerheyt zyn hier van drie al eens luydende instrumenten opgerigt, en door ons onderschrevene drie Heeren Burgemeesteren ten Brink, Jacobson en Sloet eygenhandig onderteekent. Actum Deventer den 23 Maert zeventienhondert agtentwintig.
| |||||||||||||||||||
Bladz. 22. Gecommitteerde Raden.'t Belang van dit Kollegie: als uitvoerende de Souverainiteit bij absentie der Staten. - De Leden daarvan, nu niet door verkiezing of op aanbeveling, of met raadpleging van Z.H. gekozen, maar door de Steden, die ieder haar Gecommitteerden daar in zonden, om pro lubitu en zonder verandwoordelijkheid te handelen. - En die iedere gemeenelands bediening in elke stad of onder 't ressort van elks stad openvallende, vi suae propriae potestatis met den gene die hem aangenaam was vervulde, zonder raadpleging van de overige Leden, die | |||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||
invicem hun gemeenen naam leenden. - Die ook even zoo al wat de regeering van hunne Stad niet aangenaam was, kenden, en schoon het door Staats-plakaten was ingevoerd, in de uitvoering weigerden te handhaven, en daar door de gemeene raadslagen ter Staatsvergadering, verijdelden en te loor stelden. - En het was even zoo met de aanstelling der Ministers van dat Collegie; wien daar ook de handen gebonden wierden, en die tot Ministers der Leden, en niet van 't Collegie werden. [De Geschiedenis van dit Collegie is beknopt voorgedragen door Jonkhr. c.a.j. beelaerts van blokland, diss. inaug. publ. def. Lugd. Bat. d. 30 Junii 1838.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 22, Carolina.[Carolina, en dus ook haar Gemaal, waren, ingevolge de aan Willem IV. verzekerde erfopvolging zijner afstammelingen in de vrouwelijke zoo wel als in de mannelijke linie, personen van importantie, zoo lang de jonge Willem V ongehuwd was en geene kinderen had. - Indien er ook quaestie had kunnen ontstaan, of Prins Willem V wel tot het bewind geschikt was, dan hadden Carolina en haar Gemaal nader in aanmerking behooren te komen tot Regentschap of suppléance, dan de Hertog Lodewijk van Brunswijk, die door bild. alh. bl. 25, 26, van zoodanig ambitieus plan beticht wordt. [Weinigen in Holland weten, dat Carolina (zonder dat hierbij melding van haar Gemaal gemaakt wordt) gedurende eenige maanden als Gouvernante van haar minderjarigen broeder heeft gefungeerd in de Provintie Friesland, en alzoo aldaar de magistraatsbestelling in de Steden gedaan. Gedurende den tijd, namelijk, die er verliep tusschen het afsterven van Prinses Maria Louisa, moeder van Willem IV; aan welke, na het | |||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||
overlijden van Prinses Anna, door de Staten van Friesland het zelfde recht wederom opgedragen was, dat zij geoefend had gedurende de minderjarigheid van wijlen haar zoon, en de minderjarigheid van Prins Willem VGa naar voetnoot1. Het huwlijk van Prinses Carolina met een Prins van den Luthersch-Protestantschen Godsdienst, gaf in der | |||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||
tijd tot veel opspraak en geschriften aanleiding; ook om de quaestie, of Luthersche kinderen in onzen Gereformeerden Staat eventueel het Stadhouderschap zouden kunnen voerenGa naar voetnoot1. Ik kan al die brochures hier niet vermelden; te minder, om dat die quaestie er thans geene meer is. Want terwijl onze Grondwetten van 1814 en 1815 uit een zeer overdreven ultra-legitimistisch respect voor die aan Willem IV verzekerde erfopvolging in de vrouwelijke linie, het huis van Nassau-Weilburg eventueel tot den Nederlandschen troon geroepen hebben, heeft volgens de Grondwet van 1815 de Koning der Nederlanden, als zoodanig, geen' bepaalden Godsdienst. - Ik geloof echter, dat bij eene eventueele herziening onzer Grondwet, dat art. 7/23 derzelve, wel achterwege kon en mocht gelaten worden.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 26, ‘Acte van Consulentschap.’[‘Kort voorstel van het geene omtrent den overgang van Zyne Hoogheid den Heere L. Hertog van Brunswyk, in den dienst van de Republicq der Vereenigde Nederlanden en deszelfs conservatie in den gemelden Dienst is voorgevallen, en vervolgens aanleiding heeft gegeeven tot het passeeren van zeekere acte, tusschen Zyne Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau, en gemelde Zyne Hoogheid den Heere L. Hertog van Brunswyk, op den 3. Mey 1766. aangegaan.’ 24 bladz. en 24 bl. Bijlagen, in folio. (1784)]. | |||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 30. r. 5, ‘als een der Roofstaten van Barbarijen.’[Eenigzins zachter, doch in de daad éénsbeteekenend, zegt nog in 1838, en van Pruissen in 1805 (dus 30 jaren later), de verstandige, geleerde, bezadigde en hooggeachte rossi: la Prusse était un parvenu politique, un royaume nouveau, consolidé et illustré par le génie et les victoires de Frédéric.’ (Rev. des deux Mondes. Livr. 15 Avril 1835. p. 110 van den Bruss. nadruk.)] | |||||||||||||||||||
Ald. r. 5 v. ond. ‘de Prinses van Pruissen.’[In de gemelde Tweede Zamenspraak, bl. 62, wordt melding gemaakt van ‘eene andere partij, aan wier hooft zich de Heeren [Bentinck van] Rhoon, Fagel, en [de Engelsche Minister] York bevonden; en wier doel was den jongen Stadhouder met eene Engelsche Prinses te doen huwen.’ - Er is ook eene overlevering, dat de jonge Prins tot Gemalin begeerd had zijne volle Nicht, de Engelsche Prinses Carolina Mathilda, die naderhand in Denemarken zoo ongelukkig geworden is. - Of er in de Memoires de Caroline Mathilde iets van dit plan voorkomt, kan ik niet zeggen, daar ik dit boek thans niet ter hand heb.] | |||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 33. r. 3, ‘de Schutterij van den Haag’ en aant. (1).(De Haagsche Schutterij, die zeer gesteld was om parade te maken, hield bij gelegenheid van brand zeer goede orde. Nu bednidde Wolfenbuttel den Prins dat dit voor de Schutterij te moeielijk was, maar dat de militairen dit behoorden te doen. Eenigen tijd daarna brand ontstaan zijnde, joeg de Militie de burgerij weg. Hieruit was bijna een geducht oproer ontstaan; de klachten kwamen spoedig tot Willem V, die dadelijk van maatregelen veranderde.) | |||||||||||||||||||
Bladz. 39. aant. - P. Paulus, Nut der Stadhouderlijke Regeering.[pieter paulus, zoon van josias paulus, Burgemeester te Axel in Staats-Vlaanderen, schreef, als achttienjarig jongeling, en nog Student zijnde aan de Hoogeschool te Utrecht, (zonder zich te noemen, of de drukplaats aan te wijzen,) het zeer beroemd geworden werkje: het Nut der Stadhouderlijke Regering; aangetoond bij gelegenheid der geboorte van Willem Frederik, Prince van Oranje en Nassau; Erf-Stadhouder, Capitain-Generaal, en Admiraal der Verenigde Nederlanden (1772)Ga naar voetnoot1. Te bekomen: Alkmaar bij de Wed. Maagh (enz.) 201 bladz. gr. 8o. - Twede Druk. Waarbij gevoegd is ene wederlegging van paulus dortsma die in zijne Voorreden van de twee delen, waarin de Rhytmus Monachicus onderzogt word, zig had onderwonden dit Werkje op ene snode wijze, te beoordelen. Te bekomen: Alkmaar (enz). L. XXII | |||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||
en (door eenigzins compresser druk) 189 bl. gr. 8o. - Namelijk, p. paulus had in het Voorbericht van zijn Nut, een' gezochten, hatelijken uitval gedaan, tegen den Advocaat der Vaderlandsche kerk, als ‘een werk het geen daar toe alleen schijnt geschikt te zyn, om het zaad der onënigheid nog, meer en meer, te verspreiden, lofwaardige Lieden te benadelen, en onregtmatige handelingen voor billyk op te geven; met een woord, een stuk, dat aan de publyke rust nadelig mag gerekend worden; een prulschrift,’ enz. Ook had hij in zijn werkje zelf (bl. 26, 27 aant.) met tamelijke minachting gesproken van den Pred. j. baruethGa naar voetnoot1. Dit gaf aanleiding dat deze, die zelf de ‘Advocaat der Vaderlandsche Kerk’ was, den ongenoemden en onbekenden Schrijver scherp en hatelijk aanviel, in het geschrift: de Rhytmus Monachicus, of Monnikendeun der Broederschap van Vryheid en Tolerantie; naauwkeurig onderzogt; de daar in vervatte vuile laster, laffe spotterny, de drieste onwetenheid in taalen en saaken, onderscheiden aangeweesen; en, soo wel ten bewyse van de faamroovende ongebondenheid der drukpers in deese vrygeestige dagen, als ter handhaaving van aansienlijke en eerwaardige karacters ernstig wederlegt; in twee deelen: door Paulus Dortsma, Licentiaat in het kerklyke en waereldlyke recht: voor af gaat eene getrouwe waarschouwing aan alle welmeenende Vaderlanders tegen seeker nieuw boek, sonder aanwysing van drukker uitgegeeven, alomme verzonden en in de nieuwspapieren aangekon- | |||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||
digt, onder de misleidende titel: Het nut der Stadhouderlyke Regeering, aangetoont by geleegenheit der geboorte van Willem Frederik, Prinse van Oranje en Nassauw. 's Gravenhage, 1773; in de Voorreden, bl. IX-XXXIV: als ware zijn geschrift slechts huichelary, en hij-zelf een lid of aanhanger van het tegen Oranje en de Gereformeerde Kerk vijandig Sandhorster-kuddeken. P. Paulus beantwoordde dit met gelijke munt, in het gemelde Voorberigt van den Tweeden Druk, bl. IX-LXIIGa naar voetnoot1. - Hiertegen kwam nu wederom uit, het thans weinig bekende stukje: Het zoogenaamde Nut (- ik geef den langwijligen titel met kleiner letter in de nootGa naar voetnoot2.) | |||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
En nu toch aan dit onderwerp zijnde, wil ik nog eenige schrijvers of boektitels daar over opgeven: ‘Schat van uitgelezene Traktaten aangaande het Stadhouderlijke gezag, als de bekwaamste vorm van regering in deeze Vereenigde Nederlanden, door verscheide Liefhebbers verzamelt en op nieuws uitgegeeven.’ Amsteld. 1749. Vereenigde herdruk van drie stukjes uit de 17de eeuw; wier eerste: ‘Onpartydige Bedenkingen en Overweegingen op het stuk van het Stadhouderlijk Gezag, als de bekwaamste, veiligste en bestendigste vorm van Regeeringe in deeze Vereenigde Nederlanden. Dienende te gelijk tot beantwoording van zeekere Deductie van de Gemeensluiden van Deventer;’ gemeld wordt te zijn van den beroemden gysbertus cuperusGa naar voetnoot1. - ‘Historie van het Stadhouderschap der Heeren Princen van Orange, hoognodig tot bewaring van de Vryheid in de Kerk- en Burgerstaat, door joan barueth, Predikant te Dordregt.’ Dordregt 1765, 307 bl. gr. 8o. (en bladwijzer). - ‘Verdeediging van de Stadhouderlyke Regeering en het Stadhouderlyke Orange-Huys, zynde een vervolg op d'inleiding ten titel voerende de Schaadelykheid der thans heerschende Tweedragt, in onze Republiek; en beste raad voor Overheeden, Leeraars en d' Ingezeete- | |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
nen van Nederland;’ Rotterdam 1782, 154 bl. gr. 8o. - ‘J. Wagenaar, historische Verhandeling van de natuur (enz.) van het Stadhouderschap in de vereenigde provintien’ (herdrukt); te Amst. 1787, gr. 8o. - ‘Katechismus van het Stadhouderschap’ (door Ds. barueth, of habbema); Rott. 1787, 2 Dln. gr. 8o. - ‘A Defence of the Stadtholdership; wherein the necessity of that office in the United Provinces is demonstrated; and the designs and conduct of the party that opposes it are examined; by john andrews, LL. D.’ London, W. Richardson, 1787, 126 p. gr. 8o. - ‘Aux Bataves sur le Stadhouderat, par le Comte de mirabeau.’ 1788 en 147 p. Notes 214 p. gr. 8o. - en hiertegen: ‘Reflexions’ (etc.) à Paris, 1788 (doch gedrukt in de Nederlanden), 36 p. gr. 8oGa naar voetnoot1.- ‘Geschied- en Staatkundige Verhandeling over het recht verstand der Unie van Utrecht, met betrekking tot de Heeren Stadhouders van Holland en Zeeland, door Mr. j.j. th. duval, Advocaat voor den Ed. Hove van Justitie in Holland. Uit het Latyn vertaald, en met nadere aanmerkingen van den Schrijver verrykt;’ Utrecht 1790, XX, 184, en XLI bladz. gr. 8o. - ‘Korte en zakelyken inhoud van de voorrechten, praeëminentien, enz. die aan de waerdigheid van Stadhouder, Admirael- en Kapitein Generael, verknogt zyn, volgens de instructie aen zyne Doorluchtige Hoogheit, Willem de Iste Prins van Oranje, enz. hoogloffelyker memorie, gegeven, en daerna aen desselfs respective opvolgers bevestigt: benevens een Lyst der respective Stadhouderen, die zoo onder de Graeffelyke als Staetsregering, indertyd zyn aengesteld.’ Vierde | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
Druk. (zonder plaats of naam van dr.) - Bekend is ook de Fransche Geschiedenis des Stadhouderschaps van den Abbé raynal; herdrukt met wederleggende aanmerkingen van Willem IV's Hof-Diplomaat, rousset; ook in het Neerd. vertaald; - en ‘Vergelijking van de magt van een Koning van Engeland en een Stadhouder in de Vereenigde Nederlanden’ (of zoo omtrent - doch ik kan thans deze beide geschriften, die ik nu niet bij de hand heb, niet naauwkeurig opgeven). In de zeer merkwaardige ‘Lettres historiques, politiques et critiques, sur les événements qui se sont passés depuis 1778 jusqu'à present; à Londres, de l'imprimerie d'un ministre disgracie’Ga naar voetnoot1, is ook, T. XIV. p. 244-268, een lezenswaardige, het zij dan echte of gefingeerde, lettre écrite à la Haye (24 Juill. 1784) au Roi de Prusse sur les droits et prérogatives du Stadhouder.] | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
het Verv. op wagen. II D. bl. 16-33; - en over die uitzondering, ald. bl. 290, en de Onpartijdige Raadgevinge (enz.), en den Brief van een Noord-Hollander (enz.), beide breeder vermeld hierna, bij bl. 49 van den tekst.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 45, r. 11. ‘zekeren Pieter 't Hoen.’[Deze, min of meer smadelijke, aanwijzing, verdiende (mijns oordeels) de man niet, die, door het wapen der drukpers alleen, een krachtig bestrijder was der gebreken en misbruiken der toenmalige regeering: die sedert, in het tijdperk na 1795, als Secretaris der Provinciale Regeering van Utrecht, zich als een gematigd en achtingwaardig man heeft doen kennen; en in gezegenden ouderdom, ook nog de weldaden der tegenwoordige Regeering genoten hebbende, ten grave gedaald is. Ik heb, na 1815, kennis en vriendschap gehad met zijn zoon, Reinier 't Hoen, een kundig, schrander en braaf man, die in 1787 geëmigreerd, in 1795 weer in 't land gekomen en in krijgsdienst gebleven, na het herstel des Vaderlands met lof gefungeerd heeft in militair en burgerlijk bewind op de Kust van Guinea, en in onze West-Indiën, en als Gezaghebber op St. Eustatius is overleden. Deze heeft mij gezegd, dat de staatkundige tooneelstukken (dramaas, in prosa) omstreeks 1780 onder den naam van j.a. schass, Med. Doct., in het licht verschenen (Jurjen Lankbein, of de Mof Commis, enz.) en om het bijvoegsel van Med. Doct. door velen aan den beroemden geestigen Doctor van woensel toegeschreven, van zijn' Vader, p. 't hoen, zijn: (hoe partijdig ook in voorstelling, behelzen deze stukken veel waarheid.) Mij-zelven heugen uit mijne jeugd, de Kinder-gedichtjes van p. 't hoen, wedijverende, als 't ware, met die van | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
h. van alphen; en door deze, wel te recht overwonnen, maar al te zeer verdrongen; en die wel verdienden eens weêr te voorschijn gebracht te worden. Voorts zij het verre van mij, den Post van den Nederrhyn, in zijnen bevooroordeelden en partijdigen geest, en veelal hatelijken toon, te willen vóórspreken of verschoonen, of deszelfs heilloozen invloed op de algemeene opinie toenmaals, te ontkennen. Doch ik geloof dat P. 't H. en velen zijner medestanders uit den beschaafden burgerstand, oprecht waren in hunne beginselen en eerlijk in hunne bedoelingen; maar opgewonden door - en werktuigen van - de Aristocratische Regenten; waarvan velen, toen de zaak hun te ver liep, zwenkten en zich weêr bij den Prins voegden, en na 1787 deze lieden, nu dubbel hunne slachtoffers, hielpen vervolgen: - en dat met hen, die nader waren bij het gros der natie en er dus meer invloed op konden oefenen dan de Grooten-zelven (vooral wanneer men die als trotsch en zelfzuchtig had leeren kennen), wel eene schikking te bewerken ware geweest, die ons Vaderland toen de weldaad eener goede en vaste Constitutie en Bestier had kunnen verschaffen, en welligt al de rampen der volgende jaren had kunnen voorkomen; - indien Prins willem V, benevens de goede hoedanigheden van zijnen tijdgenoot Koning Lodewijk XVI, niet ook deszelfs zwakke en verkeerde gehad had. Doch hierover nader, bij bladz. 65.] | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
aan een persoon, gegeven. Het Fransche Tableau de l'Histoire des Provinces Unies, door een hier aangewaaid jong en vlug Fransch avanturier of homme de lettres, in dienst van den Utrechtschen Boekhandelaar Bartholomé Wild (zelf ook een Franschman of Zwitser) geschreven, en zich verluidende, in deszelfs tien deelen in Oct., slechts de helft van het bestek van wagenaars Vaderlandsche Historie, veel meer te leveren dan deze gedaan had; - deels met betrekking tot de andere Provincien der Republiek, buiten Holland; deels wat de natie zelve en haar innerlijken toestand betrof; - maakte in dien tijd binnen- en buitenlands zeer veel opgang, en werd zelfs in binnenlandsche boekbeoordeelingen boven Wagenaar gesteldGa naar voetnoot1. Geheel in den Fransch-aristocratischen geest, en veel sterker en stelliger dan Wagenaar geschrevenGa naar voetnoot2, had dit werk, en heeft nog steeds buitenlands, veel invloed op de wijze van beschouwing onzer vroegere en latere staatsgeschillen; en zoo is laatstelijk weder een groot deel van hetgeen in de befaamde Verträute Briefe daarover geschreven is, uit ditzelve getrokken, en alzoo nog in 1818 weder buitenlands opgedischt. Bij ons heeft het geheel geen | |||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
achting meer, zoo wel wegens de blijkbare partijdigheid, als om de menigte fouten, waarin de Vreemdeling, die in kort bepaalden tijd en omvang, onze uiten inwendige geschiedenis zoude beschrijven, wel moest vervallen. Zoo dat, toen de Boekhandelaar, om dubbele winst met het werk te doen, het maken eener Nederlandsche Vertaling aan een bekwame hand had opgedragen, deze weigerde het te aanvaarden, ten zij de vrijheid bekomende om, zoo ver hij noodig keurde, naar zijn inzicht, en zonder melding waar of hoe het telkens geschied zij, in het werk te veranderen: welke vrijheid b. wild, en cerisier zelf, gereedelijk verleenden. Z. de Voorrede bij het Io D. der Nederl. uitgave, bl. xviii, xix, xxiv-xxvi. Maar de partijdige en schadelijke geest des werks is dezelfde gebleven, de vloeiende Fransche stijl stroef en onaangenaam geworden, en wat den inhoud betreft, weet men nu niet of men cerisier-zelf of zijn anonymen verbeteraar leest. Zoo dat, na het eerste debiet, ook deze redactie des werks weldra achter de bank geraakt is, en ofschoon later tot veel verminderden prijs aangeboden, weinig gelezen wordt.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 45, r. 20 enz. ‘het Esquader - gaf zich over - de waren betalende.’[Dit is de toen zoo veel geruchts makende zaak van het convooi onder den Schout bij Nacht l. Grave van bylandt, in de laatste dagen van het jaar 1779; met al derzelver gevolgen in het breede beschreven in het Vervolg op wagenaar, II D. bl. 168-176 en 259-344: aldaar, declamatoir en partijdig; onzijdig, en uit de echte stukken (doch niet geheel volledig), in g.f.v. martens Erzähl. merkw. Fälle d. neuern Europ. Völkerr. 2 Th. | |||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
s. 15-35. - Doch bild. vergist zich en verwart verschillende tijden en zaken, wanneer hij hier (in den tekst) bijvoegt: ‘de waren betalende. Een voorval dat’ enz.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 46, r. 3. ‘J.D. van de Capelle tot den Pol.’[Een der merkwaardigste mannen van dezen tijd; door de Oranje-partij, een roervink, een lastig en onverdragelijk mensch, enz. genoemd; door Oranjes tegenstanders hoog geroemd en als vergood. Men zie (behalve de Jaarboeken van onderscheiden jaren, en het Verv. op wagen. I en II D.) over hem scheltema, Staatk. Nederl. I D. bl. 229-232 en het ald. aang. omstandig artikel in de Biographie door de chalmot: - ‘Veel zouden wij van zijn character kunnen zeggen, dan laten dit aan het volgende geslacht over,’ schrijft scheltema, bl. 231. Ik hoop niet, dat dit behoedzaam verzwijgen iets ongunstigs bedekke; en heb geene reden om dit te gelooven. Een zeer vertrouwde brief door hem, kort na dat hij de Academie verlaten had, aan mijn Vader geschreven (thans in handen van Capellens hooggeachten Kleinzoon), geeft duidelijke en zelfs naïve blijken zijner innige vroomheid, en reinheid van harte. In hoe ver de tegenstand, dien hij in zijne welmeenende, warme en aanhoudende pogingen voor vrijheid en menschenrechten, ondervond; de vervolging, die hij daarom te lijden had; en de wierook hem van de andere zijde toegezwaaid - later nadeelig op zijn hart kunnen gewerkt hebben, kan ik niet beslissen. Hij schijnt mij toe, zich den beroemden vrijheidminnenden Overijsselschen Edelman uit de XVIIde eeuw, den geleerden r.h. schele, tot voorbeeld gesteld te hebben; en in zijne warme zucht voor vrijheid en voor de zaak van Noord-America, had hij veel van La Fayette. | |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
Ik stem geheel in het beklag van scheltema (bl. 231) over het verbranden (door zijne nagelaten Dochter) in een aanval van ijdele vrees, van vele zijner geschriften en andere papieren: maar schelt. voegt er bij: ‘vele brieven van hem met de daarop ontvangen antwoorden zijn bewaard gebleven; eene uitgaaf der voornaamste zal in het vervolg veel licht verspreiden over de geschiedenis van zijnen tijd.’ - Hij schreef dit reeds in 1805. Zeer zoude ik wenschen deze voorzegging vervuld te zien: - doch ik heb er weinig hoop op.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 46, r. 8. ‘deed daar een tractaat vinden’ enz.[Dit zijn de zoogenaamde papieren van laurens; welke naam toch wel in de geschiedenis dient genoemt te worden. De zaak zelve - eene herhaling van de afzonderlijke en achterbakse handeling der Amsterdamsche Regenten met d'avaux in 1683 - baarde groote opschudding; en gaf de naaste aanleiding, niet slechts tot het schrijven van het Politiek Vertoog (waarvan straks), maar ook tot de vredebreuk met Engeland. Zij is, met hare gevolgen, in het breede beschreven in het Verv. op wagen. II D. bl. 422-476, en in de Jaarboeken van 1780 (alwaar ook die papieren gedrukt zijn; wier korte inhoud is in het gemeld Verv. op wagen. bl. 427-437); ook bij martens, Merkwürd. Fälle d. neuern Europ. Völkerr. 2 Th. s. 104 ff.] | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
gaande hetzelve en den geleerden Schrijver wel iets meerder hier gezegd worden. - Het stuk was, gelijk B. hier schrijft, oorspronglijk ‘alleen voor Regenten bestemd.’ De form des eersten druks was dan ook die der Staats-stukken; in folio, zonder titel, doch op den rug aldus getiteld: ‘Politiek Vertoog over het waar Sistema van de Stad van Amsterdam, met relatie tot de algemeene belangens der Republiek, zoo als hetzelve uit 's Lands Historie kan worden opgemaakt. 151 bladz. in folio. Deze druk is thans zeer zeldzaam: doch, gelijk B. verder zegt, ‘het werd weldra algemeen gemaakt;’ - door een nadruk in gr. 8vo, op wier titel, niet de naam, maar het kennelijk afbeeldsel van den Schrijver, gevonden werd. En nu ging er algemeen door het land, bij al de tolken der Fransch- en Amsterdamschgezinde partij, een algemeene kreet van verguizing, schimp en laster tegen den Schrijver, den landverrader, landbederver enz. enz. op, als alleen tegen ‘den dikken Hertog;’ en doorgaans werden die twee namen in de smaadschriften en schendbladen te gelijk genoemd. En daar v.G., in overmaat van factieusen ijver, zich ook in andere opzichten bloot gegeven had, wierd er door ruim drie honderd burgers, (voornamelijk echter op grond van zijn schrijven | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
diens Politieken Vertoogs), een request tegen hem aan de Utrechtsche Vroedschap, waarvan hij Lid was, ingeleverd; en vond zelfs bijval bij de meerderheid zijner Ambtgenooten. De Prins waagde het niet, hem te souteneren; en hij was dus wel genoodzaakt zijn ontslag te nemenGa naar voetnoot1. Te Utrecht (waar men de voorstanders en schrijvers der Oranjepartij, die er slechts toevallig doorreisden of kort kwamen vertoeven, p. hofstede, el. luzac, manzon (den Schrijver van den Courier du Bas-Rhin), door opgestookt gemeen liet mishandelenGa naar voetnoot2,) was van goens zijn leven niet meer zeker. Hij begaf zich dus naar den Haag; alwaar bild., door gelijke staatkundige gevoelens, maar ook door vluggen geest en veelzijdige geleerdheid, met hem in naauwe en aangename betrekking moest geraken. Een gevolg daarvan is vroeger, in de Bijvoegselen en Nalezingen op dit werk, ons te stade gekomen, X D. bl. 311-314: doch hooren wij hierover bild. zelven in zijne begonnen Levensbeschrijving, in de Mengelingen en Fragmenten (Amst. 1834) bladz. 12; (welke plaats ik in haar geheel moet aanhalen, deels om er aan te hechten hetgene ik verder over v.G. te zeggen had, deels om het slot er van aan te vullen en te verbeteren). Hij zegt: ‘mijne bezigheid’ (als Advocaat) ‘werd veelal verpoosd, door het onderhoud van den vermaarden Van Goens, wiens praecoce geleerdheid hem eerst bekend maakte en die | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
naderhand Professor te Utrecht, zijn beroep neêrlei en daar tot zijn ongeluk in de regeering kwam. Tot zijn ongeluk, want daar hy in den maalstroom van het zoogenaamde Patriotismus toen opgekomen en alles meêsleepende, wederstand bood, werd hy afgezet. Ik vond hem een man vol van geest en overvloeiende geestige aartigheden, die zich zeer aan my verknocht en my om zekere algemeener kennissen met een soort van bewondering aanzag, die ik my niet aantrok. Doch niet gegoed zijnde en hooghartig, ging hy welhaast met een tytel dien hy van den Prins verkreeg naar Duitschland, waar hy weldra in gebrek (zoo 't gerucht wilde) omkwam.’ Hij was ‘een man van praecoce geleerdheid;’ ‘naderhand Professor te Utrecht.’ Men zie, over zijn letterkundig en staatkundig lot, saxe, Onom. Litt. P. VIII. p. 258-260 en p. 433, 434. Geboren in het (hem omineuse) jaar 1748 (d. 12 Mei), verdedigde hij op zijn vijftiende jaar, in 1763, als Auctor, praeside p. wesselingio, eene geleerde Verhandeling, de Cepotaphiis (begraafplaatsen in tuinen). Men mocht toen gissen, dat zijn Leermeester hem daarbij geholpen had; en, toen hij op zijn achttiende jaar, in 1766, als buitengewoon Hoogleeraar aan de Utrechtsche Hoogeschool werd aangesteld, dat familiebetrekking en gunst daartoe medegewerkt hadden: - hij toonde, door zijne academische lessen, en door zijn' omgang en zijne geschriften, dat hij geen gunst of hulp van anderen behoefde, maar zichzelven wist te handhaven. Mijn Vader placht mij als eene bijzonderheid te verhalen, dat terwijl nevens van goens, nog de geleerde Theologant en vrome Predikant c. segaar, Hoogleeraar in de Grieksche Letterkunde te Utrecht was, van goens, toen nog geheel in de denkwijze der Philosophen der XVIIIde Eeuw ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
doold, collegie hield over het Nieuwe Testament; segaar daarentegen, over een Griekschen Dichter. Zoo heeft dan ook mijn Vader bij saxe, Onom. P.L. p. 230, aangeteekend, dat het ‘Specimen observat. philolog. in N.T. ex Artemidoro,’ in de Nova Bibl. Brem. T.V. door S., als van een onbekend Schrijver vermeld, van v. goens is. Als Philosoof, noemde hij zich le Philosophe sans fard; en onder dezen titel zijn er van hem drie à vier vernuftige en geleerde, en voor een jongeling van 18 jaar, gelijk hij ook toen nog was; en voor wien de Vaderlandsche en andere nieuwe literatuur slechts een bijvak van studie was; in de daad verwonderlijke stukken, in de Nieuwe Bijdragen tot de Vaderlandsche Taal- en Letterkunde, II D. bl. 229-268 en 269-308, bl. 453-506, en 547-666. - Zijne, door saxe vermelde werken, en zoo ook zijne met veel kosten en kunde en smaak verzamelde, doch in 1776 openlijk verkochte, Bibliotheek, ga ik voorbij: doch moet opmerken, dat terwijl de ketterjacht der toenmalige hyper-orthodoxen hem in hevig twistgeschrijf bracht met de Schrijvers der toenmaals hoogrechtzinnige Vaderlandsche Letteroefeningen, de vrienden van den bekenden Prof. p. hofstede; hij weldra met deze mannen, als medestanders voor het Oranje-geloof, in geheel andere betrekking kwam. Dat hij van zijn Vroedschaps-post eigenlijk niet afgezet wierd (hetgeen alleen de Stadhouder had kunnen doen), doch genoodzaakt dien post neêr te leggen, heb ik reeds aangemerkt. Hij ging toen naar den Haag; mede in afwachting der nieuwe ambts-betrekking, die hem door den Prins beloofd was. Doch in een Staatspost kon deze een zoo gedecrieerd man niet aanstellen; in Zijne eigen menigvuldige domeinen deed Hij het ook niet. Zoo bleef het dan bij ‘een titel’ (zegt bild. - | |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
doch hiervan blijkt mij niet): - maar hem werd, als eene soort van schadevergoeding voor zijn lijden en zijne opofferingen, een jaargeld uit 's Vorsten Domeinen toegelegd; doch hetwelk na de omwenteling van 1795 niet meer uitbetaald werd. Dit bracht hem zeker wel in eenige verlegenheid: echter behoedde de Hemel - en de liefdadigheid van zijn Zwager, hieron. van alphen, en diens kinderen, - hem van ‘in gebrek om te komen.’ - In Mai 1786 had hij het Land verlaten; voornamelijk om zijne kwijnende gezondheid te herstellen (hij hield zich overtuigd, dat hij vergeven was). - Niet zeer belangrijk is de ‘Reize naar Zwitserland, door eene Dame, in gezelschap van den Heer van goens’; welk boekje dikmaals voorkomt. - Doch reeds vóór zijn vertrek naar buitenslands was hem die, wel middelijk en door Gods woord, echter wonderbaar door Gods geest bewerkte, krachtdadige bekeering zijns gemoeds te beurt gevallen, welke ik, nog zeer jong, der achtbaren vromen Vader van v. goens, met tranen van dankbare vreugde aan mijnen Vader hoorde verhalen, en hetwelk een' onuitwischbaren indruk op mij maakte; doch voor welk bekeerings-verhaal hier de plaats niet is. - Sedert trachtte v. goens zoo geheel het oude af te leggen en te vergeten, en een nieuw mensch te worden, dat hij zijn' moederlijken geslachtsnaam Cuninghame aannam, en aan zijne latere vrienden onder geen' anderen bekend was. Onder dezen naam wordt hij, als een man van uitgebreide en diepe kennis, schranderheid en vernuft, maar ook hooge en innige Godsvrucht, uitbundig geprezen door lavater, Handbibliothek, V St. Febr. 1791, en komt hij ook voor in stilling's Leerjaren. - Hij leefde een tijd lang bij den beroemden Coädjutor von dalberg (naderhand Vorst-primaat): later aan het kleine Hof en | |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
in het vroom gezin des Vorsten von stolberg, te Wernigerode, van welke hij zich echter weder scheidde en op een dorp in hun gebied ging woonen, alwaar hij overleed in 1810. Na zijn dood is in 1811 te Leipzig nog een werk van hem uitgegeven: - doch een zeer gewichtig - en te merkwaardiger, om dat er een diep doorzicht in heerscht in de huwlijks-betrekkingen, terwijl hij nooit gehuwd was geweest: - ‘über moralischen Ehebruch, Weiber-Unbestand, Weiber-Launen, Weiber-Eifersucht: und: die Frau wie es wenige giebt. Acht Gespräche ‘(met het uit pope geparodieerd motto) the proper study of Man is WomanGa naar voetnoot1. Doch hij heeft in dien tijd zeer veel geschreven: welk alles berust bij zijn Zusters-Zoon Jonkh. d.f. van alphen, alhier. Eene volledige levensbeschrijving van r.m. van goens, ware even gewenscht en noodig voor de Nederlandsche Letter- en Staatsgeschiedenis, als om een zoo merkwaardig, eerst opgevijzeld, toen snood verguisd, daarna schandelijk vergeten persoon, in het ware licht te stellen.] | |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
Te Dordrecht, hij A. Blusse en Zoon 1781 (dus vóór den slag van Doggersbank), gr. 8o. 16 bladz. - en bl. 17-30: ‘Naamlijst van die Heeren, aan wien men dit Ontwerp heeft gezonden:’ - die 't meest curieuse van dit boekjen uitmaakt; als toonende, van wie al men toen de hoop voedde, van Vaderlandsche (d.i. anti-Oranje) gevoelens te koesteren. De meeste hebben zich dan ook later als zoogenaamde Patriotten getoond; anderen echter, 't zij van den beginne af, 't zij reeds vroeg tot beter inzicht gekomen, hebben zich doen kennen als Prinsgezinden. Dit weinig bekende stukje zou dus wel verdienen in ‘Analecta voor de Geschiedenis des Vaderlands’ herdrukt te worden: - en zoo mede een paar anderen, die onder den grooten hoop van ijdele of schandelijke pamfletten van die jaren bedolven zijn, en 't naast behooren tot hetgeen bild. bl. 44 vermeldt van den tweespalt dien Frankrijk in ons Gemeenebest trachtte te stoken, en ons te wikkelen in deszelfs toenmaligen oorlog met Engeland: waartoe dan ook dienen moest het leggen van ongelijke tolgelden op de schepen der verschillende Nederlandsche Steden. Het eene is getiteld: ‘Onpartijdige Raadgevinge tot Eensgezindheid en Moderatie, van Batavus, aan alle ware Liefhebberen des Vaderlands.’ Te Utrecht, bij B. Wild, 1779, 32. gr. 8o. voornamelijk merkwaardig om deszelfs Schrijver, zijnde (volgens eene eigenhandige aanteekening van wijlen den Hr. Mr. p. van musschenbroek) de kundige en brave Mr. h.h. van den heuvell, Griffier 's Hofs van Utrecht (over wien men zie scheltema Staatk. Nederl. I D. bl. 459Ga naar voetnoot1): - het andere heeft den breedsprakigen titel: | |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
‘Brief van een Noord-Hollander, woonende in Amsterdam, aan eenige Heeren en goede Vrinden van hem in het Noorder-Kwartier, over het gerucht dat de Invoer van Noord-Hollandsche Kaas in de Staaten van Vrankryk zou verboden weezen. Waar in eerstelijk Amsterdam als het Hoofd der Koophandel word aangemerkt, en in bedenking gegeeven, hoe veel belangen de andere Leeden in het Hoofd hebben. Ten tweeden, dat zy, die hun in ons Vaderland verbeelden, Vrankryk minder heerschlust bezit als Engeland verdwaald zyn. Ten derden, dat zo het gerugt omtrent de Kaas waarheid is, het Fransch Ministerie de aart der Noord-Hollanders niet en kend; met aantooning die Landaard, zo al niet de Volkeren der andere Provintiën overtreffen, ten minsten in een goed oordeel niet behoeven te wyken, en zo al, dat Vrankryk hun wel kend, het niet vreemd is, dat Ryk een scheuring zoekt te verwekken, tusschen deze Provintiën, met exempels van sinisterlyke Staatkunde in vroeger dagen door Vrankryk gebruikt, opgeheldert. Beneffens de waarschynlykheid ziende dat hy niet verwind, echter het verbod der Invoer van Kaas geen doorgang zal hebben. Ten vierden, of Vrankryk thans in staat is zulke eisschen te formeeren als men zegt hy doet? met aantooning, dat het hem nutter was zulks te laten, en Noord-Holland dat Ryk meer kon benadeelen, dan dat Hof Noord-Holland.’ Te Amsterdam, by Dirk Schuurman, 1779: - en van dit boekje is de inhoud nog zonderlinger dan de titel, en aanmerkelijk voor de zeden-geschiedenis van dien tijd. | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
De slag op Doggersbank gaf ook de verwijderde aanleiding tot de thans nog bestaande Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam; waarbij nochtans ook eene in Engeland met goed gevolg bestaande inrichting in aanmerking kwam. Z. het Vervolg op wagenaars Amsterdam, XVIII St. bl. 169-171, XIX St. bl. 10-12, en XX St. bl. 178 en volg.Ga naar voetnoot1] | |||||||||||||||||||
Bladz. 50 r. 19 volg. (de Memorie van Prins Willem V.)[Deze Memorie, waar bij eerlang nog een Aanhangsel, met nieuwe Bijlagen van documenten, volgde, werd ter uitdeeling aan de Staatsleden gedrukt in folio, doch ter openlijke uitgave, in gr. 8o. Zij werd ook in het fransch vertaald; en een uittreksel, of Geest ervan, in Octavo-formaat, compres gedrukt, zeer goedkoop verkocht, ja als Prof. b. voorda (in zijn straks te noemen geschrift) verwijt, gratis uitgedeeld. Hij ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
wijt voorts aldaar, herhaaldelijk, aan die Memorie, 1o dat ze te voorbarig was, en eene verdediging alwaar nog geene beschuldiging bestond. (Dit laat ik niet gelden; want, a). de beschuldigingen waren dagelijks en onophoudelijk, in allerlei naamlooze bladen: hier tegen kon de Prins zich niet gevoeglijker verdedigen, dan door zijn gehouden gedrag en directie open te leggen aan de Staten Generaal; b). de Staten van Holland en die van Zeeland hadden aan den Prins het overleggen van stukken gevraagd; dit nu geschiedt aan een verantwoordlijk staatsdienaar, als hoedanig de Stadhouder bij de Staten thans meer en meer behandeld werd, doorgaans met oogmerk om er stof van beschuldiging uit te putten.) 2o Dat de Prins, meer of iets anders gevende dan hem gevraagd was, ontdook te voldoen aan hetgeen hem gevraagd was.Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
In het begin van het jaar 1785 vond de Prins, ‘op eene onverdiende wijze mistrouwd, veracht, bespot, beschuldigd, en afgeschilderd als een eerlooze Verrader van zijne eigene belangen en van die van 't Vaderland’ (Jaarb. bl. 81), zich op nieuw genoopt aan de Vergadering van H.H. Mog. eene missive te zenden, ‘houdende opening van zijn gedrag in de beschikkingen ter verdediging van het vaderland.’ Dit stuk, te vinden in de N. Nederl. Jaarboeken, Januarij 1785, bl. 69-92; is toen ook, volgens den Tegenschrijver, ‘van 's Prinsen zijde afzonderlijk door den druk gemeen gemaakt, en de exemplaren aan de Stadhouderlijke Secretarie, en elders, daar men ze maar quyt kon worden, voor niet doen uitdeelen;’ en schijnt bij de tegenpartij zoo veel indruk gemaakt te hebben, dat de beroemde Leidsche Hoogleeraar in de Rechten, Mr. bavius voordaGa naar voetnoot1 hevig anti-Stadhoudersgezind, | |||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||
nog in het derde jaar daarna (welk een tijdvak, in een zoo woeligen tijd!) het der moeite waardig achtte, in een opzettelijk werk dit Staatstuk omstandig te weêrleggen en hairklein uit te pluizen. Immers op bl. 2 van de Inleiding van dit geschrift wordt reeds melding gemaakt van een manifest, dat Prins Willem V, den 26 Mei 1787 tegen de toenmalige Staten van Holland had uitgevaardigd (het krachtig Declaratoir van Z.D.H. te vinden in de N. Nederl. Jaarb. 1787, bl. 906-907); het werk breekt af met het vijftiende gedrukte blad, (bladz. 240); dus ik gisse dat de druk gestuit zal zijn, toen de afdruk doelloos en de uitgave onmogelijk wierd, door de Pruissische invasie, en daardoor bewerkt herstel van zaken, in September van dat jaar. De geleerde bloedverwant des Schrijvers, mijn onvergetelijke vriend Mr. beucker andreae, uit wiens boekerij ik mij deze bibliographische curiositeit heb aangeschaft, had eigenhandig voorïn aangeteekend: ‘fragment van een werkje van Prof. bav. voorda - niet verder gedrukt - en om redenen, nooit uitgegeven.’ - Een werkje, schreef mijn Vriend: maar het zou een dik boekdeel geworden zijn, indien het aldus had moeten voortgaan. Want na eene Inleiding of Voorbericht, van 151 bladz. (alwaar het vroeger gedrag van den Prins partijdig nagegaan en hatelijk beoordeeld wordt, in drie Hoofdstukken; I. Van de vermeerdering van Land- en Zeemacht, en de Raadplegingen daarover gedurende de jaren 1771 tot 1778. II. Van de bepaalde of onbepaalde Convooijen. III. Aangaande de Gewapende Neutraliteit), begint hij eerst op bladz. 153 aan de Missive zelve: doch zoo, dat die overstelpt wordt door een vloed van hatelijke en vittende aanmerkingen; zoodanig, dat, terwijl de missive zelve in de Jaarboeken 33 à 34 bladzijden beslaat, de bijkans 100 bladzijden van het vervolg van dit boek er | |||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||
nog niet verder mede komen, dan de zesde bladzijde van den druk in de Jaarboeken.Ga naar voetnoot1. Om nog meer klem te geven aan de gemelde nadere Missive van d. 17 Januarij 1785, vaardigde de Prins Erf-Stadhouder eene Publicatie uit, in dato d. 31 derzelfde maand, ‘met verzoeke van alomme afgekondigd en aangeplakt te worden, strekkende om het wantrouwen trowen weg te nemen.’ Dit stuk is te lezen in de Jaarboeken van Januarij 1785, bl. 93-97, en in het Vervolg op wagenaar, X D. bl. 51-56; doch ik kan niet nalaten deze merkwaardige betuiging van den braven Vorst hier op te nemen: ‘dat Wij (zegt Z.D.H.) het ten uitersten nuttig en noodig geoordeeld hebben, alle de Ingezetenen dezer Republiek by dezen te informeeren van Onze waare gevoelens en bedoelingen, daar heenen gaande, dat Wy niet alleen geene groo- | |||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||
tere mate van gezag verlangen, dan aan Ons wettiglyk competeerd, en door de Heeren Onze Praedecesseuren is gepossideerd geweest; maar zelfs dat Wy, den uitersten afkeer hebbende van het doen van inbreuk op de Souverainiteit en Vryheid van een Land, wiens vrymaking en onafhanglykheid de grootste eertitel is van Onze Voorouderen, die geenen, die op de eene of andere wyze, heimlyk of in 't openbaar, zouden mogen trachten, eenige onwettige vermeerdering van dat gegezag aan Ons te doen defereeren en opdraagen, niet zouden kunnen aanzien als Onze waare Vrienden, noch als de waare Vrienden van den vryen Staat der vereenigde Nederlanden.’ - Doch even min als met de Missive en Memorie van 1782, bereikte thans de Vorst met deze nadere Missive en deze Publicatie zijn doel. Op vele plaatsen weigerde men de Publicatie aan te plakken; en op de Missive gaven de Staten van Friesland, d. 26 Februarij 1785, een antwoord, dat als een model van brutaliteit in de Jaarboeken verdient te pronkenGa naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 50-52. (de Hertog).[Niet ligt is iemand meer verguisd en smadelijker beschimpt dan deze ‘dikke Hertog:’ - of 't moest de geleerde en schrandere r.m. van goens wezen, wiens Politiek Vertoog de Amsterdamsch- en Franschgezinde factie een angel in 't vleesch was. Trouwens ook Prins Willem V, en al wie openlijk en warm zijne partij trok, waren het voorwerp van allerlei hoon en laster in | |||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||
Dag- en Weekbladen en in den volkstoon (veelal zelfs een lagen en platten toon) geschreven vlugschriften: zoo dat, wie ze thans, kalm en onzijdig leest, er van walgt en zich moet schamen over de losbandigheid dier losgelaten en opgeruide factieuse drukpers. - Doch de Hertog l. van brunswyk is treffelijk verdedigd door den beroemden Duitschen staatkundigen Schrijver a.l. schlözerGa naar voetnoot1, Hoogleeraar te Göttingen: ludwig ernst, Herz. z. Braunschw. u. Luneburg (enz.), Ein Actenmässiger Boricht von den Verfahren gegen Dessen Person (u.s.w.). Gött. (2 uitg.) 1787. 2 D. gr. 8o. - (met het afbeeldsel van Phocion op den titel; doch waarover twijfel is, of het wel echt is -). In het Nederl. vertaald, te Amsterdam, bij H. Arends. - Dit fiks geschreven werk, en het afzonderlijk Tijdschrift, Holländische Staats-Anzeigen (in den vorm van de toenmaals zoo beroemde Staats-Anzeigen van schlözer) herausgeg. v. jacobi u. lüder (zes Deelen) hebben toen noodwendig grooten invloed op de publieke opinie in Duitschland geoefend. Een kort en oppervlakkig, maar declamatorisch, uittreksel uit die Verdediging, is de Lebensgeschichte des Herzogs ludwig ernst von Braunschweig-Lüneburg. Berlin, 1787, 2 stukjes in kl. 8o.Ga naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||
Van den zoo even gemelden jacobi, verscheen ook, in 1789, in druk, eene Vollständige Geschichte der siebenjährigen Verwirringen und darauf erfolgten Revolution in den vereinigten Niederländen.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 52, 53, (de Haagsche St. Nicolaas-avond).[In het langwijlig en partijdig Vervolg van wagenaar's Vaderl. Historie, V D. bl. 294-324, wordt dit bedrijf geheel anders, en als zeer gevaarlijk voorgesteld: doch als men al dat geschrijf onpartijdig leest, zal men moeten erkennen, dat de voordracht van bild. alhier veel meer het kenmerk der eenvoudige waarheid draagt.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 53, 55. (Jozef II.)[Niet ligt is eenig Vorst, bij zijn leven en na zijn dood, verschillender beoordeeld dan deze, wien men den bijnaam van veel gerucht makenden geven mocht. Dat hij woelig, en al te bedrijvig was, kan wel niet ontkend worden; dat hij volmaakt wijs en goed was, een Titus, Marcus Aurelius enz., zal thans nie- | |||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||
mand meer zeggen: doch zoo éénzijdig als bild. hem hier zien laat, is niet de volledige wijze van voorstelling, die men zich van hem vormen moet. Doorgaans schijnt hij meer naar de subjective begrippen - en belangen, - dan naar zijne eigen persoonlijkheid, beoordeeld te zijn. Maar ook zijn eigen karakter was misschien niet eenparig, noch consequent. En bij verlichte verhevene en menschlievende begrippen en voornemens, schijnt hij de fouten gehad te hebben, van intolerant te zijn in zijne tolerantie, verbitterd door tegenstand, en van zich niet te kunnen denken in de plaats van hen, die terwijl zij lang het aangenaam genot hadden gehad van de oude inrichtingen, die hij wilde afschaffen, zoo ook ter goeder trouw begrepen, dat die dingen, en die alleen, waar en goed en heilig, en 's Keizers nieuwigheids-zucht ongegrond en verderfelijk was.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 55 r. 14 enz. van ond. - ‘de Schelde - de befaamde Linguet.’[Al zeer oppervlakkig wordt deze zoo beruchte letter- en staatkundige Avanturier behandeld bij saxe, Onom. P. VIII. p. 308 et 445. - Het meerdere nopens hem is te lezen in het Nouveau Dictionnaire Historique par chaudon et delandine, T. XI, in V. en daaruit in het Conversations-Lexicon, of de zoogenaamde Real-Encyclopedie, in V. - Geboren te Rheims d. 14 July 1736, en bestendig zoo wel in Fransche als Belgische, en Godgeleerde zoo wel als Staatkundige, twisten verward, eindigde hij zijn leven onder de guillotine te Parijs, d. 27 Junij 1794, weinige dagen voor den val van het SchrikbewindGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||
De zaak der Vereenigde Nederlanden wierd in die Schelde-twist verdedigd, door den weldra zoo zeer - nog geheel anders dan linguet - berucht en gewichtig geworden Graaf de mirabeau: Doutes sur la liberté de l'Escaut, sur les Causes et sur les Consequences probables de cette Réclamation: avec une Carte (&c.). Te Londen (zoo 't heet) en zonder jaartal; doch de préface is geteekend 28 Decembre 1785. Ik bezit twee verschillende drukken, met denzelfden titel en voorgewenden naam van Londenschen Uitgever, in gr. 8o. Eene Nederlandsche vertaling: Bedenkingen over de Vrijheid der Schelde (enz.), kwam uit te Leyden, 1785; 214 bl. gr. 8o. (bij de beide Fransche uitgaven, en bij deze Nederlandsche, is dezelfde kaart gevoegd). Hier op volgde nog, in 1786 (toen de vrede reeds gesloten was), een Beknopt onderzoek van het recht der Nederlandsche Republiek, tot het gesloten houden van de Schelde; door een voornaam Rechtsgeleerden: uit het Fransch vertaald. Leyden en Rotterd. 85 bladz. gr. 8o. Ten voordeele van 's Keizers pretensie verschenen ook Betrachtungen über die Folgen der Eröffnung der Schelde. Berl. 1785, 4o. (Catal. cau, Haag, Maart 1839, p. 57, n. 556). - Het geheele onderwerp is, Geschied- en Staatkundig, voortreffelijk behandeld in de inaugurele Verhandeling van f. van hogendorp (derden waardigen zoon van g.k. van hogendorp) de Flumine Scaldi clauso; publ. def. Lugd. Bat. 28 Junij 1828, 281 p. 8o maj.Ga naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 58 r. 9: ‘dit alles was oproer.’ enz.‘(Eene vrouw werd in regten geroepen in den Haag, omdat zij riep, Oranjen-wortels te koop! Een lakenverwer had voor zijn deur, oranje, witte, en blaauwe stukken laken opgehangen; hierover, aangesproken wordende, beweerde hij het oranje het hoogst te hebben moeten hangen, omdat wanneer dit laken onder het bereik der voorbijgangers geplaatst werd, hetzelve door kussen bemorscht werd. Hij werd zwaar beboet. Een koopman in Commenijswaren werd gegeeseld omdat hij bij ongeluk iets in oranjepapier gewikkeld had. Een kleerenmaker die Hoezee heette werd verboden op het Binnenhof in den Haag te komen, omdat men daar eens hem bij zijn naam had geroepen, en dit voor een kreet van vrolijkheid werd genomen. Mevrouw van der Velde had een oranjeboom, maar mogt die niet meer in haar zijkamer plaatsen).’ [Hierop doelde Z. Doorl. Hoogh. in de boven bl. 168 gemelde Publicatie, zich beklagende ‘het hartzeer gehad te hebben, dat de couleur van Zijnen naam verklaard was geworden voor eene leuze van oproer en ongehoorzaamheid.’ (Jaarb. 1785, bl. 95.)] | |||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||
vermeld, leverde d. 1 November 1786 een rapport in, hetwelk in 1787 in druk uitgegeven, meer dan 300 bladz. gr. 8o. beslaat. Doch daarbij komt dan nog eene Verzameling van Stukken, betrekkelijk tot het zenden eener Commissie van Hun Ed. Groot Mog. de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, naar Rotterdam. Tot het onderzoek naar de oorzaken van de aldaar plaatshebbende onëenigheden en het wantrouwen, en tot het beramen van gepaste middelen ter herstelling van de openbare rust: in den jare 1784; in vier Deelen, gr. 8o. - Waarbij dan, voor de liefhebbers, nog komt, een Waarachtig Verhaal van de muiterij der Stad Rotterdam, in den jare 1672, tegens de Regeering aldaar ontstaan en voorgevallen; xx en 248 bl. 8o. 1785Ga naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 62. (de Vervolgingen te Rotterdam).‘(Om te toonen hoe het met deze Commissie toeging, zal het volgende genoeg zijn. Een man van het vrijkorps zeide op een brug door iemand die een gekleurden rok droeg, brutaal te zijn aangezien. Men vroeg hem, hoe die persoon er uitzag, en hij dit zeer onnaauwkeurig te kennen gevende, was de Hoofdofficier Paulus Gevers terstond gereed iemand aan te duiden, die terstond gedagvaard werd. - Eene hoog zwangere | |||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
vrouw werd beschuldigd gezegd te hebben, dat zij Elzevier wel met een been aan de galg wilde zien hangen. Bilderdijk belette de dagvaarding tot na haar herstel uit het kraambed; doch zij werd daarna geapprehendeerd, schoon men slechts één getuige vond, die meende dit gehoord te hebben, en een ander, die niets dan de woorden been en galg gehoord had. Deze vrouw werd echter ook vrijgesproken. Eenige lieden in een jacht zeilende was Willem V voorbij gevaren, en men had met een stukje geschut van het jacht gesaluëerd. Bij deze gelegenheid, beweerde de Hoofdofficier, was zeker Oranje boven! geroepen. Men hoorde de schippers uit, die verzekerden dat dit niet geroepen was. Doch dit was niet genoeg, en de Hoofdofficier verzocht aan het Hof, aan twee of drie der beschuldigden impuniteit te mogen geven, mits zij alles openbaarden. Doch deze wilden en konden zoo iets niet openbaren; zij werden alzoo hiertoe gedagvaard. Een van hun vervoegde zich bij een oud advocaat, en de overigen bij bilderdijk, die beweerde dat aan niemand impuniteit kon opgedrongen worden. Toen zij op dit point volkomen in het gelijk gesteld werden, appelleerde de Hoofdofficier en de oude advocaat werd overgehaald om annullatie te vragen van de eerste uitspraak. Het Hof oordeelde mede dat geen impuniteit kon opgedrongen worden, en verwierp het rekest tot annullatie met verontwaardiging).’ [Over de moeite die de Hoofdofficier zich gaf, om de genen die op het jacht waren geweest, tot verklaring of getuigenis te brengen, waaruit dan straks tegen hen-zelve of anderen uit dat gezelschap actie had kunnen geïnstitueerd worden; en hunne weigering daarvan, waarin zij door den Hoogen Raad gesouteneerd wierden, is een lange plaats in de MS. voortzetting | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
van bijnkershoek's Observationes tumultuariae, door den toenmaligen Raadsheer of Praesident guil. pauwGa naar voetnoot1. Onder bilderdijks nagelaten papieren is eene parodie in burlesq rijm (en met schampere aanteekeningen),van eene ‘Publicatie van de Meerderheid der Rotterdamsche Vroedschap in dato den 8 Maart 1783: Echte en volkomen druk, met ophelderende aanmerkingen verrijkt, door een oud Patriots Lid:’ doch te veel personeel smaadschrift, en te vol aanspelingen op thans vergeten en onbekende dingen (b.v. de wanvoeglijke of wansmaaklijke kleedy der Juffr. van Berkel, dochters van den Afgezant onzer Republiek bij de nieuwe Noord-Americaansche), om het hier, of immer, uit te geven. Alleen het begin en het slot geve ik er van, als niet personeel: (want het geen van Do. smids er in komt, is bij bild. eene lofspraak.) ‘Het meerder tal der achtbre Heeren,
Die thands in Rotterdam regeeren,
Doen kond: Dat van dit heden aan,
Het alle Burgren vrij zal staan,
Om zoo veel kwaad en snoode dingen,
Te dichten, drukken, spreken, zingen
Van willem en zijn gantsch geslagt
Als nimmer Satan heeft bedacht.
Gelijk ook van die Predikheeren,
Die bij den naam van Nassauw zweeren;
Inzonderheid van wouter smits,
Die zich gezet heeft aan het spits,
(God betert) van die slaafsche menschen,
Die voorspoed aan Oranje wenschen,
En dwaas gelooven dat zijn huis
Ons heeft verlost van 't Spaansche kruis.’
‘En eindelijk is het hoog begeeren
Der Neopatriotsche Heeren,
| |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
Dat niemand immermeer 't getal
Van achtenveertig noemen zal;
Maar dat men altijt onder 't tellen
Het omgekeerd getal zal stellen,
En in geschrift of drukpapier
Het achtje plaatsen voor de vier.
Vermits het jaar van vier en tachtig
Wel eens zoo lief en engelachtig
In 't teeder oor der Heeren luit:
En ook een jubel in zich sluit,Ga naar voetnoot1
Waarop in alle Tempelkooren,
Als was er een Dauphyn geboorenGa naar voetnoot2
Zoo'n schoon te Deum klinken zal,
Als immer in een Fransche wal.
En zal het niemand ooit bespotten;
Wanneer wij aan de Burgerrotten,
Tot voorzorg der gemeene rust,
Beveelen geven naar 't ons lust;
Al lust'te 't ons die twintig maalen
Op éénen dag weer in te haalen,
En ook al waare 't net zo dwaas
Als 't Inquisiêt naar Sinterklaas:
Dewijl wij meester zijn en blijven,
Om ieder wetten voor te schrijven,
Niet naar den zin van 't dom Gemeen,
Maar naar onze eigen grilligheên:
Waar onder dan de Burgerijen
Zig blindlings zullen moeten vlijen,
Gelijk het zulk geschoor betaamt,
Waar van wij Heeren zijn genaamt;
Ook zonder 't minste tegenspreeken,
(Of Adams mocht er zich in steeken)
| |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
Naar 't aangenoomen Formulier:
Car tel est notre bonplaisir.
Aldus gedaan in onzen Raade
Op dien vervloekten achtsten Maart:
Een ieder wachtte zich voor schade,
En maak' zig onze gunste waard.
Mits Nyveld, onze Secretaris,
Tot de onderteekening niet klaar is,
Zo onderschrijf ik dit Papier:
Ter mijner kennis,
Elzevier.’]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 64 r. 6 v. ond. ‘met welken uitslag, is bekend.’[Dat, namelijk, de Hollandsche Leeuw, die in het nieuwe vaandel 's Prinsen wapen vervangen had, door eene schendige baldadigheid, en wel naast denkelijk door den wachthebbenden Officier-zelf, beschilderd werd als met den strop om den hals vastgemaakt aan eene galg. Men heeft de dommigheid gehad, dit in plaat af te beelden in het Vervolg op wagen. XVID. bij bl. 94. Men zegt dat de voortreffelijke Catharina van Oldenburg (naderhand van Wurtenberg), toen iemand haar op het paleis te Amsterdam recht opmerkzaam wilde maken op een fraai schilderij (waarvan zij zich afgewend hield), verbeeldende Napoleons ontfangst te Amsterdam in 1811, (welligt was des gedienstigen Vertooners portret er op afgebeeld -,) antwoordde: ‘il y a des faits d'histoire, qu'on doit tácher d'oublier:’ zoodanig was ook dit treurig uitvloeisel van fanatische partijschap bij jeugdige loszinnigheid; hetwelk, met | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
deszelfs gevolgen, breed beschreven wordt in het gemeld Vervolg van wagen. bl. 93-96. Bilderdijk duidt het slechts aan: - doch kon het niet geheel verzwijgen -, omdat hij-zelf het was, die den ongelukkigen jongeling had weg geholpen.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 65. r. 10-26 - ‘doch waartoe alle pogingen mislukt waren.’[Hierop doelt zekerlijk de Heer wiselius, in zijn Tafereel van de Staatkundige Verlichting der Nederlanderen, bl. 280, alwaar hij zegt: ‘Waarschijnlijk ook is de tegenwoordige heer stadhouder (en het oude Valkenhof zoude er misschien getuigenis van kunnen dragen), de boosheid der aristokratie jaren lang in eenen zeer hoogen graad ondervonden hebbende, wel van harte genegen geweest, om de zijde van het volk te kiezen; (en ach! dat hij het werkelijk gedaan hadde, zware schokken zouden zijn vermeden, en zijn Huis en zijn gezag stonden vaster, dan onder de guarantie van de magtigste mogendheden); maar onvoorziene omstandigheden hebben hem hierin verhinderd; en voor de burgerlijke vrijheid zijn dierbalve de gevolgen niet beter geweest, dan of hij in gemoede tegenoverstelde gevoelens hadde aangekleefd;’ - en daarop ziet dan weer No. 6 van zijn openlijk doch mysterieus antwoord aan een ongenoemden Briefschrijver, in het Naschrift. zijner uitgave van het Onderzoek rakende het - afdanken van krijgsvolk - in den jare 1650; bl. 195: ‘dat de Geldersche onderhandeling alleen door B. en R. in het riet is gestuurd, zonder dat (“een zeker ander, ons niet genoemd”) persoon er het minste deel aan heeft gehad.’ Alwaar B. niet is, bilderdijk, gelijk sommigen vermoeden; maar bentinck van Rhoon (terwijl R. is, Reygersman.) | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
De geleerde Staatsman de perponcher, ofschoon zelf AristocraatGa naar voetnoot1, zegt toch zelf, sprekende van deze tijden: ‘Het volk vergat, dat de Stadhonder deszelfs eigen werk was. Dat hij in onze Constitutie, ook eigenlijk de Man van 't Volk was, geroepen, om de Ingezetenen, tegen de misbruiken der, zonder hem, teugellooze Aristocratie, te dekken.’Ga naar voetnoot2 Ook trachtte de Post van den Neder-Rhijn (doch in zijne laatste nummers, na de revolutie van 1787, en toen 't te laat was,) het zoo voor te stellen, als of de volksbewegingen in de Republièk, eigenlijk niet tegen den Stadhouder of zijne waardigheid, maar tegen de alles onderkruipende en onderdrukkende Aristocratie geweest waren; en te betoogen, dat het vereenigd belang van Vorst en Volk was tegen de AristocratieGa naar voetnoot3. Maar het | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
Huis van Oranje heeft dit noch toen, noch ook later volkomen begrepen: zoo zelfs, dat wanneer kort na de | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
omwenteling van 1795, de Heer o. repelaer (van Driel), 2die eerst in vruchteloos Gezantschap getracht had bij het toenmalig Fransch bewind het behoud der Stadhouderlijke regeering in de Republiek te bedingen, zich geleend (en gewaagd) had aan pogingen om, ten voordeele van het verdreven Stadhouderlijk Huis, en met behulp van Engeland, eene tegen-omwenteling te bewerken; maar oordeelde daartoe steun ook bij de voormalige tegenstanders van dat Huis, (in hunne hoop van heil uit die omwenteling, bitter te leur gesteld en de Franschen straks moede,) te behoeven; hij deze instructie ontfing: ‘Onse partij kan zich met die van 87 wel coaliseren, onder speciaal beding, dat deese vereeniging moet strekken en te saam werken tot herstel der vorigè Constitutie met het Erfstadhouderschap en aankleven van dien, zoo als in 48 hersteld en in 87 bevestigd is geworden: in deese coalitie kunnen, casu quo, begrepen worden de Leden in de | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
Satisfactie begrepen, met uitsondering van de tegenwoordige Democraaten, also die en de geheele factie nimmer bij ons in consideratie kan komen.’ - Doch wat was het antwoord, dat repelaer op die ambitieuse vernedering en velleïteit van toenadering moest geven? Het was der Loevesteiners waardig: ‘Het was mij zeer aangenaam te verneemen, dat men begrijpt, dat er eene coalitie behoord te zijn, en dat de Leden in de Satisfactie begrepen, in deselve kunnen aangenomen worden, mids men ten dien opsigte alle voorsigtigheid gebruike, en de tegenswoordige Democraaten uit die coalitie secludeere, (hoe zeer ik vreese, dat dit ons plan niet gelukken zal, [NB.] dewijl de partij van 1787 zich in 't geheel niet wil inlaaten.’)Ga naar voetnoot1] | |||||||||||||||||||
Bladz. 66-70 (de Stadhouderlijke poort).[Ik moet hier, 1o. aanmerken, dat bild. dit geval, en even te voren, bl. 59-63, dat van de troubelen te Rotterdam, beschrijft met eene naauwkeurigheid, die zeer afsteekt bij de veel te veel bekorte en vluchtige schets die hij voor 't overige geeft van al deze binnenlandsche onlusten. Doch die beide zaken waren hem van nabij bekend en hij-zelf was er diep in betrokken geweest. In deze beide gewichtige zaken is derhalve zijn verhaal eene wezenlijke aanvulling, en verspreidt nieuw licht over de treurige geschiedenis dier dagen; vooral wat die beruchte Haagsche zaak betreft. - 2o. Moet ik doen opmerken dat, wanneer hij, bl. 70, zegt ‘dat de Leden van Staat (ofschoon toen ophef makende van conspiratie) zelf nooit geloofd had- | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
den, dat achter den aanval van Mourand eene conspiratie schuilde,’ - dit beteekent, dat zij het waar geheim der zaak niet geweten hebben, en eene waarheid gezegd die zij-zelven daarvoor niet erkenden. Dit blijkt niet slechts uit geheel zijn omstandig verhaal; maar ook uit het excerpt-dictaat van den naauwlettenden hoorder bodel-nyenhuis, alwaar op deze woorden volgt: ‘zoo als in de daad wel waar was geweest; maar welk geheim door B. en Reigersman begraven was, die Hess hadden weggemaakt.’ - 3o. Dat het plan wel degelijk was, de brandende eerzucht van de H.H. gevaerts en de gijselaar in het kille water van den vijver (het was de 17 Maart,) voor goed uit te blusschen, en hen die schennis van de verboden poort en brug, terstond met den dood te doen bekoopen, schrijft B. zelf hier duidelijk, en verhaalde 't in zijne mondelinge lessen; (en wel zoo, dat de Dragonders ook daarvan verwittigd, en het ook dááromtrent met die ‘Oranjelieden’ eens geweest waren:) maar aangaande 't geen dan gevolgd zou zijn, heeft zijn eigen handschrift eene zedige verzwijging, welke hij niet in acht nam in zijne mondelinge uitbreiding. Er staat hier, (z. de text bl. 67): ‘ieder zou een geweer met de bajonet daarop aangrijpen, en zoo zou men de Staten-Vergadering insluiten, en dan - had men 't gewonnen en dacht niet verder.’ - 't Is mogelijk, dat niet allen die dus verre zouden medegewerkt hebben, vooraf verder dachten; en zelfs gelooflijk, dat zij niet verder onderricht waren: doch in het omstandig excerpt van wijlen den Heer carbasius, dat ik hier voor mij heb, staat met korte en koele woorden: ‘en men zou alle de leden der Vergadering om hals brengen.’ - Zie hier, waartoe fanatische partijschap den anders | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
braven mensch vervoeren kan! Mij dunkt, dit naakte feit spreekt luider ter afmaning van overdreven factiezucht, dan het welsprekendste en meest uitgewerkt betoog. Een treffend afbeeldsel der moord- en brandvoerende dolle factiezucht is het gepast titelvignet van ‘gevaerts en de gijzelaar. Toneelspel. Door a. loosjes, Pz.’ te Haarlem, bij a. loosjes Pz. 1786; - hetwelk voorts hier niet verder vermeld behoeft te wordenGa naar voetnoot1.
Maar ik moet hier de revolutionaire justitie-middelen vermelden, waartoe de Staten van Holland bij deze gelegenheid meenden te moeten overgaan; en den tegenstand die zij daaromtrent ondervonden bij den Hoogen Raad: en het is mij een dubbel genoegen, dit authentiek te kunnen doen, met dit onuitgegeven merkwaardig brok uit de reeds boven aangehaalde MS. Observat. Tumultuariae van den Praesident pauw: Nr. 1767. ‘Jam saepius insinuavi supra, quantopere his temporibus turbatum sit in Belgio, in Hollandia praesertim, id fere agentibus ibi proceribus, aut eerte qui principatum inter ipsos tenent (quo jure quave injuria nunc non disputo) ut auctoritas Orangii attenuetur vel potius redigatur ad nihilum. Displicuit id plebi, cui insitus amor Orangii nominis; hinc minacia saepius Edicta proposita, quibus plebis, Haganae in primis, motus, ubi plus semel illi jam exarserant, conponcrentur. Ubi vero ab Ordinibus decretum, ut porta, quae interiorem curiam (het binnen- | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
Hof) secludit a curia exteriore (het Buitenhof), quaeque hue usque habita voor de poort van de woning van den Stadhouder, eique soli et familiae ejus patuit, in posterum, quando congregati Ordines, cuique ex membris, qui ad conventum delegati, patesceret; adeo exarsit plebs, at quo primum die (dies is fuit Martii 17 [1786]) porta eam in rem patuit, eo confluxerit, unus ex iis rhedae pensili, in qua sedebant duo ex delegatis Dordrechtanis, manibus in lora equorum ferociter injectis, transitum per eam intercludere tentaverit. Ille mox a lictoribus curiae prehensus custodia militari mancipatur, pauloque post a lictoribus, qui Delegatis Ordinum (de Gecommitteerde Raden) noviter sunt addicti, traducitur ad portam captivorum. Hinc natae lites inter Curiam et cos Delegatos; defendente Curia, cognitionem ea de re ad se pertinere, hominem enim istum a lictoribus suis in ipso flagitio apprehensum: at incassum hanc controversiam movit Curia; ex decreto enim Ordinum 18 Martii ejus rei cognitio Delegatis istis fuit relicta. Quid ab iis per octiduum, donco ad sententiam ventum est, fuerit actum, non sum qui dicam: verisimile est, id eos egisse, ut ex reo elicerent quinam delicti istius conscii; at de confessione illius minus eos fuisse sollicitos, sic satis constat ex ipso Ordinum decreto, de quo mox dicam: dum ajunt sententiam a Delegatis suis decretam, insequenti confessione rei, quantum quidem id fuit necesse, nader was gejustificeert. Reus ista sententia damnatus fuit ad patibulum: at cum erectum jam pegma ferale, reoque coram Delegatis illis 24 Mart. 1786, praelecta esset sententia, Ordines, moti ut ajunt, enixis precibus queis pro reo intereesserant duo illi Dordrechtani quibus facta injuria, poenam mortis commutarunt in perpetuum carcerem, et mox populo, qui ibi magno numero congregatus, publice fuit praeleetum decretum, quo moniti, exemplum illud clementiae unice acceptum ferendum intercessioni duorum istorum Dordrechtensium, in posterum vero gratiae locum datum non iri, si quis ex incolis Haganis in loco, ubi conventum habent Ordines, ipsorum decretis, iis maxime quae ad decus et dignitatem conventus ipsorum pertinent, ceu recta, ceu per obliquum, ceu verbis ceu rebus et factis contraïre tentaverit; patibuli aut graviori poena contrafecientibus indicta: denique id ibi negotium datum Delegatis Ordinum, ‘om de contraventeurs van dezelve waarschouwing, de plano en zonder figuur van proces door den Advocaat Fiscaal (is nuper | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
occasione horum motuum Delegatis iis fuit adscriptus) voor hen bij preventie te regt te doen stellen en te straffen. ‘- Id decretum ubi ab Ordinibus ad Senatum fuit transmissum, mox visum mihi vergere id in detrimentum jurisdictionis Senatus nostri, want dat de executie van hetzelve, alleenlijk zijnde geadresseert aan den Advocaat Fiscaal van Gecommitt. Raden, met agterlating van den Procureur Generaal en Officier van den Haag; en zig uitstrekkende ad quosvis Hagae incolas, quorum e numero excludi nequeunt membra Senatus, omnesque qui ad Senatum pertinent, eerte sic laedi imminuique jurisdictionem, quam exclusie quibusvis aliis in se sibique subditos exereet Senatus, tam in criminalibus quam in civilibus causis, ex pacto anno 1725 inter Curiam et Senatum inito, quodque auctoritate sua confirmarunt utriusque provinciae Ordines; quin nee posse nos, qui ex codicillis utriusque provinciae munere nostro fungimur, subdi jurisdictioni Delegatorum Ordinum, qui aut hic aut in Zelandia sedent, nisi ex concursu Ordinum utriusque provinciae; prospiciendum autem in tempore ne quid id decretum, quo saevius, ne dicam atrocius, non videris dum stetit res Batava, nobis nostrisque noceat; eo enim non factis tantum, sed et dictis, poenam laquei, quin et graviorem, dictari; facultatem etiam eo praestitam, nullo servato juris ordine de plano et sine figura judicii adversus reos agendi, quod quam sit periculosum libertatique contrarium, non est qui non videat: atque ita Senatui proposui, anne adeundi Ordines, quo curare vellent, fines jurisdictionis Senatus nostri sartos tectos servari. Annuerunt omnes, exoeptis Persinio Spanioque patriottis, quos dignos fere dixerim obtorto collo ad Delegatos istos in jus rapi; atque ita in hane formam Epistola concepta 14 April 1786, ad Ordines Holl. fait transmissa.’] | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
Hof, was eene beleediging, of althans eene persiflage; en ontfing dan ook het antwoord welk zij verdiende: | |||||||||||||||||||
Copie Translaat van een brief, te vinden in het
Politisches Journal. Januarij 1789.
| |||||||||||||||||||
Nota:‘Ik heb de eer Uw Excellentie te vertoonen, dat de Staaten Generaal, mijne Meesters, mij gelast hebben om met het Ministerie van Z.A.C. Majesteit te confereeren over dat geen, 't welk op bevel des Konings in den jaare 1785 tusschen den overleden Heer Graave de Vergennes, en den ondergeteekenden, benevens den Heere Brantson, extraordinair Ambassadeur der Staaten Generaal bij den Koning, is beslooten en uitgemaakt, raakende de 10 millioenen guldens, die aan Zijne Majesteit den Keyzer moesten betaald worden, en tot welke somme het Fransche Hof zich verbindelijk maakte 4½ millioen te betaalen. Ingevolge deze schikking zijn de 4 eerste termijnen door het Fransche Hof daadelijk afgelegd geworden; maar in de twee termijnen op den 24 Maart en 24 September van dit jaar heeft de Fransche Regeering niets afgedaan. H.H. Mog. schrijven die verwijling blootlijk toe ann mangel en inconvenientie, welke bij het Fransche Hof op de bepaalde termij- | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
nen hebben kunnen exteeren, en terwijl H.H. Mog. mij gelasten deeze verwijling te herinneren, is het gantsch hun oogmerk niet de daadlijke betaaling der beide resteerende termijnen in dit oogenblik aan te dringen, ingeval de tegenswoordige omstandigheden zulks niet mogten veroorloven; maar zij kunnen niet afzijn hunne praetensie nopens hetgeen, waarin men onderling is overeengekoomen, te herinneren. Het is ten dien gevolge, dat H.H. Mog. mijne Meesters, het volmaaktste vertrouwen koesteren, dat het Fransche Hof aan deszelfs verbindelijkheid genoeg zal doen, zoowel ten aanzien der betaling van de 2 vervallen termijnen, als nopens de aflegging der nog volgende termijnen, en dat het Ministerie des Konings geene zwarigheid zal maken H.H. Mog. deswegens verzekering te geeven. Ik verzoeke Uwe Excellentie instantelijk mij in staat te stellen om H.H. Mog. gerust te kunnen stellen over hunne rechtmatige vordering. Parijs, II Dec. 1788. (geteek.) | |||||||||||||||||||
Antwoord van het Fransche Ministerie op de voorgaande Nota des Heeren van Borkenrode, aan den Heer Ambassadeur overgegeven 26 Dec. 1788.‘De officieele Nota, welke de Heer van Berkenrode aan des Konings Ministerie op den 11 deezer maand heeft doen toekomen, heeft tot voorwerp de betaaling der termijnen, welke van de 4½ millioen Holl. guldens nog resteeren, gelijk Zijn Majesteit bij het onderteekend Vredestractaat tusschen den Keyzer en de Vereenigde Provintien, wel heeft willen overneemen. H.H. Mog. bepaalen zich alleen op de herinnering van dat voorwerp, en betuigen hun vertrouwen, dat de Koning zijne verbindelijkheid zal vervullen. Om van den aart en geschapenheid dier verbindelijkheid te oordeelen, is noodig de beweeggronden en omstandigheden aantevoeren, welke daartoe aanleiding hebben gegeven; en ook de gebeurtenissen, die daarop gevolgd zijn. H.H. Mog. hebben zekerlijk | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
niet vergeeten, dat toen zij genoodzaakt waaren den oorlog tegen Grootbrittannien te voeren, zij van Frankrijk en Spanje de daadlijkste ondersteuning ontfingen. Dat des Konings wapenen voor hun de kaap de Goede Hoop hebben gered, dat dezelve Ceylon, St. Eustatius, en geheel Hollands Guinea hebben weder veroverd, en dat alle die bezittingen aan de Republiek zijn te rug gegeeven. De erkentenis voor zulke doorslaande weldaaden boezemde den Staaten Generaal het verlangen in om zich met Zijn Majesteit te allieeren. De Koning bewilligde in dien voorslag; maar het project van het tractaat was eeven ontworpen, toen de oorlog tusschen den Keyzer en de Republiek stond uittebarsten. Ofschoon de Koning ten haaren opzichte geene pligten te vervullen had, vertoefde Zijne Majesteit evenwel geen oogenblik zich als derzelver Geallieerden te betoonen en in die hoedanigheid zich met haare belangen bezig te houden. De sollicitatien des Konings bewogen den Keyzer zijne praetensien in geld te verwisselen, en het behaagde zijne Majesteit een gedeelte der sommen over zich te neemen, om de vijandlijkheden, die zoo even stonden uit te barsten, voor te koomen, en daardoor de Vereenigde Provintien van een verderfelijken oorlog te bevrijden. Vol dankbaarheid over zoo een grootmoedige handelwijze, waaren H.H. Mog. in bedenking, of zij den voorslag zijner Majesteit zouden aanneemen; beslooten daartoe, en betuigden den Koning hunne zugt tot dankbaarheid daardoor, dat zij hem twee schepen van linie offereerden, en de onderteekening der alliantie verhaasteden; dezelve volgde onmiddelijk op den Vreede met den Keizer in de maand Nov. 1785. Kort na dit tijdperk berstten de onlusten in veele provintien uit, welke haar oorsprong hadden in eenige gebeurtenissen, geduurende den jongsten oorlog voorgevallen. De Koning bezigde zoo veel mogelijk zijnen invloed en raadgeevingen om eene verzoening te bewerken; doch zijne pogingen waaren vruchteloos. Eene onverwagte omwenteling veranderde de geheele gesteldheid der zaaken in de Republiek. De perzoonen, die voor den eenigen Bondgenoot der Republiek genegenheid hadden betoond, wierden uit het land gedreeven, en er wierden nieuwe alliantien geslooten. De alliantie met Groot-Brittannien behelst pointen, die in het alliantie tractaat subsisteerende tusschen den Koning en de Re- | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
publiek waaren uitgelaaten: Zijne Majesteit verzogt in eene memorie welke zijn Ambassadeur gelast wierdt op den 3 Junij te praesenteeren, dat, of die gestipuleerde pointen geheel wierden opgeheeven, of op gelijke wijze voor Frankrijk zouden gestipuleerd worden. De Staaten Generaal hebben dit verzoek verworpen op gronden van geringe bondigheid, en hebben daardoor vrijwillig hunne alliantie met zijne Majesteit in het wezenlijke veranderd. In dien toestand van zaaken denkt Zijne Majesteit de Koning, dat hij de verbindelijkheid niet heeft een verlangen der Staaten Generaal genoeg te doen, waarvan zij den grond zelven verwrikt hebben. Derzelver stilzwijgen tot hiertoe heeft Zijne Majesteit zelfs doen gelooven: of, dat zij dit voorwerp gantsch en al hebben laaten vaaren, of dat zij Hoogstderzelver herinnering zullen vergezellen van een voldoend antwoord op de Memorie, van welke hiervoren in de tegenwoordige Nota wordt gesprooken. Zijne Majesteit laat aan de wijsheid Hunner Hoog Mog. daarover zodanig besluit te nemen, als hun het best dunkt.
Versailles, den 24 Dec. 1788.’] | |||||||||||||||||||
Bladz. 73 r. 3 v. ond. ‘alleen het Schavot waag ik niet.’[In een veldslag, of bij een coup de main tot herstelling van zijn gezag, zou derhalve Prins Willem V zijn leven wel gewaagd hebben: - voor ‘het schavot’ beefde hij te rug. - Men moet hierbij opmerken:
1o. Het schavot, - altijd iets treurigs, en pijnlijks, en een publiek schandaal, - is dit te meer, naar mate hij die het te lijden heeft, hooger van staat en in denkbeelden van kieschheid en van hoogheid opgevoed is.
2o. De vrees voor het schavot was oneindig sterker, vóór dat de Fransche revolutie hare slachtoffers, veelal de bloem der natie, ja den Koning zelf en zijne Gemalin | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
en zijne beminnelijke en hooggeëerde zuster, op 't openbaar schavot ter dood gebracht had. Sedert is die verminderd; en thans is in aller mond de vers-regel van voltaire:
Le crime fait la honte et non pas l'échafaud.
welke waarheid ook reeds in de Pandecten van het Rom. Recht staat uitgedrukt: L. 22 D. De his qui not. inf. Ictus fustium infamiam non importat, sed causa, etc.
3o. Hoe kon Willem V het schavot in zijne kansenberekening, indien hij openbaar geweld ging gebruiken, inbrengen? Hij moest, eer het daar toe komen kon, eerst verslagen worden, niet alleen, maar gevangen worden; en gevangen blijven, zoo dat men gerustelijk zijn proces opmaken, hem, als Landverrader (perduellis) en opstandeling tegen zijn wettigen Souverein, de Ed. Gr. Mog. HH. Staten van Holland! (- of ook de Staten-Generaal; indien men te dier vergadering zich van de meerderheid van stemmen had weten meester te maken -), ter dood veroordeelen; en zonder eenige - of ondanks alle - intercessie van vreemde Mogendheden, dit vonnis ten uitvoer leggen konde. - Het schijnt dat het voorbeeld van Karel I van Engeland een diepen indruk op hem gemaakt had.
4o. Dat evenwel, indien - par impossible - al deze gemelde omstandigheden hun gunstig geweest waren, de vijanden van den Prins het gaarn tot dat uiterste gebracht zouden hebben, zou ik niet durven ontkennen. Men moet in de geschriften van dien tijdGa naar voetnoot1 zien, | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
waarvoor men Prins Willem V. al uitkreet: - en men bedenke, dat aan de eene zijde (der Aristocraten), het bloed van Oldenbarneveld en der de Witten nog een offer eischte; aan de andere zijde (bij de Democraten), reeds dezelfde beginselen woelden, die, weinige jaren later, Lodewijk XVI naar het schavot stuwden.
5o. Merke men op, dat de koningsmoord, bij wijze van formeel vonnissen en veroordeelen door eene rechtbank van onderdanen, eerst ingevoerd is door den ergsten Despoot misschien die ooit bestaan heeft, Henrik VIII van Engeland. Toen hij twee zijner Gemalinnen liet ter dood veroordeelen - en bij wijze van justitie ter dood brengen - gaf hij het voorbeeld aan zijne Dochter, om een doodvonnis te laten vellen over eene legitime Koningin. Of de legitime Monarch man of vrouw is, maakt geen onderscheid (de vrouw zou zelfs nog eer gespaard behooren te worden); en Elisabeth van Engeland had tegen Maria van Schotland geen meer recht, dan het Engelsch Parlement tegen Kon. Karel I.Ga naar voetnoot1 Dus was door dezen tweeden, een weinig verderen stap, van Elisabeth tegen Maria Stuart, ook de derde, de rechtspleging over en het ter dood vonnissen van Karel I, en zoo het latere van Lodewijk XVI, als tyranni, hostes civium a populo judicati - als weleer de legitime Keizer Nero door den Romeinschen raad - voorbereid. (NB. dit zij gezegd, buiten alle verdere comparatie tusschen Karel I en Lodewijk XVI, en Keizer Nero: - doch ook zonder die beide Vorsten te willen verontschuldigen, dat zij niet met even veel recht van de regeering | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
ontzet zouden geweest zijn, als ik dit geloove b.v. van Koning Jacob II van Engeland, en van Maria van Schotland.)
6o. Uit dit oogpunt moet men het gedrag van Koning Lodewijk XIV beschouwen, toen hij er geen openlijke notitie van nam, dat de gewezen Koningin Christina van Zweden, op haar eigen vonnis, haar ontrouwen gunsteling Monaldeschi te Fontainebleau had doen om 't leven brengen. Het moest hem wel grieven, dat zijn eigen paleis aldus, door dit eigendunkelijk vonnis eener vreemde vrouw, met bloed bezoedeld was. Doch hij wilde zich over de gewezen Koningin geen oordeel aanmatigen; en liever het daarvoor gehouden hebben, dat zij ook na hare abdicatie, steeds het radicaal van Koningin, en dus het onbeperkt recht had behouden over de leden van haar Hofgezin: - haar domestiquen, haar bedienden; - in welk opzicht al wie het hof-liverij draagt, bij de Vorsten gelijk staatGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
Over het character van Prins Willem V, en bijzonder ook zijne naauwgezetheid van geweten (hier, bl. 73 | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
r. 8. v. ond.) om zich niet te veel te willen aanmatigen, zie men nog nader, bild. bl. 80 en bl. 87, en hetgeen ik aldaar zal bijvoegen.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 75 r. 8 ‘het was met deze inzichten’ enz.[Zoo placht bild. altijd te verhalen: dat het arrest der Prinses, geheel bij abuis geschied; - of wel, bestoken door de Commissie tot het Defensie-wezen, te Woerden residerende, en die de Haagsche Staatsleden niet vertrouwde; - toen de politieke existentie van den Prins Erfstadhouder gered had: z. ook bl. 77, v. ‘Men moest vreemd vinden’ enz. - Of hij, die personeel met den Prins zeer vertrouwd geweest schijnt te zijn, dit zeker genoeg wist; dan of hij hier aan zijne hatelijkheid tegen de Prinses hebbe toegegeven; kan ik, bij gebrek aan nadere bescheiden, niet beslissen. In den dikken bundel authentieke stukken, toenmaals over die arrestatie in het licht gegeven, geredigeerd | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
door den geleerden - toen Hof-Diplomaat - herm. tollius, is (natuurlijk) niets daarvan te lezenGa naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 75. (de Catastrophe der gewapende oppositie tegen Prins Willem V.)[Die scheele Rhijngraaf van Salm, zag er in zijn hussaren-monteering recht ijsbaarlijk uit: - en ook binnen- en buitenlands was al de hoop voor die partij op hem gevestigd. Doch toen het met Pruissen ernst begon te worden, retireerde hij tijdig en begaf zich op eens naar buiten 's lands. Geen wonder, dat men schreeuwde van verraad, van lafheid enz. Er wordt zelfs verteld, dat hij van het meêgenomen Hollandsch | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
geld rustig zou zijn gaan leven op een aanzienlijk landgoed in Neder-Duitschland, waaraan hij den naam zou gegeven hebben van la Folie Hollandaise. - Doch een uit het veld geslagen muitende hoop, die zich geen denkbeeld vormen kan van den toedracht der zaken, schreeuwt al ligt van verraad, en is genegen hare teleurstelling op haar onschuldige aanvoerders te wreken. Zoo is het misschien dezen Rhijngraaf ook gegaan. Niet slechts heeft hij zelf eene korte verdediging uitgegeven, en daarin de schuld op de Hollandsche Staatsleden, of de Commissie van Defensie te Woerden, geworpen; die hem, ondanks al zijn vragen, vermanen en waarschuwen, zonder voldoende middelen van tegenweer gelaten hadden: - maar ook de warme en zeker oprechte patriot (men vergeve mij dit misbruik van het woord, als partijnaam ontheiligd!) Mr. w.p.q. ondaatje, in de door hem te Duinkerken, in 1791 en 1792 uitgegevene Bijdragen tot de Geschiedenis der Omwenteling in 1787 (een zeer merkwaardige verzameling; met vereeniging van betoog, en authentieke bewijsstukken), ontschuldigt den Rhijngraaf. En het schijnt wel, dat deze zich nader aangesloten had aan de Democratische partij, waartoe Ondaatje behoordeGa naar voetnoot1; weshalve de Aristocratische eigenlijke hoofden der beweging welligt schroomden hem te veel macht en middelen te verleenen. Het is echter waar, dat de stellige last tot ontruiming van Utrecht, door | |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
hem aan de Commissie te Woerden gesurpreneerd, en die Commissie, door het dadelijk ten uitvoer leggen eener in blanco en in 't onbepaalde gegeven volmacht of last, door hem verschalkt was. Maar de Commissie zelve, zich te Woerden niet langer veilig achtende, had zich inmiddels naar Amsterdam geretireerd; en een der voorname Leden der Commissie heeft later zelf erkend en betoogd, dat Utrecht weinig of niet langer te houden zou geweest zijn. - Z. ook g. bruining, Levensloop, bl. 132. Dat la Fayette, na den ongunstigen afloop, niet gunstig over Salm oordeelde, bewijst tegen dezen te minder, daar la F. zelf gaarn in plaats van dezen met het opperbevel over de gewapende vrijheids-zoonen (gelijk ze toen heetten) bekleed ware geweest. Ik kan niet nalaten, uit deze, onmiddelijke en omslachtige, doch zeer gewichtige en authentieke gedenkschriften, een paar betreklijke plaatsen (met kleiner letter) hier in te lasschen. Memoires, Correspondance et Manuscrits du Général lafayette, publiés par sa FamilleGa naar voetnoot1. Paris et Londres, 1837. 6 Vol. gr. 8o - T.H. p. 210, 211 (uit een brief aan den Generaal washington, van d. 9 Octob. 1787): ‘Vous apprendrez aussi, mon cher général, les funestes évènemens de Hollande. On doit en accuser l'indécision de notre ministère, les bévues de son représentant, la friponnerie d'un aventurier poltron, le Rhingrave de Salm. Notre Ambassadeur n'a | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
rien su de ce qui se passait, rien dit de ce qu'il fallait dire; M. de Salm, dont la cour s'était engouée, promettait des merveilles et n'a su que s'enfuir. Les ministres ont été lents dans leurs préparatifs, temporiseurs pour le rappel de l'ambassadeur, complètement dupes, dans leurs négociations. D'un autre côté, on doit le dire, les patriotes hollandnis ne s'entendaient pas, se détestaient même entre eux presque autant que le stathouder; l'entrée des troupes prussiennes a été également contraire aux lois de l'honneur, puisqu'on négociait, et à celles de la politique, puisqu'elle nous jette dans l'alliance autrichienne. Nous avons été surpris, le roi de Prusse a été mal dirigé, les Hollandais sont ruinés, et l'Angleterre se trouve la seule puissance qui ait gagné au marché. On ne sait encore si elle se contentera de conserver son très avantageux traité de commerce avec nous, et de reprendre son influence en Hollande, ou si elle ne saisira pas l'occasion de se venger de la guerre d'Amérique. Le dernier cas est dans les voeux du Roi d'Angleterre et paraît assez vraisemblable. Des alliances seraient alors formées; la France, l'Empereur, la Russie et l'Espagne s'uniraient contre l'Angleterre, la Prusse et une armée d'Hanovriens, Hessois, Brunswickois, soutenus par le stathouder en Hollande, à moins que nous n'ayons trouvé moyen d'y entrer avec une armée et de relever le parti républicain, ce qui à présent est passablement difficile.’ En nog verder in denzelfden brief, ald. p. 214-216: ‘Depuis long-temps les Hollandais songeaient à me faire prendre part à leurs affaires, et dernièrement il fut agité parmi eux de me mettre à la tête d'un corps de vingt mille volontaires, s'ils pouvaient les réunir, mesure que l'intérêt de la cause et l'opinion des hommes les plus éclairés parmi eux appuyaient fortement. Si les affaires étaient devenues sérieuses, j'aurais, sans aucun doute, été placé à la tête de toutes les forces militaires des provinces républicainesGa naar voetnoot1. Tandis que ce plan se préparait | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
à la grande satisfaction de l'archévêque de Toulouse et du Maréchal de Castries (car, quoique assez mal avec les têtes couronnées, mon influence auprès des ministres n'est pas diminuée, | |||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||
et je suis amicalement avec plusieurs, particulièrement le premier Ministre), et tandis que Ternant, qui a joné un grand et noble rôle au service de la Hollande, croyait recevoir immédiatement la demande qui me concernait, le Rhingrave de Salm et sont ami, le ministre de France, ont arrêté la transaction en persuadant aux chefs que ce choix déplairait à la cour de Versailles. Les Hollandais disent à présent qu'en cette affaire comme en d'autres, ils ont été trompés par la friponnerie du rhingrave. Il y a eu un léger combat, l'autre jour, à Amsterdam, qui depuis a capitulé.’ Het woelig en confuse leventje der patriotsche Gewapenden te Utrecht, en onder de burgerwapening in Friesland, en verder te Amsterdam, ook ten tijde van de aankomst der Pruissische troupen voor die stad, en na het overgaan derzelve, is, wel wat in personele kleinigheden, doch zeer naauwkeurig en pittoresq en zeker naar waarheid, beschreven door den geleerden g. bruining, in zijne Herinneringen, met betrekking tot de omwentelingen in Staat en Kerk, gedurende zijnen levensloop. Dordr. 1830. bl. 64-157; welk werk te dezen opzichte allezins lezenswaardig is. Van weinig belang daar en tegen is het ‘Historiesch Verhaal van de omwending, in Holland. Door een Hollandsch Patriot, naa Parijs gevlugt, ooggetuige van | |||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||
de gemelde omwending, en een der gebannenen, om dat hij de vrijheid der Nederlandsche Bondgenooten ondersteund en verdeedigd heeft;’ gedrukt, zoo als 't heet, te Parijs in 1788 (104 bladz. gr. 8o.) Dit mag waar zijn van het oorspronglijk fransch: want de Schrijver kenmerkt zich dadelijk als geen Hollander, maar als de Fransche letterkundige Avanturier bernard, die veel de pen in de beroeringszaken gevoerd had. Het is eene apologie voor de anti-Stadhoudersche partij, en doorloopt ook de vroegere geschiedenis in den Loevesteinschen toon; doch heeft ook over de tijden der latere onlusten slechts weinig merkwaardigs, en dat dan nog niet tot het verhaal van de Omwenteling in Holl. behoortGa naar voetnoot1. In segur's Histoire des principaux événemens du regne de Guil. Fred. II. Tom. I. is ingevoegd een Memoire sur la révolution de la Hollande par le citoyen caillard; - die na het vertrek van den Franschen Gezant de Verao als Chargé d' Affaires hier geresideerd heeft; en het stuk draagt de kennelijke blijken dezer afkomst. Een ander, doch niet minder partijdig ooggetuige der catastrophe, was mandrillon, een niet geaccredi- | |||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||
teerd fransch Zendeling (naderhand, onder het fransch schrikbewind, geguillotineerd). Zijne Mémoires pour servir à l'histoire de la revolution des Provinces Unies en 1787, Paris, 1791 (ook in 't Nederd. vertaald), verdienen echter - doch met in acht nemen van des Schrijvers standpunt - gelezen te worden.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 76 ond. aan - 78. (de Pruissische expeditie.)[Deze expeditie is zeer in het breede beschreven in de Histoire de la Campagne des Prussiens en Hollande en 1787, par th. ph. de pfau; traduite de l'allemandGa naar voetnoot1, enr. de plans et de cartes. à Berlin, de l'imprimerie royale, 1790, gr. 4o. Dit werk is, wat het naauwkeurig verslag der militaire operatien aangaat, als authentiek te beschouwen; doch ook het verder verhaal er bij is opmerkelijkGa naar voetnoot2. Een ander ooggetuige | |||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
en deelnemer aan deze expeditie was, de naderhand als Geschied- en Staatkundig Schrijver zoo beroemd, doch ongelukkig geworden, von massenbach; die ze beschrijft in het I Deel zijner Denkwürdigkeiten. Hij schrijft aldaar aan den Heer v. Stamfort, Gouverneur der jonge Prinsen, de eer toe van het onoplosbaar dilemma uitgedacht te hebben, dat aan de reis der Prinses ten grondslag had gelegen: ‘Laat men haar door, dan komt er eene omwenteling ten haren voordeele; weert men haar feitelijk, dan wordt het een point d'honneur voor haar Koninglijken Broeder, zich de zaak aan te trekken.’ (Doch hij geeft een blijk van de zedelijkheid zijner staatkundige begrippen, door het dwaas te vinden, dat de Koning, na de volbrachte expeditie, zijne troupen terug trok, zonder een brok van het land voor zich te behouden.) Met deze expeditie van den Hertog van Brunswijk hier te lande, brengt bilderdijk zich-zelven in verband; daar hij zegt ‘op den wensch van Prins Willem V daar bij geweest te zijn; en den Hertog niet slechts als rechtsgeleerd raadsman, maar ook als wegwijzer gediend te hebben.’ Die plaats is, in de Mengel. en Fragmenten bl. 14, door drukfout en omzetting van woorden, onverstaanbaar; ik voeg dus dezelve verbeterd hieronder bijGa naar voetnoot1. En dat bild. er geweest, en | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
werkzaam geweest is, blijkt niet alleen uit het zeer loffelijk getuigenis van den Genrl. v. phau-zelfGa naar voetnoot1; maar ook uit het volgend opstel van zijne eigene hand, door hem bij het Handschrift dezer Geschiedenis gevoegd: ongedateerd, doch blijkbaar uit den tijd van dat, hier bl. 78 vermelde, dralen te LeimuidenGa naar voetnoot2: | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
Memorie In de Armeo des Hertogs van Brunswijk geschreven en aan hem overgegeven door Mr. W.B.Ga naar voetnoot1‘En examinant les motifs qui ont porté sa Majesté, le Roi de Prusse à envoier ses troupes dans l'interieur de la Province d'Hollande, selon que ces motifs ont été exposés dans le Manifeste du Roi, on trouve aisement que le bût de cette expedition militaire est double; c'est à dire. qu'il y en a un principal, et un accessoire subordonné au principal. Le but principal est sans doute la satisfaction requise, de l'insulte qu'on s'est permis de faire à son Altesse Roiale, Madame la Princesse d'Orange, en l'arrêtant en route: tandis que le but accessoire ou subordonné consiste (à ce qui paroit) à faire naître les circonstances requises, afin que la Nation se puisse delivrer du joug insupportable, dont l'a accablée jusqu'ici l'odieuse Cabale, que le Roi lui-même a depeint en son manifeste, avec tant de énergie et de verité. Pour ce qui est du bût principal. Il paroit au premier coup d' oeil, que c'est proprement l'Assemblée des Etats de la Hollande comme répresentante la Souverainité de la Province, qui soit requise de rendre la satisfaction démandée par le Roi: Et si l'on envisage les choses de ce coté, on pourra dire, que le motif de la marche des Troupes cesse, aussi tôt que les Etâts consentent à cette satisfaction; et que ce soit à eux de soumettre une ville rebelle et revoltée aux ordres de la Souverainité Provinciale. Cependant les Etats de la Hollande ne sont pas en état, et ne font aucun acte de devoir pour effectuer que le Roi soit effecti- | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
vement satisfait; et par consequent, si l'on ne veut pas être paié de môts, il convient, que les Troupes continuent à marcher jusqu'a que les Coupables seront livrés: Et c'est ce qu'a fait son Altesse jusqu'ici, et les Etats eux mêmes ne s'y opposent point. Amsterdam avec son hauteur ordinaire prend ce parti dangereux et propose une capitulation. Il s'agit de savoir si Monseigneur le Duc s'y peut prêter ou non? 1o. J'observe, que tout accommodement doit avoir pour base la pleine satisfaction aux demandes du Roi. Si le Duc en glissoit, le but principal seroit manqué, l'amour et la confiance du Peuple se changeroient en plaintes et murmures, et la gloire d'un Roi qu'on envisage comme notre Liberateur et comme le vengeur d'une Princesse insultée (et opprimée aussi bien que tout le Peuple) seroit exposé à la riseé des Patriotes, qui reprendroient bientôt leur aucienne préponderance. 2o. Le droit publicq et celui des Gens porte que celui qui n'a pas le droit de faire la guerre ne peut non plus trouver de grace quand il fait la moindre resistance aux Troupes d'un Prince qui a ce droit. Tant que l'Assemblée des Etats de la Hollande s'opposoit aux demandes du Roi de Prusse, la ville d'Amsterdam à pû résister par les ordres et par la volonté de son Souverain; mais aussi tôt, que les Etats se sont rangés de l'autre parti, la même ville n'a plus aucun droit de résister, et sa résistance est qualifiée par le Droit commun, du nom d'attentat criminel contre la Roiauté, lequel exige une sevêre punition: et les troupes qui la defendent ne peuvent (de ce moment même) être consideré que comme des Brigands, qui n'ont aucun titre, et qui ne jonïssent d'aucuno qualité militaire.
Supposons cependant que l'accommodement se fasse sans nuire au but principal! Il faut regarder encore la chose par raport au but secondaire. Iei j'observe premierement, que la revolution necessaire n'est pas encore faite; et en second lieu, que sans le secours permanent des Troupes Prussiennes, elle ne pourra s'operer, ni même, si elle étoit parfaite, se soutenir. 1o. La Revolution n'est pas faite, car dans quelques villes, on conserve les Bourgoisies armées, qu'on a erigé de nouveau en sup- | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
primant et en exilant tous ceux qui etoient adonnés aux interêts du Stadhouderat. Et ces Bourgoisies armées y sont formés de seuls Patriotes, qui font trembler (et le feront tant qu'ils existent) tout le parti d'Orange. 2o. La Revolution ne se peut pas faire, et le Prince n'est retabli dans ses droits, tants que les nouveaux magistrats qui ont été crée contre les lois et en dépit des droits du Prince ne seront pas deportés et démis de leurs emplois. Mais 3o. In Resolution ne peut même se soutenir sans qu'on y porte un remêde plus fort. Parce que la plus grande partie des membres de Regence sont dévoués au parti soidisant Patriotique; et parceque ceux-ci sont les maitres de formér de telles nominations pour l'election des nouveaux regents qu'il leur plaira, ainsi que le prince est toujours dans la nécesssité absolue de prendre des patriotes. Et c'est particulièrement par ce moyen que ce parti s'est relevé toujours malgré toutes les précautions possibles, quoique aiant été abaissé plus qu'il ne l'est a présent.’
De gemaklijke afloop der Pruissische expeditie in de Nederlanden, was niet geschikt om de achting der Duitschers jegens de Hollanders te vermeerderen: en gaf dus aanleiding tot de twee volgende, hier te lande zeldzaam voorkomende werkjes: 1) Kronik der Kinder der Preussen und der Kinder der Holländer. Beschrieben in biblischer Sprache, von Rabbi Jossel. Utrecht (doch dit is even min waar, als het Nimwegen van het volgende: beide geheel Duitsche druk en papier) 1788, 320 bl. kl. 8o. Ze verhaalt ook vele bijzonderheden uit de onlusten zelve; doch welke, zonder nader bewijs, geen geloof verdienen. - De manier van dit werkje is een naäapsel der, ten tijde van de oorlogen van Fred. II en Maria Theresia zoo beroemde Chroniken van Nathan Ben Saddi; - gelijk het volgende van blumauer's getravestirde Aeneis: 2)Batrachaetomachia. Die Froschiade: enthaltend die blutige und muthige Schlacht der Frösche und des Ad- | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
lers; oder des Homerus Krieg der Mäus' und Frōsche travestirt. Mit Fleis beschrieben, und lustig und lieblich zu lesen. Cum Notis Variorum. Nimwegen 1787, 108 p. kl. 8o.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 79, r. 3, 4. ‘een kamp marcheerde niet.’[Om te marcheren, moet er iets meer dan een afgestoken kamp zijn; het moet met troepen bezet zijn; - en ondanks al het verhaal van die 20,000 in dat Camp, schijnt het dat alles bij de dispositie op 't papier gebleven is. Voorzeker speelde Frankrijk, na de Anti-Stadhoudersgezinden zoo lang en zoo sterk opgeruid en aangevuurd en gevleid te hebben, nu eene verachtelijke rol. - Maar het schijnt 1) dat er verdeeldheid was in het Cabinet: 2) In den reeds woeligen toestand van binnen, en de volslagen verwarring der finantien, die daartoe de naaste aanleiding gegeven had, kon Frankrijk in de daad niet wel oorlog voeren om eene aangelegenheid die het toch niet onmiddelijk betrof. ‘De oorlog had eene afwending kunnen maken, en 's Konings gezag bevestigen,’ zal men thans misschien zeggen. Maar a) men dacht toen nog niet, dat 's Konings gezag zoo wankel was. b) Oorlog voeren zonder geld of credit, mocht geacht worden het gevaar nog te vergrooten en nader bij te brengen. Vooral, daar (c) van Oostenrijk nu geen hulp te wachten was, en Frankrijk alleen tegen Engeland en Pruissen te samen niet wel den oorlog kon aanvaarden. - Doch men had zeker beter contenance kunnen houden, en met krachtige taal (en eenige wezenlijke militaire demonstratie) zich nogmaals als bemiddelaar aanbieden, om nu, zoo niet het aanblijven in hunne ambten; althans een honorebele retraite, en waarborg tegen staatkundige vervolging, aan de aanklevers der Fransche politiek te verzekeren; en het | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
schijnt dat men in het leger van den Hertog van Brunswijk zelf dit verwacht hadGa naar voetnoot1. Men verneme, hoe de verstandige en hier geheel onpartijdige Schrijver der Histoire de la Diplomatie Française, de flassan, deze staatkunde van het toenmalig Fransch kabinet beoordeelt. Hij zegt (T. VII p. 455, 456): ‘La cour de Versailles feignant alors, pour sauver son honneur, de vouloir armer pour les Hollandais, en donna avis à la cour de Londres par une declaration que lui remit, le 16 de septembre, M. Barthélemi. Cette déclaration provoqua de nouvelles explications, qui furent terminées à Versailles le 27 d'octobre, par un acte conciliatoire signé entre M. de Montmorin, ministre des affaires étrangéres, et le duc de Dorset, ambassadeur d'Angleterre, et M. Eden, son ministre plénipotentiare. Cet acte, précédé des déclarations des deux cours, se terminait ainsi: “En conséquence de la déclaration et contredéclaration échangées cejourd'hui, les soussignés, au nom de leurs souverains respectifs, conviennent que les armemens, et en général tous préparatifs de guerre, seront discontinués de part et d'autre, et que les | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
marines des deux nations seront remises sur le pied de l'établissement de paix, tel qu'il existait au premier de janvier de la présente année, etc.” Cet acte, échec irréparable porté à la considération de la France, consolida la revolution de Hollande, renversa en un jour, l'édifice élevé par le génie du duc de la Vauguyon, et imprima au cabinet de Versailles un caractère de faiblesse, et presque de déloyanté; car quoi de moins généreux que de pousser ses amis dans les dangers, et de ne pas voler à leur secours? L'empereur Joseph dit à cette occasion: “La France vient de tomber; je doute qu'elle se relève.” Augure trop vérifié! La France ne se releva point jusqu'a la fin du régne de Louis XVI, et le traité d'alliance, conclu le 15 de janvier 1788, entres les Provinces-Unies, la Prusse et l'Angleterre annulant par le fait celui du 10 de novembre 1785, remit la Hollande sous l'influence des cours de Londres et de Berlin. On dit, pour excuser la cour de Versailles, qu'elle manquait d'argent; et c'est vrai: mais alors elle n'eût pas dû attendre que les choses fussent portées à l'ex- | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
trême en Hollande; et elle eût dû, dès la fin de 1787, tout sacrifier pour un accommodement entre les Etats-Unis et le stadhouder. C'est cet accommodement négligé, qui rendant de plus en plus la réconciliation impossible entre les divers partis, amena la perte des des patriotes, et la chute de la prépondérance française.’] | |||||||||||||||||||
Bladz. 82, v. (van de Spiegel.)Bilderdijk toont zich, hier en eldersGa naar voetnoot1, geweldig ingenomen, en men mag zeggen geächarneerd, tegen den geleerden en hoogberoemden Raadpensionaris van de spiegel; die toch ontwijfelbaar vele bekwaamheden, vele goede hoedanigheden, goeden wil, en schranderheid en geestkracht, met bezadigdheid en beleid vereenigd, bezat; en in den moeilijken tijd van zijn bestier, vele goede dingen tot stand gebracht had, en nog veel meer en beter gedaan zou hebben, had hem een rustig en langer tijdperk mogen te beurt vallen. Zijne zelfverdediging, in de Nadenking van een Staatsman wegens zijn Ministerie in Holland, 1810,Ga naar voetnoot2 is, mijns inziens, voldingend en berechtigt hem alzins tot de openlijke lofrede, waarmede mijn geleerde en in | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
het Latijn niet min dan in het Nederlandsch welsprekende Ambtgenoot siegenbeek, hem tot een waardig wedergaGa naar voetnoot1 van den beroemden s. van slingeland gestempeld heeftGa naar voetnoot2. Dat in de theorie van Regeer- en Staathuishoudkunde, v.d. spiegel, - blijkens de Schets der Regeerkunde in betrekking tot haare oogmerken en middelen, geteekend: Februarij 1786, uitgegeven na zijn dood, 1801. 32 bladz. gr. 8o - vijftig jaar ten achteren was bij de sedert eerst recht gevormde en uitgewerkte staatswetenschap, kan hem niet kwalijk genomen worden door Bilderdijk; die wel langer geleefd, maar het nooit verder daarin gebracht had; en kon vooral geene aanleiding geven tot den wrevel en afkeer, dien Bilderdijk aan van de Spiegel betoontGa naar voetnoot3. Van waar die dan? Vierderlei oorzaken kan ik mij voorstellen die, eene of meerdere of alle, en minder of meer, hiertoe kunnen gewerkt hebben. 1. De aloude provinciaal-veete, op deze bl. 82 zoo blijkbaar, en die reeds meermalen in dit werk van bild. zich getoond heeft: waarbij nu kwam, de Hollandsche jalousie, dat een Zeeuw tot Raadpensionaris genomen was. - 2. Misschien, eene tegenstrijdigheid van inborst en wijze van zijn, van | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
den jongen, vurigen, dichterlijken en genialen, ambteloozen Advocaat, tegen den ouderen, deftigen en afgepasten, prosaischen en niet expansiven eersten Staatsdienaar. - 3. Bild. had, na het herstel van zaken in 1787, wensch en uitzicht naar het Pensionariaat eener Hollandsche stad, en kon dat niet verkrijgenGa naar voetnoot1. Wellicht heeft hij den Raadpensionaris verdacht (of blijk er van gehad) dat deze hem tegengewerkt had. - En dit zou (4.) zoo vreemd niet geweest zijn: want bild. was - met weinige andere oud-getrouwen, - van de Oranje-Volkspartij, die Willem V personeel aankleefde; daar bij was hij geheel Hollander: Van de Spiegel was meer Staatsman, overzag en behartigde de algemeene belangen en behoeften der Republiek, inwendig en in de buitenlandsche betrekkingen: daarbij werd hij meer en meer ontevreden met de persoonlijkheid van Willem V., en alzoo tegen zijnen wensch en doel, meer en meer het hoofd der partij, die genoemd wierd van de Prinses, maar die misschien beter de Staatkundige te noemen wasGa naar voetnoot2. - Nu weet men, dat de onderdeelen in eenige bijzondere secte, vaak nog meer tegen elkander verbitterd zijn, dan elk derzelve tegen eene geheel verschillende gezindheid.] | |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
teling in de Republiek der Vereenigde Provincien, te St. Omer, Bethune en Gravelines in Frankrijk bevonden hebben. 1790. 154 bl. gr. 8o. gaat bijkans alleen over den geldelijken onderstand, van wege het Fransche Hof aan die Uitgewekenen verstrekt, en het ongenoegzame daarvan, en de ongelijke, partijdige verdeeling, en de intrigues over de directie der bedeeling, voornamelijk tusschen de twee Fransche uitgewekenen c.l. van beyma en j. valckenaer; die ook elkander, in gedrukte twistschriften, allerlei hatelijkheden daarover gezegd hebbenGa naar voetnoot1. Een levendige beschrijving van al dat bedrijf der uitgewekenen, en commentarius op dat dor Verhaal, is wederom in de boven vermelde Herinneringen van g. bruining, bl. 174-242 (ook zijn verhaal van zijn rondzwerven, van Muiden, welk hij, in September 1787 had helpen verdedigen tegen de Pruissen, tot naar Brussel, is lezenswaardig, bl. 152-174). | |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
Men zie ook pyman's Bijdragen tot de Geschiedenis van het VaderlandGa naar voetnoot1 bl. 20-28. Over een plan, om in Frankrijk eene kolonie van Nederlandsche Uitgewekenen te vestigen, z. pyman bl. 20-24. Maar eene algemeene Protestantsche Kerk werd er opgericht te Duinkerken, door den gevluchten Predikant uit Groningerland, bacot, (welke als de typus mag aangemerkt worden, voor de vereenigings-maatregelen en inrichtingen hier te lande sedert 1814.) Die het van deze uitgewekenen het langst uitgehouden, en veelal ook onder het leger der Fransche Republiek dienst genomen hadden, kwamen na de omwenteling van 1795 hier te lande terug, en matigden zich bij uitsluiting den naam aan van Bataven: doch maakten dien oud-eerwaardigen naam tot spot en verachting, door de klachten en vorderingen waarmede zij de toen | |||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||
geconstitueerde machten overstelpten om schadevergoeding (met veelal vergroote opgaven), en hatelijke vervolgzucht, om die vergoeding te vinden in ambten en postjes, waarvan zij de min of meer Oranjegezinde bezitters ten hunnen gevalle wilde doen ontzetten, enz.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 84. r. 6, 7 (de onderscheidende wijze van Oranje te dragen.)(Men droeg, namelijk, twee lussen op den hoed. De eene partij zoo, dat het de letter V, als Vrijheid beteekenende, uitdrukte: de andere partij, W. om Willem (van Oranje) en hunne gezindheid voor hem, uit te drukken.)Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||
gunstiging bij Pruissen, Engeland, en de Vereenigde Nederlanden. De beide eersten achtten het van hunne Staatkunde, de macht van het Huis van Oostenrijk te verzwakken; en wat de Republiek aangaat, 1.) deze volgde de staatkunde van Pruissen en Engeland; 2.) had vele en gewigtige redenen om zich te beklagen over Keizer Joseph en op hem te wreken, over zijn schenden van het barrière-tractaat, en over zijne querelle d' Allemagne van 1785, 3.) het schijnt, dat het huis van Oranje, hepaaldelijk de Prinses, hierin een établissement voor een tweeden tak van haar Huis beoogde. Maar het Congres der Staten wendde zich ook aan het naburige Frankrijk, alwaar toen reeds de revolutie plaats had, welke genegen scheen te moeten zijn om ook deze omwenteling te ondersteunen. Doch het Ministerie, dat toen nog eenige zelfstandigheid had, hield hen, zoo veel het kon, op een afstand, om dat Keizer Josef de broeder was der Fransche Koningin; en de echte Patriotten begrepen, dat de Brabandsche Geestelijkheid en Aristocratie, in opstand geraakt om hunne oude privilegien te handhaven, niets gemeens hadden met hen, die aan de privilegien den oorlog verklaard hadden. Zij begunstigde de Belgische Vonckisten (of Democraten), doch welke partij aldaar overmeesterd en te onder gebracht wierd. De dezer dagen (April 1839) in hoog aanzien te Parijs overleden Heer de Semonville, was toen adspirant diplomaat, en werd door den Franschen Minister de Narbonne en den Marq. de Lafayette naar Brussel gezonden, om te observeren en te intrigueeren. | |||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||
Van hem is een brief aan Lafayette, gedrukt in het III Deel der Memoires du General lafayette, Par. 1837, p. 22 sv. aldaar vinden wij p. 24 het volgende: ‘Les Ministres que vous verrez, sont très intéressés à s'opposer à la révolution que vous désirez et qu'il est de votre gloire de protéger ici. Il est donc de la dernière importance de ne pas trop faire connaître votre pensée sur cet objet. Une assemblée nationale est conforme à vos vues, mais cette assemblée ne peut avoir lieu sans les plus grandes difficultés. Les privileges des provinces, leur constitution particulière les differentes langues, flamande, française et wallonne, le peu de croyance de la Flandre en opposition avec la dévotion d'Anvers, la partisans des états et ceux du régime monarchique, toutes ces causes diverses produiront des schismes inévitables................. Vous êtes obligés d'opérer un rassemblement par les approches possibles de l'armée prussienne et stadhouderienne. (etc.) Pendant que nous déliberons, les autres agissent, et l'activité inépuisable de la princesse d'Orange nous prépare de grands embarras; elle presse autant qu'il lui est possible, la cour de Prusse et elle de Londres de s'expliquer ouvertement sur l'indépendance des Pays Bas, et vandrait profiter, pour ses intérèts personnels, des derniers momens d'existence des états. Sans doute elle est trop bien informée de ce qui se passe ici pour ignorer que le parti populaire a fait des progrès rapides; elle doit les redouter et veut sans doute les arrêter avant l'explosion.’ Een merkwaardig blaadjen van dien tijd, dat blijkbaar door een schrander man, in den geest der toenmalige Nederlandsche staatkunde - of van Mevr. de | |||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||
Prinses - geschreven was, heb ik reeds vroeger voor de vergetelheid, waarin het dreigde te geraken, bewaard, door het op te nemen in het VI Deel der Mnemosyne, 1825Ga naar voetnoot1. Er is eene zee van boeken en brochures in en over die onlusten geschreven; of waarin dezelve, als gedeelte der geschiedenis van dien tijd, behandeld worden. Na de weder-afscheiding van Zuid- en Noord-Nederland, ligt dit onderwerp nog zoo veel te meer buiten ons bestekGa naar voetnoot2. Maar ik moet hier inlasschen dit merkwaardig stuk, dat ik in Handschrift in de papieren van Bilderdijk vindt, en welk ik niet geloof dat reeds gedrukt of bekend is. Ofschoon ongeteekend, schijnt het afkomstig van den beruchten Mr. H. van der Noot-zelven. | |||||||||||||||||||
‘Memoire.Lorsque le Sieur van der Noot, Avocat a Brusselles a été obligé de se retirer du Brabant dans le courant de l'été de 1788, il s'est rendu de suite en Angleterre pour y chercher de secours. Il s'y addressa à des personnes de la plus haute consideration, leur representant la situation actuelle des Pais-Bas Autrichiens, ainsi que les dispositions de leurs habitans à rompre entièrement avec l'Empereur, et à se soumettre à un autre Souverain sous | |||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||
des conditions equitables. Il fut ecouté avec interet, on lui promit toute protection personnelle, meme on lui offrit de l'argent, s'il pouvoit en avoir besoin. On ne tarda pas à s'ouvrir sur cet objet important aux deux nouveaux alliés, la Prusse et la Hollande. Ils y prirent le plus vif intérêt. Cependant on prevoyoit pour le moment des difficultés essentielles à l'execution du plan desiré, et l'on concut surtout de l'ombrage de la formation des deux Camps de Metz, et de St. Omer aux mois de Septembre. L'espoir du succes se ranima apres la levée de ces Camps. Monsr. Harris, Ambassadeur d'Angleterre en Hollande récut des ordres pour concerter les moyens necessaires à l'operation. Il partit aussitot pour Berlin; mais la nouvelle imprevue de l'indisposition du Roi son maitre, qu'il recut en route, retarda provisoirement les demarches ulterieures. Des ordres superieurs le rappellerent à Londres, et les progres considerables de la maladie du Roi, bornant tous les soins à l'interieur du Royaume, suspendirent toute poursuite d'une entreprise si consequente aux desirs. A peine la santé du Roi eut elle commence à donner l'espoir d'une convalescence parfaite, que l'on preta de nouveau l'oreille aux insinuations de l'Avocat van der Noot. On lui conseilla de s'addresser aussi en personne aux cours de Berlin et de la Haye, et de concerter avec le Ministre Prussien, et celui de la Republique des Provinces-Unies, la possibilité, les moyens, et le temps de l'entreprise. - Le Sieur van der Noot se rendit d'abord à la Haye, il y eut l'appui de la Princesse d'Orange, qui s'interessa vivement a son projet, et anima tous les membres du Gouvernement à profiter de l'occasion. A la meme epoque le Lord Dover, ci-devant Ambassadeur d'Angletterre en Hollande, sous le nom de chevalier Yorke, arriva d'Angleterre à la Haye pour agir de concert avec le Sieur van der Noot. Lord Dover, s'en etant retourné à Londres, celui-ci partit incessamment pour Berlin, ou il ne tarda pas à être suivi par la Princesse d'Orange; mais le Roi de Prusse, morose par la perte d'un objet cheri, ne vouloit s'occuper a rien en ce moment. Enfin dévenu abordable, on eut bien de la peine à lui faire comprendre, qu'en effectuant le plan projetté, il auroit plus fait en trois ans, que son predecesseur dans tout le cours de sa glorieuse carrière: que tout dependoit du moment etc... Il se laissa persuader à condition, quo | |||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||
l'Angleterre et la Hollande se chargeroient des frais, qu'on calculoit cependant devoir être amplement compensé par le succes. Les conferences entre les trois puissances alliés prirent des lors une forme reguliere; mais la reconvalescence du Roi d'Angleterre allant lentement, et sa Majesté declinant constamment tout travail, on chercha à trainer la conclusion jusqu à l'arrière-saison. Les nouvelles de la santé du monarque devinrent meilleures, l'eau de la mer paroissoit lui faire du bien. Enfin on se persuada, qu'il n'y avoit plus de réchutes a craindre, le fil interrompu fat donc renoué. Le General Prussien Schliffen vint a Londres. On delibera avec lui les mesures necessaires, et il se rendit ensuite en Hollande, ou l'on ne désiroit rien avec plus d'ardeur, que de faire sortir un plein effet au plan concerté, d'autant plus, qu'on ne prevoyoit pas dans les conjonctures actuelles aucun obstacle de la part de la France, dont l'interet eut exigé, en tout autre état de cause, l'opposition la plus vigoureuse. On calcule, que par le succes de cette entreprise, le nouveau systeme, établi en Hollande, doit etre consolidé pour toujours, puis qu'on sera combiné alors depuis l'Angleterre jusqu'au gofle de Finlande: scavoir les Pays-Bas nouvellement conquis, la Republique des Sept provinces, la Westphalie, la Hesse, toute la ligue Germanique et la Suede, sans compter la Pologne, et la Turquie, entierement devouée aux interets du Parti. Ces considerations, au force d'avoir eté insinuées au Roi de Prusse par des personnes de confiance, qui l'entourent, et particulièrement par le Duc Regnant de Brunswick, l'occupent actuellement tout entier, et rien ne lui tient au coeur autant, que l'exécution du plan convenu. Le pays de Liège a offert dans ces entrefaites la plus belle occasion pour rassembler quelques troupes, et pour les faire filer vers les confins du Braband. - Les gazettes ont annoncé assez ouvertement, que les mecontents des Pays-Bas pouvoient compter sur une assistance puissante; par toute sorte des bruits, et d'insinuations on a monté les esprits, échauffé les tetes, préparé des dispositions propres à contribuer au succes des vuës desirées. - Ces menées ont pleinement réussi. - Il est sorti du Braband des milliers d'habitans, qui se sont rétirés sur le territoire Hollandois dans la Baronnie de Breda. Ils s'y exercent journellement au maniment des armes; une | |||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||
grande partie avec des batons, faute des fusils. - Les plus notables assemblées en corps, et s'imaginants de pouvoir representer les Etats du Braband, que l'Empereur a cassé, ont résolu de declarer celui-ci déchu de touts ses droits, de chercher un autre Souverain, de l'élire de fait, et de demander l'assistance des puissances voisines pour maintenir dans sa nouvelle dignité le Souverain de leur choix, et l'introduire, s'il le faut, par la force des armes. Mais, comme on ne peut pas se dissimuler les consequences extremes et incalculables d'une pareille entreprise, si malheurensement elle venoit à échouer, on est résolu d'y proceder avec la derniere circonspection, pour ne rien laisser au hasard, mais au contraire assurer le succes par toutes les dispositions praealables. A cet effet on laissera écouler la saison autant que cela se pourra, et on ne cessera de se faire instruire par des gens affidés, etablis par toutes les villes frontieres de la France, de tout ce qui se passe dans ce Royaume, des mouvemens qu'on y croit observer, des projets qu'on y pourrait avoir: mais, quand l'affaire sera une fois entamée, on n'usera plus d'aucun menagement vis a vis de la France. Pour être plus sûr de ce coté la, on reunira toutes les forces, sur tout par mer; et c'est par ce motif, que le contre-amiral van Kinsbergen a reçu l'ordre de sortir du Texel avec l'esquadre, qu'il commande, et a la quelle doivent se réunir les vaisseaux de guerre, destinees pour les Indes Orientales. Le but est de prevenir de tout coté les efforts, que la France pourroit vouloir tenter. - On suppose meme, que le succes de cet evenement, par la sensation, qu'il ne pourroit manquer de faire en France, seroit capable d'y culbuter le parti actuellement dominant, d'autant plus, qu'il y a plusieurs membres de l'assemblée nationale, qui, sons le masque du systeme populaire, travaillent secretement a des vues, bien eloignées de celles, qu'ils professent, et sont en rélation directe avec Monsieur de Calonne sur l'objet en question. - On a disputé assez longtems sur le choix du nouveau Souverain des Pays-Bas. Le landgrave de Hesse Cassel y a formé des pretentions très serieuses; mais on s'est enfin accordé en faveur de la maison d'Orange, surtont depuis les alliances convenues entre le Prince Haereditaire d'Orange, et la Princesse Royale | |||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||
de Prusse, et entre la jeune Princesse d'Orange avec le Prince Hereditaire de Brunswik.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 86, 87 (de portraiten van Willem den V en van van der Spiegel - in het werk van Bouwens.)[Niet geheel naauwkeurig. In dat merkwaardig werk van Bouwens, zijn 1o. op bladz. 148-172 aanteekeningen gedrukt en mondgesprekken over de voornaamste staatszaken, gedurende de eerste zes maanden van het Raadpensionarisschap van van de Spiegel (8 Decemb. 1787-18 Mei 1788), gehouden tusschen hem en den ouden Griffier en doorkneeden staatsman Fagel; door dezen telkens weder verhaald aan zijnen kleinzoon en adjunct (bij bild. bl. 81 ‘de jonge Fagel’ genoemd) en door hem blijkbaar terstond opgeteekend. Deze aanteekeningen - zeer merkwaardig, daar ze de inwendige zwakheid en wrakheid van het triumferend Oranjebewind aantoonen, - zijn ontwijfelbaar van den jongen Fagel, en niet van AlvenslebenGa naar voetnoot1. Maar vervolgens komt aldaar, bl. 174-177, in het Fransch en Hollandsch, eene characterschets van den Prins voor, geschreven in April 1788. | |||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||
Van deze wil ik op het woord van bild., die het weten kon, wel gelooven, dat ze uit de correspondentie van Alvensleben onderschept en afgeschreven wasGa naar voetnoot1. Doch dit betert de zaak voor den Prins weinig: want de gezegden van v.d. Spiegel nopens hem aan Fagel (bij Bouwens, bl. 153, 154 en bl. 169), zijn weinig malscher dan die Characterschets. Dezelve, vergeleken met Bouwens bl. 157, strekken tevens tot bewijs van hetgene ik bov. bl. 214 zeide, van de gezindheid van v.d. Spiegel jegens den Prins en de Prinses resp. Doch wat het, om zoo te zeggen moreel-staatkundig character van Prins Willem V betreft, verdient hier alle aanmerking, het oordeel en getuigenis van een braaf en verstandig voornaam regeeringslid dier tijden; eigenlijk meer Aristocraat, dan Stadhoudersgezind; maar die van 's Prinsen vroegste jeugd af, en naderhand in den meest bewogen tijd als Lid der Amersfoortsche en Utrechtsche Staten, in de gelegenheid geweest is den Prins zelf van nabij te leeren kennen; en die twintig jaren later, na 's Prinsen dood en toen er geen uitzicht was op het herstel van het Oranje-Huis hier te lande, het volgende over hem schreef:Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
‘De jonge Stadhouder kreeg die opvoeding, die mer hem geven wilde, om, ook na zijne meerderjarigheid, onder zijnen naam, te kunnen blijven regeeren. Men gewende hem, wien 't noch aan talenten, noch aan goed hart, noch aan welmeenendheid ontbrak, zelf de kleinste bijzonderheeden na te gaan en uit te voeren. Eene hebbelijkheid, die eindelijk altoos dwingt, de groote zaaken te laaten ophoopen en door anderen afdoen. Men boezemde hem daar bij veel mistrouwen, tegen zig zelven, in; op dat hij altoos denken mogt, raad en leiding nodig te hebben. Terwijl men hem vooral 's Lands Regenten, (met eenige uitzondering altoos, voor de belanghebbenden,) als zijne gebooren Vijanden, voordroeg, alleen bedagt, om zijn gezag te besnoeijen en in hunne handen te doen overgaan. Een indruk, die hem, voor altoos beletten moest zijne Vertrouwelingen, onder dezelven te zoeken. En zoo werd hij langsamerhand voorbereid, tot het verleenen der beruchte Acte van Consulentschap, welke ten deezen, mijnes inziens, den sleutel op alles geeft. - Is het ook niet deeze opvoeding, welke eene der voornaamste bronnen werd, van alle de onheilen, die seedert, over den ongelukkigen Vorst en zijn Huis, gekomen zijn? Was zij niet de grootste oorzaak van zijn zoo dikwijls weifelend, zelden vertrouwend, nimmer eenparig blijvend gedrag? Alle hoedanigheeden, welken, noch uit zijn hart voortvloeiden; als die ik getuigen kan, dat oorspronglijk veel beter waren; wijl ik hem, in zijne eerste kindschheid, gekend en veel gezien heb; maar die naderhand, door deeze opvoeding, eene wending | |||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||
kreegen, welke, onder de moeilijke en belemmerende omstandigheeden, waarin hij gebragt werd, niet dan van de noodlottigste gevolgen zijn kon. Alleen op een gronddenkbeeld was hij onverzettelijk. Hij zag zig zelven aan, als de schakel, in de keeten der geslachten van zijn Huis, geplaatst, om de Stadhouderlijke waardigheid en magt, juist zoo als hij ze van zijne Voorouders ontfangen had, aan zijne nakomelingschap over te brengen. Dit scheen hem, als 't ware, zijne groote bestemming te zijn, waarvan hij, tot in de minste bijzonderheid toe, bijna nimmer afwijken moest. En even dit maakte, dat hij nimmer bijna, in schikkingen, komen, nimmer in de minste overgave toestemmen wilde; en veeleer zogt zijne magt, hoe langer, hoe vaster, te vestigen, dan dezelve verder uit te breiden. Alles scheen ook deze bevestiging bijzonder te begunstigen. Hij was Stadhouder van alle de Gewesten. Hij was het erflijk, in de Mannelijke en Vrouwlijke linie. Hij zag kinderen en kindskinderen; een geluk, dat geenen zijner Voorzaten gebeuren mogt. En juist nu was de Val van zijn Huis nabij! Zoo weinig kan men op den loop der Menschlijke zaaken, staat maken!’ De ‘vastheid van karakter,’ die bild. bl. 87 aan den Prins toekent, zal dus, naar mij dunkt, meest te verstaan zijn van zijn' stelregel, om de macht en het gezag in den Staat die hij begreep dat hem toekwam, even min te willen verkort zien, als ze ongrondwettig te willen uitbreiden. En zoo hangt hiermede te samen, hetgeen bild. zegt in de laatste aanteek. bij zijn gedicht Uitzicht op mijn dood (bl. 48):’ dat de val der Republiek slechts door één middel te keeren of af te weeren geweest was, doch 't geen de Prins met zijn geweten achtte te strijden.’ Door mij, na de eerste mededeeling | |||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||
van dit, niet ter openbare uitgave bestemd gedicht, vertrouwelijk gevraagd, ‘welk dit eenig redmiddel dan zoude geweest zijn?’ antwoorde hij: ‘de Souverainiteit aan te nemen.’ Treffend, en hoogst belangrijk, als van een vriend, na langen vertrouwelijken omgang, is de karakterschets van Prins willem V, die bilderdijk geeft in den brief aan den Heer Jer. de Vries, gedrukt in de Briefverzameling door den Heer Messchert, II D. bl. 97, 98Ga naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
Blad. 90 r. 7. v. ond. ‘Necker - koomt in zijn plaats.’[Namelijk, aan het bestier der Geldmiddelen, onder den titel van Directeur Generaal: Minister kon men hem, als niet van adel zijnde, en Protestant, niet maken. Had men zich boven die feudaal-aristocratische en religie-vooroordelen weten te verzetten, Necker meer invloed gegeven en krachtiger gehandhaafd, hem en anderen, die het met den Koning en het Land har- | |||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||
telijk wel meenden en alles daarvoor over hadden; maar oude misbruiken afgeschaft en grondwettige inrichtingen gevestigd wilden hebben, als Lafayette en zijne vrienden; meer vertrouwen geschonken - in plaats van slechts gedwongen toe te geven, telkens achteruit te krabben en zijdelings af te wijken en, deels uit zwakheid deels uit vooroordeel, dubbelhartig en trouweloos te handelen; - dat ware veel geschikter geweest om Lodewijk XVI te behouden, en Frankrijk voor de gruwelen der revolutie en het despotisme van Napoleon te bewaren, dan Necker (NB.) bij het begin zijner administratie, ‘den kop voor de voeten te laten leggen,’ zoo als ‘de verstandigen’ (van Bilderdijk's stempel: z. zijne aant. bij bladz. 92) verlangden.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 97 r. 1, 2. (Hollands weigering om deel te nemen aan de coälitie tegen het revolutionaire Frankrijk.)[Ofschoon het niet onmiddelijk tot het werk van Bilderdijk behoort, vertrouw ik echter het algemeen der Lezers van zijn werk dienst te doen, door het uitgeven dezer Bedenkingen van den toenmaligen Raadpens. van de spiegel, die mij door goedheid van wijlen Mr. B.P. van Wesele Scholten (en door zijne hand geschreven) geworden zijn. Achter aan staat door hem aangeteekend: ‘N.B. Deze algemene Reflexien zijn door den Raadpensionaris opgesteld geworden in de maand Julij van het jaar 1791.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||
‘Algemeene Reflexiën op het ontwerp om eene Contra-Revolutie in Frankrijk uit te werken, door de Vereenigde Wapenen van eenige Mogendheden van Europa.Om een ontwerp, van welken aart het zij, te beoordelen, moet men, na zich eerst en vooral geconvinceerd te hebben van de rechtvaardigheid, verder examineren drie voorname poineten.
Belangende het eerste poinct, komen natuurlijker wijze, aanstonds in aanmerking:
Deeze zijn zekerlijk omstandigheden, welke een groot avantage aan de Vereenigde Souvereinen beloven, en derhalven dezelve wel zouden kunnen animeren, zodanig een onderneming te beginnen; maar laten wij de mogelijkheid ook ééns van een anderen kant beschouwen. Wie is zulk een vreemdeling in de Historie, die niet weet, dat de offensive ligues der magtigste Mogendheden zelden van de beoogde uitwerking geweest zijn. Om niet van de Croisades te spreken, laat men slegts tot een Exempel nemen de Ligue van Cambray, in 't begin der 16 Eeuw, daar genoegzaam geheel Europa met den Paus aan 't hoofd, zich verbonden hadt tegen den kleinen staat van Venetien, en niets noemenswaardig, uitvoerde. De oorzaken, waarom zulke ondernemingen zelden gelukken, zijn te zeer palpabel, dan dat het nodig zij dezelve hier uit te breiden: het is de verschillendheid van Interessen; het gebrek aan de nodige Contingenten van Troupes, of furnissementen van geld; de jalousie van 't opperbevel; de nationale nayver, en me- | |||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||
nigte andere welke de ondervinding geleerd heeft, en van welke, onze tijd (daar de eigenwilligheid oneindig sterker is dan in vorige tijd) zekerlijk niet vrij zal zijn. Wat aangaat de Binnenlandsche adsistentie der genen die naar een contre-Revolutie wenschen: derzelver getal is zekerlijk vrij groot, maar het is niets in vergelijking der menigte die anders denkt: en of de minderheid het hoofd zal kunnen of durven opsteken, moet afhangen van het succes der vereenigde wapenen; want zoo lang de menigte meester blijft, kan de andere partij zich niet roeren; het was geheel anders in de contre-Revolutie die wij hier gezien hebben; want bij ons was de menigte in een zeer groote meerderheid, gedecideerd tegen de Novateurs, en deze menigte wierdt alleen terug gehouden omdat zij ongewapend, en haar tegen-partij gewapend was; maar in Frankrijk is de meerderheid zelfs gewapend, niet alleen met militair wapentuig, maar met al de woede van een bandeloos gemeen. - Ziet daar dan de moeilijkheid waarom de bijval van de onderliggende partij niet zoo spoedig, en niet zoo algemeen zal zijn, als men misschien verwacht. Wijders, dat er een groote verwarring en anarchie in Frankrijk plaats heeft, is buiten twijfel; maar wie zou durven verzekeren, dat een gemeen gevaar van een buitenlandschen aanval, deze verdeelde hoofden niet zal vereenigen? immers heeft men dit reeds eenigzins gezien ten tijde van de retraite der Koninglijke Famille, en is dit niet wederom een les die de ondervinding ons geeft, dat een natie, een secte, of wat het zij, die door een zeker enthousiasme van vrijheid, van Godsdienst, of diergelijke, geanimeerd wordt, niet gemakkelijk is te onder te brengen? Het is niet mogelijk, dat dit succes bereikt zal worden, zonder verlies van menschen en geld, wie zal dit vergoeden? of zou de intentie zijn, om Frankrijk eenige stukken af te knijpen, dan is dit het signaal van een algemeenen oorlog, dewijl men genoegzaam als zeker onderstellen mag, dat de Vereenigde Machten zich over die depouille niet zullen verstaan. Ten anderen, kan iemand zich verbeelden, dat na het opereren van een omwenteling, Frankrijk aanstonds in diepe rust en order zal zijn? en zoo de troubles eens mogte'n continueren, zullen dan de Vereenigde Mogendheden altoos gereed en in staat zijn, om de hand aan haar werk | |||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||
te houden? Ten derden, wat zoude er worden van de menigte Revolutiaires (sic) in Frankrijk, die na een omwenteling niet langer in hun land zullen kunnen blijven? het zou de doos van Pandora worden, en zij zouden, met hunne verderfelijke maximes tegen Godsdienst en Regeering, zich door alle Landen verspreiden. Maar stellen wij eindelijk ook als mogelijk, dat het plan van contre-Revolutie niet reusseert; dan is er boven het verlies van menschen en geld, noch de schande van vergeefsche onderneming te wachten; maar dit zou nog het minste zijn, en een grooter kwaad, dat er onmiddelijk uit volgen zoude, is, dat de Fransche grondbeginzels van dat Rijk triumpherende tegen de Vereenigde Macht van 't grootste deel van Europa, noodwendig overal zullen doorbreken, en dat er geen barrière meer zijn zal om dezelve ergens te stuiten. Wat zou dan de voorzichtigheid in dezen aanraden? Naar mijn begrip is het antwoord gereedt, namelijk, dat geen vreemde Mogendheid zich door force, met de Fransche zaken behoort te bemoeien. - Het is doch meer dan waarschijnlijk, dat als men de geaartheid van de Natie, en menigvuldige andere omstandigheden combineert, deze Revolutie in Frankrijk geen stand kan houden: zij zal eindigen in totale verwarring, burgeroorlog, en ten laatsten in een demembrement van de gantsche Monarchie, welke zich afscheiden zal in kleine onafhankelijke Staten, om op haar beurt weder door een absolute Monarchie verslonden te worden. Dit zal zeer waarschijnlijk gebeuren, en wanneer het dan gebeurt zal het een terrible les zijn voor alle Natiën, omdat dè ondervinding haar zal moeten overtuigen, dat de nieuwe wijsgeerige Regeerings-formen schepsels zijn van de inbeelding, harssenschimmen, die nooit tot bestaanlijkheid kunnen gebracht worden; maar die les zullen de Natien niet hebben, wanneer de Fransche Revolutie door geweld van buiten wordt omgekeerd; want dit is reeds gebeurd in deze republiek, in de Oostenrijksche Nederlanden, in Luik, en men ziet echter niet, dat andere Natien daardoor afgeschrikt zijn, om een beter geluk te beproeven. Maar stellen wij wederom aan de andere zijde, dat de Revolutie zich eenige jaren weet te maintineren, dan moet men het ook voor zeker houden, dat zij zich zal zoeken uit te breiden, en dat de Mogendheden genoeg in den haren te doen zullen vinden | |||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||
om de rust en wettige auctoriteit te bewaren, en dat dit niet beter geschieden kan, dan wanneer men de Troupes in een goede dispositie bij huis houdt, en aan de Ingezetenen geen rede van klachten geeft, gelijk zij zeker hebben zouden, indien men hen bezwaarde met lasten voor den Franschen oorlog, die hen niet raakt. Men behoorde derhalven, naar mijn inzien, Frankrijk aan haar zelve overtelaten; maar zoo er iets te doen is door een Ligue of Alliantie tusschen Mogendheden, wier strijdige belangen anderzins niet zeer tot alliantie geschikt zijn, zou het mogelijk hierin kunnen bestaan: dat dezelve zich onderling verbonden, malkander krachtdadig bij te staan tegen desordres, en oproerige bewegingen, die in 't vervolg in de respective Staten mogten ondernomen worden, ten einde dezelve dadelijk in den beginne te stuiten, en alzoo de wettige auctoriteit te maintineren; zoo dat deze Ligue, wel verre van offensief te zijn, alleen zoude strekken tot verzekering van de rust van Europa, en bescherming van ieders rechten en bezittingen - een denkbeeld, 't welk men, indien 't nodig ware, verder zou kunnen uitbreiden.’] | |||||||||||||||||||
Bladz. 99 r. 12 v. ond. (1793. De Franschen onder Dumouriez.)[De militaire gebeurtenissen en maatregelen bij dezen voorbijgaanden inval en occupatie van een gedeelte van ons grondgebied, behooren minder tot het bestek dezer Geschiedenis. Ik houde dus terug de bijdrage, die ik hier voor mij heb, in een gedrukten, doch onuitgegeven brief uit de Willemstad, van 14 Maart 1793, even na het bombardement, en uit Breda, van 27 Junij 1793, na het beleg en in bezit nemen en weder ontruimen dier stad door de Franschen. Maar in het XXV Deel van het Vervolg op wagenaar zijn met welgevallen opgenomen, de Aanspraken van het toenmalig Comite revolutionair der Bataven, aan de fransche Nationale Conventie, en aan de Nederlandsche | |||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||
natieGa naar voetnoot1, en de Proclamatie van den Generaal Dumouriez. Dit geeft mij aanleiding om hier bij te voegen, een antwoord op die Proclamatie, het welk ik niet wete in druk uitgegeven te zijn, en het welk ik bezitte in afschrift van de hand van mijn' immer hooggeschatten Leermeester d.g. van der keessel. - En dit maakt het stuk in de daad merkwaardig. Want v.d. keessel was, wel zeer moderaat, maar toch stellig, in de patriotsche gevoelens: nu toont dit stuk, dat terwijl het gros van die partij, zich toen, gelijk later in 1794, verheugden op de komst der Franschen als verlossers, en van hunne zijde werkzaam waren om de omwending voor te bereiden; - de bezadigden, vooral de Godsdienstigen dier gezindteGa naar voetnoot2, wel verre van de vrijheid enz. uit de woeste handen en op de woeste wijze der toenmalige fransche revolutionairen te begeeren - hen met al wat zij aanbrengen konden, verafschuwdenGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||
Missive | |||||||||||||||||||
Burger Generaal!Wij zijn Burgers van Nederland. Wij beminnen de waare vrijheid, zoo wel met opzigt tot den Godsdienst, als tot de Burgerlijke Maatschappij. Wij eerbiedigen Waarheid en Deugd, waar wij ze vinden; en erkennen gebreken en ondeugden, hetzij in ons zelf, of in ons Vaderland, zo dra wij die aantreffen, of men ons dezelve aanwijze. Wij geloven, dat onze tegenwoordige Constitutie, voor ons, en over het geheel genomen, nuttig en noodzakelijk is; dat dezelve, hoe zeer onvolmaakt, met dat al minder gebreken heeft, dan eenige andere, welke wij zouden kunnen aanneemen, voor al in de tegenwoordige omstandigheden. Wij zijn daarom overtuigd, dat men dezelve, met alle de magt van den Staat moet handhaven tegen elk, die ons, tegen onzen wil, van dezelve ontzetten wil. | |||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||
Uwe Natie heeft verklaard met den onzen in staat van Oorlog te zijn. Zij heeft u vervolgens gelast, (zoo men zegt tegen uwen wil) op ons aan te vallen. Gij hebt, of gezorgt, of toegelaten, dat eenige Uitgewekenen, veele oproerige schriften, en eene Proclamatie, op Uwen naam hebben verspreid; ten einde ons te verwarren of te verschrikken. Tot hier toe hebben uwe pogingen geen, voor u gewenscht, voor ons noodlottig, gevolg gehad. Gelooft zij God, de God onzer Vaderen, de God dien uwe Natie verlochent; wij zijn nog bewaard voor uwe Benden; en tot hier toe zijn uwe pogingen verijdeld, om in het hart van Holland in te dringen. Natuurlijk schrikken wij voor den Oorlog. Aan de rust en den vrede gewoon, klinkt de Krijgstrompet ons niet aangenaam in de ooren. Onze Koophandel, onze Zeevaart, onze Visscherijen, onze industrie, de kleine uitgestrektheid van onzen Bodem; ons gering getal; dit alles is oorzake, dat één ongelukkige Oorlog ons zeer drukken, ja ons beroven kan van ons Staatkundig aanwesen; en ons Land, immers het voornaamste gedeelte, tot eenen prooi der Zee, der Rivieren, der binnenlandsche Meiren en Plassen. spoedig maken zoude. Dit alles gevoelen wij levendig. Wij weten daar bij, dat hij Benden tegen ons aanvoert, vlammende op wraak en buit; Benden, die niets te verliezen hebben; Benden, die door honger en naaktheid op ons aangehitst worden, en wien het om het even is, of er na verloop van eenige jaren nog een Holland op den aardbodem zal wezen dan niet. Gij meent hier schatten te vinden, om het oorlog voort te zetten; en niet alleen ons, maar ook onze bondgenoten, door ons goud, te overmeesteren. Gij zijt een dapper onvertsaagd Krijgsman; die oorlogsbeleid en staatkundige geslepenheid bij een paart. Gij zult alles in het werk stellen, om voor te komen, dat uwe eerzugt door het onvoorspoedig beoorloogen der geringe, der veragtelijke Hollanders, niet gefnuikt werde; en wat zijn wij in vergelijking met de Legers van Oostenrijk en Pruissen, welken gij verjaagd hebt? Gij wilt onze Vriend, onze Verlosser zijn! Is u dit ernst; weest het dan door van onze grenzen u te verwijderen. Wij begeeren geene vrijheid, geenen Regeeringsvorm, welke ons door uw geschut gepredikt wordt. Gij hebt de Brabanders (getuige zij | |||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||
uw Manifest bij het inrukken in Braband gegeven) tot uwe denkbeelden van vrijheid willen bekeeren; gelijk Charlemagne de Saxen, en Ximenes de Mooren tot het Christendom gedwongen heeft. Is dat Vrijheid? Is dat verlichting? Gij zijt een man, (zegt uwe Proclamatie) die nooit aan eenige beloften gefeylt heeft. Dit verstaan wij niet. Wij weeten, dat God, de God onzer Vaderen, nooit aan eenige beloften gefeylt heeft. Wij aanbidden Hem, wij eerbiedigen Hem, als den Vervuller van alle zijne toezeggingen; maar gij? draagt gij Zijnen adem niet in uwe neusgaten? en als het dien God behaagde, uwe pogingen te verijdelen, zoudt gij Zijne hand afslaan? Zoudt gij tot Hem zeggen: wat doet Gij? Burger Generaal! Wij hebben eenen Bijbel. Dit Boek zal u, ten minsten bij naam, niet onbekend zijn. Om dit Boek vrij, en zonder menschelijke bijvoegselen of vervalsching, zelf in onze moedertaal te mogen lezen; hebben onze Voorvaderen stroomen bloeds gestort. Dit is nog bij ons het beste geschenk, waarop wij roemen. Dit leert ons de rechten niet alleen, maar daarbij de pligten der menschen kennen: het leert ons, dat er een God is, die op aarde richt, en een iegelijk vergelden zal naar zijn werk; het leert ons bidden en strijden, als wij in gevaar zijn het leert ons steunen op eenen God, die nooit aan eenige beloften gefeylt heeft. Ja, Burger Generaal! wij zullen niet grootspreeken. Onze magt is bij de uwe niet te vergelijken. Onze Oorlogsbenden zijn gering, en schoon menschelijker en geregelder, egter nog niet zo aan het Oorlogsvuur gewoon, als de Uwen thans zijn. Onze Nationale ondeugden en gebreken ontveinzen wij niet; en vooral is onze eensgezindheid minder dan zij behoorde te zijn; - maar bij dat al: Onze zaak is regtvaardig; en daar is een God, zegt onze Bijbel, die zorgen zal, dat de scepter der godloosheid niet ruste op het lot der Regtveerdigen. Ja wij weeten, dat wij voor God schuldig staan, en dat Hij u, als eenen gedugten geessel, voor ons gebruiken kan; zo dat gij ons vertreden kunt, als het Hom, niet slechts, als het u behaagt. Maar om dat wij dit weeten, daarom bidden wij; en wij bidden tot eenen God, die gaarne vergeeft; en op wien onze Vaders vertrouwd hebben, en die ook ons verlossen en verbeteren kan. | |||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||
Onze magt is klein; maar daarom niet te veragten. God, zegt al wederom onze Bijbel, kan verlossen door veelen of door weinigen. Van Hem bidden wij moed voor onze benden, wijsheid en bedaardheid voor onze Krijgsoversten, standvastigheid voor onse Regenten en Stadhouder, Eendragt voor allen. Van Hem bidden wij water voor onse stromen, en winden tot onse hulp. Van Hem, in één woord, bidden wij, dat Hij ons niet overgeve tot verwoestinge. Wij hebben eenen Bijbel, dien te bewaren en te verdedigen tegen elk die ons van denzelven beroven wil, is ook nu ons voornemen. ‘Hac nitimur, hanc tuemur.’ Wij schrikken voor Grootspraak. Wij herinneren ons hoe Rabsnke den God van Israel honende, spoedig en onverwagt in grooter engte geraakte, dan hij dien hij veragtede en bespottede, te voren was; en hoe hij die in benaauwdheid zugtede, door de hand des Almagtigen werd uitgered. Onse God ziet de nedrigen aan. 't Is zo. Wij hebben geen stellige verzekering, dat ons het zelfde zal te beurt vallen, ofschoon wij niet zonder hope zijn. Maar dit weten wij, dat elke Natie, die God en Jesus eert, voor zijn Woord waakt, en voor de Waarheid strijdt, aanspraak heeft op de Goddelijke bescherming; en dat het Christendom, zo wel bestand is tegen het geweld van eenen Diocletiaan, als tegen de list van Juliaan. Dit weeten wij, dat terwijl onse dappere en moedige benden onse grenzen, steden en stromen bewaren; terwijl onse Regenten en Stadhouder arbeiden; om alles ter onser verdediging te bedenken en uit te voeren, wat nodig is: dat wij met onsen Bijbel voor ons, tot God roepen in onsen nood; voor hen bidden; en u als onsen onrechtvaardigen benauwer, als den leidsman der benden van eene natie welke onsen God en Zaligmaker smaadheid aandoet, aanklagen aan Hem, die nooyt aan eenige beloften gefeild, en tevens gezegd heeft: Roep mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eeren.’ - Kiest dan nog partij. Gij behoeft, ja, voor ons, op ons zelf, niet te vrezen; wij nemen u niet kwalijk zelf dat gij ons veracht. Maar vreest voor dien God, welken wij eeren; en voor dien Bijbel, op welken wij steunen.
d. 23 Febr. 1793. Uit ons Bidvertrek.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||
Doch van meer geschied- en staatkundig gewicht is een geschreven stuk, dat ik onder Bilderdijk's papieren vind, geschreven door dezelfde gelijktijdige hand als de boven bl. 100 v. en 110 v. medegedeelde stukken. Het blijkt wel niet volkomen, of dit stuk tot het voorjaar van 1793, of het najaar van 1794, behoort; tot de eerste of tweede hier te lande gemaakte voorbereidselen tot de revolutie: het schijnt mij voor het naast, tot de eerste zoodanige beraming van maatregelen te behooren; doch dit doet weinig ter zake:
‘De uitzigten tot eene Contra-revolutie in de Nederlanden zijn gegrond op het politiek en wezenlijk belang der Franschen, op de mooglijkheid om dezelve te kunnen opereeren, en op de bijna mathematiesche zekerheid, als de mésures wel en goed genomen worden, van eene volkomene en compleete réussite. In zulk een tijdgewricht is het niet onnatuurlijk, dat een liefhebber van zijn Vaderland zijne gedachten over het een en ander bedaardelijk laat gaan, en zijne remarques op het papier brengt. Men oordeelt, dat het de plicht van ieder geleerd Patriot moet wezen, en dat men vooral de gebreken, die men in zoodanige plans mogt vinden, niet aan slinksche oogmerken moet toeschrijven: want weldra zal de nodige band van vereeniging, en harmonie verbroken weezen, indien men bij het oppervlakkig leezen van een plan, den Steller al aanstonds begint te verdenken, of verkeerde oogmerken te attribueeren. Omdat de volgende remarques van een delicaten aart zijn, is het nodig, dat men zich tegen het vooroordeel wapene; het gantsche stuk met bedaardheid leeze, en vooral niet uit het oog verlieze, dat groote ondernemingen, niet door enthousiasme, maar in de beste kalmte des gemoeds moeten worden beraamd, en overwoogen. De groote vraag, welke de Steller deezes zich heeft voorgesteld, bepaalt zich bijzonder daartoe: welke contenance zal men omtrent het inwendig bestuur van ons Gemeenebest houden hij eene invasie van Franssche troupes? Zal men beginnen met eene compleete vernietiging van onze Regeringsform, en, op gronden van | |||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||
derzelver onbestaanbaarheid, waarvan men ten vollen overreed is, dezelve als vernietigd en geäboleerd beschouwen? Of zal men de Regeeringform provisioneel in derzelver uiterlijke gedaante aanhouden, tot dat men genoegzamen tijd gehad heeft om de Natie door haare Repraesentanten in een ligehaam vereenigd te zien? Het aanloklijk voorbeeld van Braband zal misschien veelen tot het eerste doen overhellen; maar is de gesteldheid in dat land, en deszelfs politieke rélatie wel met de onze overéen te brengen? Men gelooft volstrekt de negative! Want er résideert eene onmooglijkheid om het Oostenrijksch Gouvernement te doen repraesenteeren, en de vorige revolutie heeft aangetoond, wat de Staten in hun schild voeren; terwijl de gevolgen bewijzen, welke een geduchten aanhang zij, ondersteund door eene baatzuchtige Geestelijkheid, onder de Natie nog behouden hebben. Er was derhalven in dat land een coup hardi benodigd, en men moest beginnen om in eens de groote slag te doen, en alles te bouleverseeren. De gevolgen zullen echter leeren, dat zulk een plan aan groote difficulteiten laboreert. Men overweege toch, dat het de plicht is bij alle groote revolutien de ontstelde gemoederen op te beuren, en dezelve vooral niet door harde slagen in eens te verpletteren: dat men eene gantsche Natie eenen kleinen tijd moet geeven om zich te bedenken, en dat door eene al te groote overhaasting duizend misnoegden, die het in hun hart anders wel meenen, kunnen gebooren worden. Men moet in zijn plan het zwak der natie in overweging neemen, en dezelve allengs voorbereiden tot gewigtige ondernemingen, die men dienstig oordeelt. Doet men dit niet, weldra zullen de zaaken boven het bereik van veelen gaan, en zij zullen verbeisterd raaken, terug deinzen, en de geraffineerde politiek, die op zijne luimen ligt, zal kwaad zaad zaaijen, en er zijn gebruik van maaken, speciaal; zoo men in dit land met de publieke Godsdienst wil leeven als in Frankrijk! Dit zoude veele eenvoudige, doch wezenlijke Patriotten te vroeg afschrikken, en tot de O. partij doen overgaan, welke doch altijd met den Godsdienst schermt. De zwarigheden, welke zich voordoen om in ons Gemeenchest het voetspoor van Braband te volgen, zijn veelen. De verwar- | |||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||
ringen, die er uit kunnen voort koomen menigvuldig, en het gebruik dat de Oranjefactie in tijd en wijlen tot haar voordeel daarvan kan maaken, onberekenbaar en ontzaglijk. Men mag zoo gunstig denken over de dispositie en verligting der Nederlandsche Patriotten, als men wil: het blijft bij mij zeer zeker, dat de gevolgen van de laatste revolutie veelen inwendig huiverig hebben gemaakt, dat zommigen schoorvoetende deel zullen neemen, dat anderen door baatzucht bewogen zullen worden, en een oneindig getal zal mede doen; doch op eene wijze, dat zij voor de gevolgen min of meer gedekt zijn. Als men derhalve aan dat zoort van menschen, in een ogenblik zijn plan in alle deszelfs uitgestrektheid vertoont; zoo vreest men, dat het op zommigen een zeer nadeeligen invloed zal maaken, waarvan de partij van O. die toch niet zal stil zitten, zig zal bedienen. Die partij zelfs zal tot de grootste desperatie vervallen; want het is gantsch geen geringe zaak om in een ogenblik alle oude inrigtingen, zoo ingekankerd, te vernietigen en te bouleverseeren. Welke immense verwarringen zullen ondertusschen daaruit voortkoomen? Want, wat men ook denke, het is onmogelijk, dat men, na de uitgestrektheid van onze Republiek, in korter dan een maand tijds, de repraesentanten der Natie in één ligchaam kan vereenigd zien. Men geeve toe, 't geen men echter niet zeker weet, dat het plan van repraesentatie, op gronden van evenredigheid gestaafd, gereed ligt: en dan nog zullen er zig zwarigheden opdoen, waarop men niet gedagt heeft, of niet heeft kunnen denken. Men loopt ook gevaar, als men dadelijk het plan van Braband wil imiteeren, in diverse plaatzen menschen aan het hoofd te zien, die in de eerste oogenblikken van verwarring geene genoegzaame geschikfheid zullen hebben om een werk van dien aart bij der hand te neemen. Dat men toch begrijpe, dat ons land ellendig uitgeput is, en de Republiek geene schokken kan verdraagen, die van eenig belang zijn. Men beproeve des geene gehasardeerde passen, voor dat men tijd heeft zich te bedenken. Men vergelijke de Republiek bij eenen stervenden kranken, die door het gebruik van sterke geneesmiddelen, onder de hand des Geneesheers zou succombeeren. Veel, | |||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||
ja zeer veel zal er bij eene revolutie, in de eerste oogenblikken gedaan, en geéffectueerd moeten worden. Moeten alle die résolutien, en andere schikkingen zedert 1787 genoomen, en gemaakt, niet geeasseerd worden? Moet de note van guarantie der Provintien omtrent het Stadhouderschap niet vernietigd worden? Moet Willem de Vde in alle zijne charges niet gesuspendeerd worden? en niet aan alle departementen, en aan de armée ordre gezonden worden om hem niet te respecteeren. Moeten alle Dienaaren, Ambtenaaren, Burgers, Militairen niet uit den eed ontslagen worden? Dit is een articul, dat bij zommigen veel indruk maken kan. Moet het diplomaticque Corps niet dadelijk gerappelleerd, en alle Ambassadeurs en Ministers te huis ontboden worden? Dient men niet dadelijk in zommige Rijken, als Engeland, de Porte, Spanjen en Pruissen, andere te benoemen, van welker sentimenten men verzekerd is? Moet men geen dépeches naar de Coloniën zenden om te verbieden, dat zij volgens het laatste tractaat geene Engelschen om secours vraagen? en moeten de Comm. van H.H.M., die naar de Oost-Indiën zijn, niet terstond gerappelleerd worden? Dient er niet dadelijk een Gouverneur naar de Caab te worden gezonden, waarop men staat kan maken? die Colonie is van 't hoogste aanbelang. De dispositie der Ingezeetenen is er zeer goed, en men verlieze vooral dit niet uit het oog. Nu vraagt men, wie zal voor dit alles zorgen op het oogenblik van eene revolutie? Zullen de geenen, die men daartoe benoemt, de nodige klem hebben, zullen zij gerespecteerd worden? Men geeve eens toe, dat al, wat binnen hun bereik is, zich submitteert; maar hoe zal het zijn met de Coloniën, als die weigeren de ordres te eerbiedigen? Zoo als de zaak gebonden is, zullen zij zeggen, moet dezelve ook ontbonden worden. De Oranje partij heeft ten tijde van de laatste revolutie dit ook klaar en duidelijk begreepen. Zij heeft niets gedaan, of daaraan ten minsten een schijn van wettigheid gegeeven voor het oog van Europa. Men weet wel dat men de wettigheid in zijn degen zal moeten zoeken; maar als men in de moogelijkheid is om haar zeker zoort van wapenen, waarmede zij zoude kunnen schermen, | |||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||
te ontnemen, is men van gedagten, dat eene gezonde Staatkunde ons van zelfs den weg daartoe aanwijst. Het waaren de Staaten van Holland, die hem [Willem V] in zijn voorgaande regten gekort, en gesuspendeerd hadden: het waaren ook de Staaten, die hem weer daarin herstelden. Men vraage niet, wie waaren de Staaten? hoe leefde men in de Steden om alles daartoe te dirigeeren? Het kreeg een schijn van wettigheid, waaraan men bleef hangen. Men weet wel, dat men tegen alle deeze argumenten, de volgende kan aanvoeren. - Op het oogenblik van eene Fransche invasie conquesteert de Republiek van Frankrijk het gantsche land. Die Republiek maakt daar geen misbruik van; maar herstelt de gantsche natie in haar onvervreemd regt van Souverainiteit. Al wat daartegen aanloopt, kan geoordeeld worden, op hetzelve oogenblik te vervallen, en vernietigd te weezen. De Natie krijgt het regt om haare repraesentanten te benoemen, en deeze, vereenigd in een ligchaam, neemen den teugel van het Staatsbestuur in handen. Concedo totum argumentum. Maar kunnen de Repraesentanten spoedig genoeg bij elkanderen zijn om al het geen in de eerste oogenblikken, als onafscheidelyk aan de revolutie van dien aart moet gedaan worden, daar te stellen en uit te voeren? Men ziet er de schroomelijkste zwarigheden in; men loopt gevaar in de eerste confusie allerhande zoort van menschen tot Repraesentanten te krijgen: men kan de Oranjevrienden, als men het Franssche systema wil invoeren, direct niet weigeren hun stem te geeven. In zommige Steden zullen zij de superioriteit hebben, en zal daardoor direct dadelijk de twistappel onder de Burgerij gesmeeten worden. Men beoordeele het werk over het algemeen, en niet na den engen kring waarin men zig geplaatst vindt; want men houdt zig verzekerd, dat de zwarigheden zig aan alle kanten zullen opdoen. Hoe zal men het ook stellen met die, welke den eed direct op de zoogenaamde oude constitutie gedaan hebben? Zullen er de menschen geen meer klem aan hechten, wanneer zij op dezelve wijze worden ontslagen, als zij die afgelegd hebben? Men lette wel op dat eene stuk van geweten, hetwelk bij onze natie zwaarder weegt dan elders. | |||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||
De contra partij zal er verbaasd meê schermen, en zommigen er door aan het wankelen brengen. Het Gouvernement in Africa en Asia zal zekerlijk respecteeren de ordres wanneer zij uit den boezem van H.H.M. koomen, en men twijfelt hart, of zij die direct zouden respecteeren, als zij van een andere kant koomen. Zij zouden in het onzekere weezen, en niet gaarne hun fortuin verbindende aan de nieuwe order van zaaken, zouden zij zomtijds enkel bedagt zijn om zich zelven te sauveeren, en in de mesures daartoe, tot groot nadeel van ons land kunnen mistasten. Alles pleit derhalven om met de grootste bedaardheid dit werk te overweegen. Men wil bekennen, dat onder het neemen van de grootste praecautien men ook geen de minste zwarigheid kan vinden, waarom men provisioneel de oude order van zaaken niet in train zoude kunnen laaten, tot dat men de nodige tijd van beraad had gehad, en tot dat de gantsche natie, in één ligchaam vereenigd, bij den anderen was. Wanneer de Fransschen bij hun manifest verklaaren, dat zij gewapender hand koomen om de natie van het juk, waaronder zij zugt, te bevrijden, en het volk in zijn onvervreémdbaar regt van Souverainiteit te herstellen, zoo spreekt het immers van zelfs, dat alles, wat daarmede onbestaanbaar is, in de daad dadelijk koomt te vervallen. Dit onbestaanbaare is te vinden in de Souverainiteit der Provintien, Steden en Leden van dien: in de Octrooijen, Privilegien, Costumen, Gilden, en al dat oud Graaflijk gesnor. Wie zou het in zijn harssens kunnen krijgen om met die oude charters, Papieren en documenten, welke tegen de gezonde reden aanloopen, voor den dag te koomen, en van zijn pogingen eenig effect wagten? Waar is de magt, die Hem daarin maintineeren zoude, of rugsteunt; de Franssche armee voorzeker niet, de Burgerij over het algemeen ook niet. Het zoude dus een handje vol O. vrienden moeten weezen; maar wat zouden die menschen zonder Hoofd uitvoeren? Het is immers zeer waarschijnlijk, dat de Hoofden niet zeer gerust de revolutie in hunne binnenkamers zullen afwagten. Men stelle zich het ergste van allen voor, en dan meent men | |||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||
nog middelen te kunnen aanwijzen om het voor te koomen, ja zelfs, dat men veel nut kan trekken, door de oude order van zaaken provisioneel in wezen te laaten blijven. Men veronderstelle, dat de Fransschen beginnen met de natie vrij te verklaaren, dan zijn de Regenten ipso facto van hunne posten ontslagen, en dan moeten de onderscheiden Burgerijen dadelijk overgaan tot het verkiezen van eene nieuwe Regering bij provisie. En wanneer daartoe, gelijk in veele Steden zal plaats hebben, de keuze valt op de Regenten, die in 1787 geremoveerd zijn, dan vordert de voorzigtigbeid derzelver getal aan te vullen met de kundigsten uit de burgerij: uit welke stedelijke regeering datelijk eenigen moeten afgevaardigd worden tot de Staaten-vergadering, om op alle dingen, die geen uitstel volstrekt lijden kunnen eene spoedige order te stellen. Vreesde men daarvoor, omdat zeker veele oude Regenten volstrekt ongeschikt zijn om geëmploijeerd te worden: de Burgerij, in haare regten hersteld, heeft immers het regt van removeeren op het zelfde oogenblik niet verlooren? Dat men dus in de Steden, daar het nodig mogt weezen, removeere en bij die remotie uitdrukkelijk verklaare, dat die aanstelling maar slegts provisioneel is; dat daarom ook het amptgeld niet behoeft betaald te worden, en het alles geschiedt, tot dat de natie, behoorlijk vereenigd, bij den anderen in een ligchaam vergaderd is. De Burgerij kan verder te kennen geeven, wie zij gaarne benoemd zag om Landdagen, of provisioneele Vergaderingen bij te woonen, en haare keuze kan zich immers bepaalen op die geenen, waarop zij het meeste vertrouwen stellen, en die zij er het bekwaamst toe oordeelen. Terzelver tijd worden alle Regenten, die in Commissie of Collegien van H.H.M., Raad van Staaten, Admiraliteit, Gecomm. Raade zitten, Bewindhebberen der O.I.C. gerappelleerd, en door anderen vervangen. De afgevaardigden ter Vergadering van Holland (men bepaalt zich tot Holland, maar dezelve sinosure (sic) kan overal blijven) koomen bij den anderen. De Vergadering houdt zich het eerst voor alles bezig om een | |||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||
ontwerp voor de natie in de waereld te brengen, waarin zij wel uitdrukkelijk verklaart, dat zij slechts provisioneel hare zittingen houdt, dat zij zich in geenen deele wil aanmatigen, of arrogeeren de Souverainiteit, en dat zij dadelijk alle bewind, gezag en authoriteit zal nederleggen, en de deliberatien deswegens staaken, zoodra de Natie, in haare Repraesentanten vergaderd, de Souverainiteit zal aanvaard hebben. Hetzelve doen ook alle Provintien en de Vergadering van H.H. Mog. Alle Vergaderingen houden zich des provisioneel bezig met de loopende zaken, en de order wordt in niets gestremd. Zij beginnen met de authorisatie in 't jaar 1787 op Willem de Vde verleend, als nul en onbestaanbaar te casseeren; de acte van guarantie over het Stadhouderschap te vernietigen; alle wederregtelijke bannissementen op te heffen; alle Amptenaars, Schutterijen, Burgers en Poorters uit den eed te ontslaan; Willem de Vde in alle zijne Charges te suspendeeren, tot dat de natie over zijn lot zal beslist hebben: alle Amptenaars, die zedert de revolutie van 1787 van hunne ampten ontzet zijn, te herstellen, en in 't Hof van Holland andere Leden, waarop men vertrouwen kan, bestellen. De vergadering van H.H. Mog. casseert de acte van guarantie onder de Provintien, suspendeert Willem de Vde als Captn. Admir. Genl., zendt de nodige orders daartoe af, ontslaat de Armee van den eed, als ook de Marine. Zij rappelleert alle Ambassadeurs, en geeft de nodige orders aan de buitenlandsche bezittingen, verzendt derwaards des noods de nodige magt om het nieuw systema te handhaaven. De Vergadering ontslaat de Fiscaalen van de Admiraliteiten en alle andere Generaliteits Amptenaaren, die kwaad zouden kunnen doen, remplaceert die met anderen onder deeze uitdrukkelijke clausule, dat hunne aanstelling provisioneel is, tot dat de Natie door Haare Repraesentanten daarover beschikt zal hebben. Kortom, dit is het werk van weinige dagen, als men zijn tijd met eeten en drinken niet wil doorbrengen. Welke zijn de voordeelen, die uit zoodanig een plan kunnen proflueeren? Welke zijn de nadeelen? | |||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||
Het is, en blijft altijd een gehazardeerd plan, van welkers goeden uitslag men geen de minste zekerheid heeft. Ieder Vaderlander wordt verzogt zijne remarques met dugtige redenen te staaven. Niets zal aangenamer zijn om bij tijds hierop te denken, eer het te Iaat is.’] | |||||||||||||||||||
Ald. r. 15 ‘de Engelschen trokken weg enz.’[Hunne operatiën in dezen oorlog zijn beschreven in twee afzonderlijke werken: 1. An historical Journal of the British Campaign in the Continent, in the jear 1794; wich the retreat trough Holland, in the jear 1795. By Capt. l.t. jones. Birmingh. 1797. 183 bl. gr. 4o. Een dor onhistorisch verhaal: en daar het is: ‘dedicated, bij permission, to his Royal Highness, Fieldmarshal, the Duke of York,’ blijkt het reeds vooruit, dat men hier geene kritiek van de werkzaamheden dezes rampzaligen Veldheers te wachten heeft. Meer is dit het geval in: 2. Kritische Geschichte der Operationen, welche die Englisch-combinirte armee zur vertheidigung von Holland in den jahren 1794 und 1795 ausgefūhrt hat, von h.p.r. von porbeck (Hess. Guarde-Luit.) L. Th. Braunschw. 1802. 827 S. II B. Königslutter, 1804, 782 S. kl. 8o. Dit is eene naauwkeurige geschiedenis der krijgsverrichtingen, verbonden met een militaire beschouwing van het terrein, en staatkundige van de personen en | |||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||
de zakenGa naar voetnoot1. Capitein jones is zeer gebeten op de Nederlanders. Hij zegt bl. 157: ‘Thus ended the military operations of the jear 1794, in which British lost numbers of their best troops in defending a country for a worthless set of people who hat not courage to defend them selves. Indead, the British had already received too many proof of the gross duplicity, and treachery of the Dutch:’ etc.Ga naar voetnoot2. En wederom p. 175, v. ‘The enemy took possession of every strong hold in Holland, without the least opposition, as the inhabitants opened their gates to them, and welcomed them on all occasions; but their conduct to the British was cruel and vindicative, to a degree scarcely to bee credited; in many instances they were so barbarous to let them die at their thoors, sooner than afford them shelter; they were greater enemies than the French, as the latter always took care of such sick or wounded as came within their power, but the inhabitants frequently murdered them, and in every instance distressed them as much as they couldGa naar voetnoot3.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||
Maar de Heer v. porbeck draagt de zaak van een andere zijde voor en haalt ze hooger op. Reeds in Braband (enz.) en vóór den terugtocht in de Republiek, heerschte er een schandelijk en verderfelijk gebrek van krijgstucht in de Engelsche armee. ‘Schwerlich wird men sich eine Idee machen können, wie sehr diese, alle militärische Kräft erstickenden Ausschweifungen bei den Truppen eingerissen waren.’ I Th. S. 200Ga naar voetnoot1. Eene proclamatie, door den commandeerenden Generaal, Hertog van York, daartegen uitgevaardigd, Rosendaal, 27 Julij, vangt aldus aan (ik volg v. Porbecks vertaling, S. 206): ‘Es wird in der That Zeit, dass dem dinen Truppen selbsten, zum grëssten Nachtheil gereichenden Plundern und Rauben ernstlich Einhalt gethan werde.’ - Doch eene latere dagorder van denzelfden, Hoofdkwartier Groesbeek, d. 23 September 1794, begint wederom aldus: ‘Mit grossem Leidwesen sindet sich der Herzog genothigt, abermals gegen die schändlichen Gewaltthätigkeiten und Plünderungen, welche die unter seinem Befehl stehende Armee entehren, die strengsten Maassregeln anzubefehlen.’ (etc.) v. Porbeck, | |||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||
I Th. S. 783 f. - En zoo eindelijk nogmaals, de later commanderende Generaal, Graaf van Walmoden Gimborn, in een algemeen legerbevel, Hoofdquartier Lochem, d. 29 Januarij 1795: ‘Mit Schmerz und zu Schande der Armee muss ich der unaussprechlichen Plünderungen, ja des Raubens, und sogar hin und wieder des Mordens und Brennens erwähnen, dessen sich (die Soldaten) bisher mehr oder weniger schuldig gemacht haben. Wirklich sind hierdurch die Einwohner dieses Landes so gegen uns aufgebracht, dass sie nur eine Gelegenheit erwarten, um selbst gegen uns aufzustehen, und die Waffen zu ergreifen. Und wofern dicsen Greueln nicht Einhalt gethan wird, so muss notwendig der Ruin der ganzen Armee erfolgen.’ (etc.) v. Porbeck, II Th. S. 494. - Deze Schrijver handelt, I Th. S. 202-221 breed en verstandig over de oorzaken dezer losbandigheid, en wat er tegen te doen geweest ware; en even zoo beschrijft hij, in de vijfde afdeeling van zijn II Deel, S. 315 ff. de allertreurigste retirade der Engelsche, en tot dezelve behoorende Hanoversche en Hessische troupen, in Januarij 1794, door Utrecht, Overijssel, en Gelderland; en welke maatregelen van orde en bevel het verlies van menschen en goederen bij die retraite eenigzins hadden kunnen verhoeden. ‘Es würde die Feder eines geübtern Schriftstellers erfordern, um das Schreckliche dieses Rückzugs, in jedem Betracht, in seiner ganzen entsetzlichen Volkommenheit darzustellen; denn nie wurde DavidsGa naar voetnoot1: bittet Gott, dass | |||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||
eure Flucht nicht im Winter geschiehet! - wohl lebhafter empfunden; gewiss würde jeder vor diesem grossen Gemählde zurückschaudern:’ (etc.) II Th. S. 321 (en zoo die geheele Afdeeling door): doch hij zegt S. 322, f: ‘Schien sich die in diesen traurigen Gegenden ohnehin so karge Natur mit allen ihren Schrecknissen gegen die retirirende Armee bewaffnet zu haben, so entsprung doch vielleicht der grössere Theil des Ungemachs, welches sie zu bekämpfen hatte, - aus dem Mangel an Ordnung und zweckmässigen Anstalten im Innern der Armee.’ Doch alles spande ook te samen tegen dat ongelukkig leger-corps: de natuur, door een winter, zoo als die naderhand in 1812 de groote Fransche armee in Rusland vernielde; een meestal barre landstreek van eindelooze heide; hun eigen overmatige behoeften, lange kwade gewoonten, en eindelooze begaadje; de schrik, die wegens hun baldadig en vernielend wezen hun overal was voòrafgegaan; en, het geen zeker ook medewerkte, de in den Engelschen oorlog van 1780 en de latere partijschappen, bij vele Nederlanders weder opgewekte nationale haat, en de ontmoediging en vrees bij de genen die hun minder ongenegen waren. Zoo heeft dan Capt. jones dit leed en jammer wel naar waarheid geschilderd, waar hij zegt (p. 171, 172)Ga naar voetnoot1: | |||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||
‘The sufferings of the army, during their retreat, are beyond the power of words to describe, numbers dying every hour trough cold and fatique; they marched trough a dreary desert, where the snow drifted so strongly that it was almost impossible to get forward, until nature being at last overcome, and the spirits quite exhausted, without a possibility of relief, man, women, and childern, who by the darkness of the night, or trough fatigue, were unable to keep up with their respective columns, and sat down to rest their weary limbs, sunk immodiately to sleep, never to wake again. In several places ware to be seen men, women, childern, and horses lying dead; the roads could not be traced by those who well knew the country, and it frequently happened, from the deepness of the ruts, that the waggons with the sick got into such situations that it was impossible to extricate them, and the consequence was generally fatal to the unfortunate persons who where in them.’ (etc.) Dan volgt, p. 172-175, een brief van een Officier van de Guarde aan een' vriend, die (ook vertaald uitgegeven door v. Porbeck, II Th. S. 361-366) een tafereel behelst nopens een geheel militair gezin, hoogst | |||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||
treffend, doch in de daad pittoresq, en volkomen geschikt om in een schilderij of plaat, dien treurigen terugtocht aanschouwlijk te maken en deszelfs aandenken levendig te bewaren.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 100. r. 17, 18. ‘Pruissen had reeds vrede met de Franschen gemaakt.’[Dit is een anachronisme; alleen te ontschuldigen door de kortheid en snelheid, waarmede Bild. de menigte groote gebeurtenissen van het laatst van het j. 1794 en het begin van 1795 bijéén pakt. De vrede van Pruissen met Frankrijk werd te Basel geteekend d. 5 April 1795, derdehalve maand na het vertrek van den Stadhouder en de zijnen, en werd reeds den 16 Mei gevolgd door het tractaat van Vrede en Alliantie van Frankrijk met de nieuw-Bataafsche Republiek. Deze vrede had ten gevolge het verstrooijen der rassemblementen van uitgeweken Officieren en andere militairen onzer gewezen armee, die zich op de grenzen in het Pruissische gevormd hadden. Gelijk de vrienden van Oranje, ondanks het teekenen van den vrede, niet gelooven konden, dat Koning Frederik Willem, zijne Zuster en zijne eigen Dochter, en de zaak waarvoor hij in 1787 hier was te velde getrokken, aldus verlaten, en gelijk zij het noemden, verraden zoude; - om niet te spreken van het in April 1794 nog op nieuw gesloten tractaat tot levering eener armee van 62,400 man, waarvoor hij zoo veel geld ontfangen hadGa naar voetnoot1: - konden de thans hier triumferende Patriotten, in hun gevoel van zedelijkheid en van eer, | |||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||
zich dit even min verbeelden; en argwaanden nog lang - gelijk de anderen zich vleiden - dat er geheime artikelen bij dat tractaat moesten zijn, volgens welke de Franschen, na hier een tijd lang vertoefd, hun leger en legerbehoeften in dit land hersteld en nog wat geld er uit getrokken te hebben, het land weder ruimen, en aan het Oud Bewind, op den door hetzelve reeds aangeboden, ja afgesmeekten voet (waarover straks), weêr over laten zouden.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 101. r. 1. ‘Alles had het hoofd verloren.’[De onderliggende partij daarentegen, in 1787 gefnuikt, en sedert gedrukt, doch niet eenparig en krachtig onderdrukt (- en nog beter ware het geweest, geheel niet te onderdrukken en te vervolgen; maar te trachten ze te verzoenen -), had reeds van het uitbreken der Fransche revolutie, en vooral van de oorlogs-verklaring van Febr. 1793 af aan, weêr moed gevat; en dien op nieuw opgevat, toen de geallieerde armee in 1794 genoodzaakt wierd de Oostenrijksche Nederlanden te ontruimen. Veelvuldig waren hare maatregelen, om het Bewind in de Republiek, en de bijzondere leden daarvan, verlegen te maken en te verzwakken, en de gemoederen er tegen op te winden. - Ik spreek hier niet, van de al te wel geslaagde pogingen, om de aanwerving der Landzaten, en het opnemen van gelden voor de dringende lands-behoeften, tegen te werken; niet van het openbaar verzet, door eenige voorname inwooners van Amsterdam gedaan, doch aldaar krachtig onderdruktGa naar voetnoot1; | |||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||
noch van het oprichten van geheime Clubs, onder den naam van Leesgezelschappen, en het drukken en verspreiden van zoodanige geschriften, als de ‘Catechismus der Egaliteit, en der Rechten van den Mensch, 1794 (zonder pl. of n.v. Dr. doch te bekomen’ in een 70 à 80 Boekwinkels door het geheele land) 80 bladz. kl. 8vo. met het motto: ‘De Leere van de Gelijkheid der menschen is de Leere van christus.’ - Doch ik wilde hier nog enkele minder bekende stukken mededeelen, die strekking hebbende, en waaruit men dien geest nog nader zal leeren kennen.] Ik bedoel hier: 1. het geschreven stuk in mijne Verzameling dat als ‘Missive van het Geheim Committé van Algemeen welzijn in Frankrijk aan de Regenten in de Vereenigde Nederlanden,’ den 5 Augustus 1794 gedagteekend, in druk uitgegeven is in het Vervolg op wagenaar, XXVII D. bl. 161-165 (en bij chalmot, ald. aang.): met welke waarschuwingen en dreigementen ik in verband breng, dat aandringen op vrede a tout prix, berispen der maatregelen van wederstand tegen de Franschen, en nederleggen van regeeringsposten, door onderscheiden personen, vooral te Leiden, doch het laatste ook te Dordrecht, Schiedam, enz. in 't breede vermeld in het XXVIII Deel van dat zelfde Vervolg, bl. 39-63.
2. Het schimpschrift tegen de hernieuwde uitschrijving van Bedestonden om de 14 dagen te houden, door de Staten van Holland gedaan d. 25 Septemb. 1794; bij mij voorhanden als ‘Extract uit de resolutien van het geheim Committé van Revolutie, zitting houdende in Holland, den 6 October 1794,’ en, zoo ver ik weet, nog nergens gedrukt:
‘Is ter Vergadering gelezen, de aanschrijving der Staten van Holland, in dato 25 September laatstleden, aan de ouderscheidene | |||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||
Regeringen, zo in de steden, als ten platten lande dezer Provincie, houdende de potsierlijke opwarming van de order van den 19 Febr. 1793. om nu wederom Bedestonden te houden om de 14 dagen, welke de Staten op den 7 Augustus 1793. maar om de vier weken hadden nodig geoordeeld. Waar over gedelibereerd zijnde, na ingenomen te hebben de Consideratien, en het prae advies van de Commissie ter Verlichting, is eenparig geresolveerd, dat zonder het arresteeren en affigeren van eenige Contra-Publicatie, welker disseminatie en waar verstand en bedoeling, de hand des gewelds meest al belet, alle de tegenwoordig zijnde leden, ten getale van drie en veertig, zig plegtig zouden verbinden, zoo als zij doen bij dezen, omme zoo veel elk maar immers mogelijk zal zijn, hunne mede Ingezetenen van Holland, gedurig onder het oog te brengen, de telkens en met een satan's geduld vernieuwde poging der overheerschers, om toch bijgeloof en dweepzucht te koesteren, en de goede gemeente op de menschelijkste wijze van God te doen denken, even als of dat heilig en onveranderlijk Opperweezen, juist zo kurenrijk en wispelturig was, als de Staten van Holland zelven, en even als of Gods eeuwig en onwrikbaar raadsbesluit door Bedestonden (stomme honden) steeds veranderd kon worden, en Hij behoevde, of er mede gediend was om meer of min druk aangebeden te worden, naar mate eenige ondeugende Tyrannen hunnen val te naderen of hunnen zetel vaster te staan waanden. En nadien zodanige denkswijze hoogstnadeelig is, en zekere aanleiding geeft tot Ongodisterij, want klein achting, of verachting en ontkenning grenzen na aan elkander. Nadien hij die aan God eene natuur toekend, op eenigerleije wijze gelijkvormig aan die van de Staten van Holland, er niet verre af is, om Hem te bespotten en te minachten: gelijk hun Ed. Gr. Mog. zich meer en meer bespottelijk en verachtelijk maken: zo hebben zich voorders verbonden, gelijk zij zich verbinden bij dezen, omme geene geleegenheid voorbij te laten gaan, waar op zij de Staten, naar waarheid aan hunne medeburgers zouden kunnen afschilderen, als Godloze voortplanters, namelijk van een heilloos wangeloof, ten einde dezelve zodanige bijgelovige en dweepzieke begrippen, als de gevaarlijkste klippen voor den waren Godsdienst, zorgvuldig zouden vermijden en de voorzeide aanschrijving der Staten van den 25 Septemb. ll. zo wel als vele an- | |||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||
dere voorgaande afzetzels van hun listig brein en ondeugend maar bekneld hart houden voor de doodstuipen van een gehaat Gouvernement, welker bron is de overheersching; welks middelen zijn list, bedrog, dweepzucht, en bijgeloof; welks bedoeling is algemeene domheid en slavernij; en welks naderend graf, zo God wil, zijn zal Vrijheid en Gelijkheid. Accordeert met de voorz. Resolutien.’
3. Het op een folio-blad ter verspreiding gedrukt zoogenaamd Extract uit een brief van Parys, behelsende verzonnen artikelen van een geheel verdicht tractaat, dat de Fransche Nationale Conventie gesloten zoude hebben met het Committé Bataven, welk stuk dienen moest om de huiverigheid, die bij de eenigzins bedaarde patriotten hier te lande, en zelfs onder de uitgewekenen en gewapendenGa naar voetnoot1 bestond tegen eene zegevierende vermeestering der Republiek door de Franschen, op te heffen. Zie hier dat stuk: | |||||||||||||||||||
‘Extract uit een Brief van Parys.Tusschen het Committé Bataven en de Leden der Nationaale Conventie, is een Tractaat van Unie en Alliantie geslooten, van de volgende Pointen: | |||||||||||||||||||
Art. 1.De Oorlog is niet gedeclareert tegen Holland, maar tegen den Stadhouder, Aristocraaten, en deszelfs aanhang, om die te bevegten en ten onder te brengen. | |||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||
Art. 2.Daar zal geen Plunderingen nog eenig leed geschieden aan de Hollandsche Ingezetenen. | |||||||||||||||||||
Art. 3.Alle Steden door de Franschen genomen, werden voor rekening van de Patriotten gewonnen, en inmediaat in het Committé Bataven aangesteld, om by provisie uit de Volksstem een Regeering aan te stellen, tot zoo lang de nieuwe Constitutie door de Volksstem in de Republiek, in 't algemeen zal zyn vastgesteld, en in de 7 Provintien en Generaliteit. | |||||||||||||||||||
Art. 4.By de inneeming van ieder plaats, zal zulks door de Fransche Generaal by een gedrukte Declaratie werden afgekondigd, en zal door de Generaal van ieder gewonnen stad een getal Fransche militie gelaaten worden, tot dekking van de Volksstem, om de Regeering in order te brengen. NB. Hier van heeft men reeds een preuve met Sluis in Vlaanderen, daar is door het gezag der uitgeweekenen Bataven en de Volksstem, de nieuwe Regeering gevestigd. | |||||||||||||||||||
Art. 5.Alle Fortificatie-steden en Vestingwerken, zullen geslegt worden, om voortaan menschenbloed te spaaren, en de Burgers voor een bombardement te bevryden. | |||||||||||||||||||
Art. 6.Zoo ras de Republiek van Holland is gevestigd, zal te zamen met Braband en Frankrijk, den Oorlog aan Engeland, Pruissen en Oostenryk worden gedeclareerd, het geen door America by coalitie zal worden ondersteund. | |||||||||||||||||||
Art. 7.Om te beletten, dat door de Commitées in Frankryk, nog door de Fransche Generaals nog Commissarissen, met het verraad van Hollands of Engels geld, niets meer kan worden ondernomen, zal | |||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||
het Committé, Generaals en Commissarissen niets mogen onderneemen, als met voorkennis en goedvinding van de Conventie, die hun dagelyksch orders zullen zenden, of zo dikmaals als de Conventie oordeeld nodig te zyn.’
4. 5. De beide in plakformaat gedrukte schotschriften; wier eerste blijkbaar eene schimpende beantwoording is, op het uitlooven door de Staten van Holland van ‘eene belooning van Duizend Gouden Rijders aan den Ontdekker, van den Maker, Schrijver of Drukker,’ van een vroeger ‘infaam Lasterschrift tegen den Heer van de Spiegel verspreid;’ z. Vervolg op wagenaar, XXVII Deel, bl. 26, aldaar geboekt bladz. 18-22, en te recht (ofschoon dan in diens Vervolgschrijvers lammen stijl) gekenmerkt, als ‘alleszins de blijken van onbehoudenheid en hevigen wrok draagende, in taal en stijl eene laage en vuile afkomst verraadende, en de versmaading van anders over den daariń voornaamlijk gesmaaden Raadpensionaris niet gunstig, en over de Franschen gunstig denkende, verdienende.’ Welke recensie op deze beide vuile plakschriften nog sterker past: en ik zou, zelfs na dit tijdverloop eener halve eeuw, mij geschaamd hebben dezelve hier te laten herdrukken; ware het niet geweest a) ter aanvulling der Geschiedenis; b) om nog duidelijker de gemeenheid en gemeene middelen van een deel der vijanden van Oranje en v.d. Spiegel in die dagen, te doen zien; en c) om dat al zulke schennis een voornaam StaatsmanGa naar voetnoot1 aangedaan, het beste blijk is zijner ongemeene en krachtige talenten, en veeleer een roem en een sieraad te achten. Zie hier dan de beide laf-vuile smaadschriften, tot schande van derzelver makers en verspreiders: | |||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||
‘Alzoo LAURENS PIETER van de SPIEGEL Raad Pensionaris van Holland, oud ruim vyftig jaaren, lang eiren vyf voet en agt duim, hebbende eene vaale geele Zeeuwsche Coleur, neergeslaagen oogen, gaande met het hoofd eenigsints duikende, zeer mager van gestalte en dun van beenen, doorgaands in het zwart gekleed, op hebbende een zakjes-paruik, en uit laatstgemelden hoofde, om het zonderlinge daar van in zyne qualiteit, bygenaamd, het AGTSTE WONDER VAN DE WAERELD, zich niet ontzien heeft om zyn Vaderland op de schelmachtigste wyze te verraeden, 's Lands Cassen te besteelen, en de door het zweet en bloed der Ingezetenen opgebragte schatten, door de grouwelykste en schandelykste bedryven te verspillen; ZOO IS 'T dat het Committé van Algemeene Veiligheid aan allen en een Ieder die de voornoemde L.P. van de SPIEGEL by zyne aanstaande vlugt in de handen van het gem. Committé LEVEND of DOOD weet te bezorgen, by deezen belooft een praemie van VEERTIEN DUIZEND GULDENS; zullende hy die zulks kan ter uitvoer brengen, ongetwyffeld in het dankbaar hart der nakomelingschap leven. ZEGT HET VOORT.’ gegeeven in onze Vergadering den 19 September 1794. | |||||||||||||||||||
‘Waarschouwing.Men laat eenen ieder weten dat het befaamde Driespan, WILHELMINA van PRUYSSEN, Nederlands Vrouwelyke Dwingeland, WILLIAM PITT, het Onheil van Groot Brittanje, en LAURENS PIETER van de SPIEGEL, Hollands vloek, op Maandag den 28. July, dezes Jaars 1794 te Parys, des Avonds circa Zeven uuren, op de plaats der Revolutie met het vallen van ROBESPIERRE's schuldigen kop, hebben verloren de deugdige Som van Zes Millioenen Drie maal Honderd Duizend en Zeven Guldens, Welke zy van het goede volk afgeperst en sedert een | |||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||
Jaar besteed hebben om dien Heerszuchtigen aan het suizebollen te brengen: langs alle zodanige wegen, van loftuitingen, vleieryen en omkopingen, als des Tyrans ondeugend hart vorderde. En daar het Fransche volk zo Inpertinent verlicht, en zo Crimineel machtig is, dat het ook dezen slimmen aanslag heeft durven en kunnen veriedelen: En daar de gemeldene Trits: Willemyn, Willem en Pieter, thans om Geld zo verlegen zyn als om Brood, Zo wordt by deeze eene praemie van Vyf en twintig Duizend Guldens beloofd aan Hem of Hun die dezelve Som of een goed gedeelte daarvan, althans ten belope van Honderd Duizend Guldens, der Fransche Natie wederom weet te ontfutselen, en in Londen of in den Haag zal te recht brengen.
ZEGT HET VOORT.’
Men zie voorts over al deze binnenlandsche woelingen der toenmaligeGa naar voetnoot2 revolutionaire Franschgezinden, het gemeld Vervolg op wagenaar, rogge's Geschiedenis der Omwenteling, en andere schriften van dien tijd, passim; doch inzonderheid het bekende opzettelijk betoogschrift: Geschiedkundig verhaal van het gedrag der Nederlandsche Gemeenebest-Gezinden, geduurende den tegenwoordigen oorlog, door de Fransche Republiek aan den Stadhouder en zijnen aanhang verklaard op den 1 Februarij 1793. Dienende om met de daad aantetoonen dat het Bataafsche Volk, onaangezien de staat van on- | |||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||
derdrukking waar in het zelve zich bevond, de wapenen der Fransche Republiek op alle mogelijke wijzen heeft ondersteund, om de bovengemelde factie te ondertebrengen, door Blauw en van Irhoven van Dam. Derde druk. Vermeerderd met de Nederduitsche Vertaling der twee Fransche Brieven van den Generaal en Chef Pichegru aan den Generaal de brigade Daendels; en van het Comité Revolutionair van het bataafsche Volk, gevestigd te Amsterdam, aan de Representanten van het Fransche Volk enz.Ga naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 100 r. 13-15 v. ond. ‘hoe zeer men wellicht nog een algemeene vrede voor onzen Staat had kunnen bedingen.’[Ik begrijp niet, hoe bild. dit zeggen kon; het zij hij al, het zij hij niets wist, van de onderhandelingen in het laatst van 1794, uit naam van dezen Staat in 't algemeen, gevoerd door de Heeren brantsen en repelaer: welke Gecommitteerden zich nog onverríchter zake te Parijs bevonden, toen de Franschen, die geen' wapenstilstand hadden willen toestaan, over het ijs der bevrozen inundatien, rivieren en grachten, en bij de retraite der Engelsche en Oostenrijksche legerbenden, van Provintie tot Provintie voortrukten, zoo dat er nauwlijks een schijn van capitulatie voor elke Provintie | |||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||
te bedingen was. Het verhaal dezer, in allen opzichte te laat komende noodschot-Ambassade, vindt men in het Vervolg op wagen. XXVII D. bl. 332 en v., en de stukken-zelve in v.d. spiegel's Brieven en Negot. III D. Nog in 1821 heeft de Heer c. van breugel, die ten tijde van het overgaan van 's Hertogenbosch aan de Franschen in 1794 de Ambten van Secretaris en Ontfanger aldaar bekleed had, door een opzettelijk geschrift vol authentieke stukkenGa naar voetnoot1, zich de eer gevindiceerd, van aanleiding gegeven te hebben tot die poging, die (zijns oordeels) het Land had kunnen redden: doch van welke hij-zelf p. 126 v. getuigt: ‘je n'eus aucune part aux négociacions, dont la tournure du premier à bord, aussi que le bruit de nouvelles victoires, qu'on proclamait chaque jour à Paris ne laissaient aucun doute sur l'issue.’ Hetgeen dat Verv. op wag. bl. 335, en de Heer van breugel telkens in zijn werkje, zegt van het misnoegen der Nederlandsche Omwentelings-gezinden, over de Fransche Conventie-Leden, en over hem, die deze onderhandelingen voorbereidde, wordt gestaafd door den volgenden brief uit mijne verzameling, d. 16 Dec. 1794 door een paar uit Holland naar 's Bosch gezonden revolutionairen, aan hunne Afzenders hier te lande geschreven. De eigenlijke brief is vrij langwijlig, doch ik plaats hem (in kleinen druk) a) om dat er nog zoo | |||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||
weinig van die brieven in 't licht is; - b) als bevestiging van een' anderen kant, van het geschrift des Heeren v. br. - c) om dat er uit blijkt, dat er van dien kant met geld gemanoenvreerd wierd. - d) wegens het gemoedelijk Godsdienstig slot, bl. 269; welk bevestigt hetgene ik zeide bov. bl. 234 aant. 2.
‘Onze twee agtergeblevene Vrienden zijn in goede welstand aangekomen, wij hebben van hun het nodige rapport ontfangen, en hoe zeer wij wel wenschten een middel te kunnen uitvinden om u in meer bedekte termen te kunnen schrijven, zoo zien wij daartoe geen mogelijkheid, vooral wanneer wij u in staat willen stellen om grondig over zaaken en gebeurtenissen te kunnen oordeelen. Boven dien zien wij er ook geen noodzaaklijkheid in, want de Correspondentie is zodanig gereguleerd, en de overbrengers der brieven zijn zulke trouwe en moedige menschen, die daar van reeds zoo veele onderscheidene preuves hebben gegeeven, dat wij met volkomen gerustheid de brieven in hunne handen stellen, voor het overige zullen wij ons onthouden van persoonen te designeeren, en dus kunnen wij niet zien, dat iemand deswegens ligtelijk in ongelegenheid kan komen. - De kosten der Correspondentie zijn zeker zwaar. - Maar waarom zou het metaal niet dienen, om menschen, die voor de goede zaak stoutmoedig de dood braveeren, wel te beloonen. De repres. Bellegarde is sedert twee à drie dagen in deeze stad. Van zijne aankomst verwittigd, heeft een Commissie uit ons midden zich bij hem vervoegd en eenvoudig gevraagd paspoorten, om naar. Parijs te vertrekken, brengende onze instructie mede, om de belangens van onze medepatriotten aan het Comité de salut publ. en de N. Conv. voor te dragen, en hoe zeer de gem.-Representant de magt heeft om paspoorten tot Parijs te verleenen, hebben onze iterative, zoo mondelinge als schriftelijke instantien het niet verder kunnen brengen, als dat het aan twee van onze medeleeden, de Burgers Dreyer en Waarmuth met den gedesigneerden Secretaris geoorloofd is om naar Brussel te vertrekken, in welke laatste plaats zij op nieuw paspoorten zullen moeten vraagen aan de Representanten die zich aldaar bevinden. | |||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||
De Repres. Bellegarde beklaagde zich zeer over de weinige energie die er onder de Bataaven bespeurd werd; reeds genoeg geindigneerd over het geen wij zien plaats hebben, is deeze absurditeit door ons in gepaste termen beantwoord geworden. Voor het overige is het weigeren van pasp. naar Parijs meer een gevolg van 's mans huiverigheid dan kwaadwilligheid ten onzen opzichten of met betrekking tot de groote zaak der Batavieren. Naauwlijks ontfingen wij bericht van de aanstaande komst van zeker fabrikeur en wel gemunieerd met een paspoort, of twee uit ons midden hebben zich vervoegt bij den Representant om hem daar van kennis te geeven en te insteeren op eene spoedige arrestatie, het was des avonds om 9 uuren, en wij vernamen dat de Representant zich occupeerde met groote en gewichtige zaaken. Na een uur gewagt te hebben hadden wij het genoegen den Representant te spreeken, en na hem met al het vuur van eene gepaste verontwaardiging over de onbeschaamde komst van dien man in deze kwartieren, te hebben aangetoond de hooge noodzakelijkheid, dat hij waar hij zich ook bevond gearresteert werd, zijn ons gevraagt de preuves van onze denunciatie, waar op de Secretaris met veel cordaatheid heeft gerepliceerd dat het apparent was dat hij kwam continueeren de heimelijke negotiatie van zekere ei-devant Secretaire. Wij hebben niet gevonden dat onze representatien die impressie veroorzaakt hebben welke wij verwacht hadden, en schoon wij nog eene pooging zullen doen, om aan uwe heilzaame intentien te beantwoorden, twijffelen wij zeer, of wij wel zullen slangen, ja dit zou ons niets verwonderen, indien hij binnen kort wederom in veiligheid te rug kwam naar de plaats zijner inwooning, soortgelijke gebeurenissen zouden zeker in staat zijn, om ons te kunnen rebuteeren, indien de zaak der menschelijkheid en het groote doelwit dat wij ons voorgesteld hebben, ons niet opwekten om ons alles te getroosten, tot dat wij overtuigd zijn, dat het buiten ons bereik is om daar toe iets te kunnen medewerken. Zagen wij niet met heldere oogen, dat zoo als de zaaken thans hier geschaapen staan, wij er zeer weinig vertrouwen op kunnen stellen, mooglijk zouden wij weg gesleept zijn geweest bij de groote preparatien, die onder ons oog hebben plaats gehad om | |||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||
de rivieren te passeeren, en mooglijk zouden wij zelfs die illusie bij u veroorzaakt hebben. Maar in het midden van zoo veel legeriteit als werkelijk plaats heeft, hoopen wij onze koelzinnigheid te behouden, op dat wij zo wij het geluk niet kunnen hebben, het groote oogmerk te bereiken, ten minsten voor ons zelven, die aangenaame satisfactie kunnen genieten, dat wij nimmer aanleiding hebben gegeeven, om de energie der Bataven ontijdig te ontvonken, ten einde hun vergooten bloed zoude dienen om de oogmerken te bereiken van heimelijke intrigunnten, en ons te berooven, als het waare tijdstip daar was van de hulp en bijstand van zodanige menschen, die in onze oogen dierbaar en voor wien wij alleen bereid zijn ons alle onaangenaamheden te getroosten. Het is meermaalen en voor al onder de Franschen gebeurd, dat de jalousie en wangunst van de Generaals tegen elkanderen de beste plans hebben veriedeld, en wij kunnen u geen korter beschrijving geeven van het waare motif, waar door eene onderneming, die in onze oogen gewis faisabel was en gereusseerd zou zijn op het oogenblik van deszelfs uitvoering is gestaakt geworden. In het midden van zoo vele tegenstrijdigheden hebben wij ten minsten dien troost, dat wij u kunnen verzekeren, dat er geene dispositie is tot vrede, en dat wij mooglijk spoedig zouden reusseeren, indien wij daarin konden instemmen, dat het noodzaaklijk was om Holland te conquesteeren en alle de gevolgen van zulk een noodlottig conquest te doen oudervinden, dan wij zouden liever verkiezen, in een afgelegen schuilhoek van de waereld ons voor altijd te herooven, van het genoegen om tot u te rug te keeren, dan dat wij tot zulk een plan immer in eenigerhande manieren de hand zouden leenen. Wij zullen derhalven het kwaad tragtten aan te tasten, daar het waarlijk huisvest, middelen zoeken te beraamen, om de jalousie en afgunst te dempen, en ons ter zelver tijd begeeven in het centrum van deugd en volksgeluk, zoo dat waarlijk nog in Frankrijk huisvest. Wij krijgen nog al verzekeringen die ons opbeuren, dat wij te Parijs en voor al bij de Nat. Conv. menschen zullen vinden die het waar belang van Frankrijk op den waaren prijs weeten te stellen, en het is aan dat ligchaam, dat wij onder observantie van de | |||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||
nodige formaliteiten ons direct zullen addresseeren, om te zien, welk eene uitwerking, onze remonstrantien zullen veroorzaaken, ten dien einde denken wij uiterlijk morgen of overmorgen op reis te gaan, en wij hoopen te Brussel geen obstacels te zullen vinden, die ons in deeze oogmerken zouden kunnen ophouden. Edoch zullen wij, wat ons ook voorkomt in geene verlegenheid geraaken, zullen wij in een woord slaagen, om ons land te bevrijden van de treurige gevolgen van een Conquest, zoo behoord gijl. geen oogenblik onledig te weezen, om ons fonds van penningen van tijd tot tijd te augmenteeren, en ons kennis te geeven wat successive tot onze dispositie voor handen is, of komt. Wij hebben niet anders nodig dan deeze kennisgeeving alzo wij wel middelen zullen bernamen, die ul. in geen de minste ongelegenheid kunnen brengen. Ter zelver tijd, dat wij ul. als lieden van eer verklaaren, dat wij van die penn. geen ander gebruik zullen maaken, dan wij eenmaal voor God en menschen zullen kunnen verantwoorden, zoo kunnen wij met geen ernst genoeg aandringen om u de allerhoogste noodzaaklijkheid, die daar in gelegen is te betoogen, en wij zouden aan u verlicht oordeel en menschenkennis te kort doen indien wij ons niet verzekerd hielden dat gij met ons overtuigd zult weezen, dat indien er nog apparentie is dat wij slaagen, om ons land te behouden, wij volstrektlijk ons zullen moeten bedienen van die wapens, waar mede onze vijanden tot dus verre met zo veel succes gestreden hebben. Wij vinden ons zelven in de onaangenaame gesteldheid geplaatst om u te moeten verklaaren, dat ingevalle wij op onze requisitie in het vervolg geene kragtdaadige ondersteuning konden vinden, wij nu voor als dan onverantwoordelijk willen gehouden worden van alle de noodlottige gevolgen die daar uit zouden kunnen voortkomen, want wij kunnen u plechtig verzekeren dat er geene apparentie van vrede hoegenaamd voor handen is, en dat het van weinige omstandigheden behoeft aftehangen, dat het plan om de rivieren overtekomen met dezelfde legeriteit geordonneerd werdt als dezelve gestaakt is geworden. Wij verlangen geene immense sommen gelds tot onze dispositie te hebben, maar wij verzoeken ten minsten dat alles wordt aangewend wat mooglijk is om de som van 3 ton te suppleeren | |||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||
en dat wij voorts van tijd tot tijd kennis mogen erlangen van de vorderingen die deswegens gemaakt zijn; alles wat wij zoeken is het land te bewaaren voor de gevolgen van een Conquest. Want wij kunnen nu van nabij opmaaken, tot welk eenen rampzaaligen staat de ingezetenen gebragt worden daar ter plaatse, alwaar zulks na rigeur wordt uitgeoeffend, in die pogingen moeten wij langs dien kant door u ondersteund worden, en alle onze werkingen zullen geheel en al nutteloos wezen en geen ander gevolg hebben, dan onze vrugtelooze sacrifice, indien wij daar toe niet worden in staat gesteld; wij vertrouwen, dat de inhoud van deeze Miss. u zo belangrijk zal voorkomen dat gij wel met de grootste omzigtigheid daar van gebruik zult maaken, en met ons overtuigd zijn dat de reussite van de zaak zelve volstrektelijk van eene volkomene secretesse afhangt. Voor het overige verlangen wij reciproque van u te weeten alles wat in Holland omgaat, en ons van eenig nut zou kunnen weezen in de behartiging van de groote zaak, en dat ons zo regulier mooglijk zullen worden toegezonden alle zodanige officiëele berichten, als wij gewoon waaren uit zekere Hofplaats te ontfangen. Wij zullen voortgaan op dezelfde cordaate wijze aan u te schrijven, en niets zal ons aangenaamer weezen dan in de gelegenheid gestelt te worden om vrolijker berichten aan u te kunnen mededeelen. Heil en broederschap. 16 Dec. 94.’
‘Naschr. van B. Nadat deeze geschreeven was ontvangen wij berigt, dat Breugel gelast met een Commissie van het Comité de Salut public naar den Haag is vertrokken, zijne depeches zouden inhouden zogenaamde vredes artikelen waarvan een zoude weezen de verbanning van Tarquinius of Willem de Vijfde etc.; hoe weinig zin wij in dat werk hebben, verzekerd men ons egter, dat die zaak geene gevolgen zal hebben. Al drie dagen om onze paspoorten gevraagd, en nog geene geobtineerd. Geachte Medeburgers en Vrienden! Naschr. van II. Ik heb niets bijzonders te voegen bij den nevensgaanden algemeenen brief, wij doen een voorslag na waarheid, dit alleen zij | |||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||
mij geöorloofd te zeggen, hoe duister ook alles staan moge, laat ons den moed niet verliesen, mijn vertrouwen staat op God, zo wij het Opperwezen vertrouwen; zal de zaak der menschlijkheid en der waare vrijheid, die tevens de zaak van Godsdienst is, volgens zijne verzekeringen, zegepralen. Welke ook de obstaclen zijn mogen, zij zullen uit den weg geruimd worden.
16 Febr. 1794. Uwen Medeburger
Wat de afzonderlijke capitulatiën der Provincien betreft, denk ik dat bild. voornamelijk in het oog heeft die door de Staten van Utrecht met de aanrukkende Fransche armee gesloten; en welke omstandig beschreven wordt in het Vervolg op wagenaar, XXVIII Deel, bl. 283-287. Utrecht toch was laatstelijk het middelpunt geweest der verdediging tot dekking van Holland (z. ald. bl. 280, v.) en de omwenteling in den Haag, den zetel van het hoog Bewind, mag als het onmiddelijk gevolg aangemerkt worden van het overgaan van het Gewest en de Stad Utrecht. De heer de perponcher heeft in zijne boven (bl. 225 en v.) reeds vermelde Spreuken, Opgaven (enz.), deze capitulatiën, welke hij mede had helpen bedisselen, zelf beschreven, om eene plaats in de Memoires du Gnrl. dumourikz te recht te wijzen. Bilderdijk nam daarmede geen genoegen, en heeft in mijn exemplaar deze bladzijden aldus bekantteekentGa naar voetnoot1:
(II D. p. 61) ‘Ook Gedenk-schriften van beroemde Mannen, zijn bedrieglijk, in hunne opgaven. In die van den Generaal du Mourier, las ik; ‘indien de Staaten van Utrecht, in het jaar 1795, niet hadden gecapituleerd, zou men 't land, voet voor voet, hebben kunnen verdedigen.’ Ter zijner verantwoording ook moest | |||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||
het zoo gemaklijk niet schijnen, (p. 62) des Winters, in ons land, te komen. En nu geloove ik er nog wel bij, dat hem de omstandigheeden van 1795 niet volleedig bekend zullen zijn geweest; maar dan moest hij ook niet hebben beslistGa naar voetnoot1. Hoedanig nu waren deeze omstandigheeden, en hoe droeg zich de zaak toe? ‘Op Maandag den 12 Januarij 1795Ga naar voetnoot2 vernamen wij, ter Staatsvergadering, dat het Leger der Bondgenooten aanstalte maakte, tot den aftogt naar Duitschland, waartoe de voorbereidselen reeds sints lang waren bespeurd. De Troepen van den Staat waren allen, naar Holland, of elders, afgetrokken; de Franschen reedsGa naar voetnoot3, over de Waal en naar de Lek, in aantogt. Alle de Rivieren en Inundatien lagen zoo vast bevrooren, dat er ook de zwaare Artillerie over kon. In de Stad Utrecht, had men, behalven twee Engelsche Regimenten, niets ter bezetting dan (p. 63) zeven honderd man Meklenburgsche Troupes, in Staaten dienst; maar die reeds te Maastricht krijgsgevangen gemaakt, tegen de Franschen niet mogten dienen. Derzelver aannaderend Leger had men (daar de verdeelde gezindheid der Ingezeetenen bekend was,) niets tegen te stellen, dan een honderd en sestig man, liggende aan de Vaart; doch tegen welke plaats de Franschen niet eens optrokken; maar tegen Kuilenburg, twee uuren hooger op geleegen, in eene streek, waar noch vestingen, noch eenige werken ter verdediging lagenGa naar voetnoot4. Hoe kon men nu, met zulke middelen, of liever zoo geheel van alle verweerings-middel ontblootGa naar voetnoot5, het StichtGa naar voetnoot6, ik zal niet zeggen voet voor voet, maar zelfs slechts een oogenblik verdeedigd hebben? ‘Dit alles in aanmerking nemende, zonden de Utrechtsche Staaten eene Commissie naar (p. 64) den Haag, (aan 't hoofd der wel- | |||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||
ke ik mij bevond,) om het geheim Committé van H.H.M. en ook den Stadhouder onder 't oog te brengen, dat zo de Engelsche Troupes, toen, door den Generaal Walmoden, gecommandeerd, indedaad aftrokken, en de Provincie zig dus geheel verlaaten vond, wij ons als dan zouden verpligt agten, om onzen Ingezetenen ten minsten den schok van eenen vijandelijken inval te sparen, en de Provincie, bij verdrag, te doen overgaanGa naar voetnoot1. Ten zij de Bondgenooten mogten kunnen goedvinden, zelfs den weg van onderhandeling te beproeven, om den intogt der Franschen voor te komen. Dan hier toe kon men, althans niet schielijk genoeg, besluiten; terwijl de Commissie aannam, dat de Utrechtsche Staaten de Capitulatie, tot het laatste oogenblik, zouden uitstellen; maar als dan ook daadlijk aangaan. (p. 65) ‘En dit laatste oogenblik was, zoo als men ook wel voorzien had, ras daar. 's Woensdag den 11 's morgens, binnen Utrecht, te rug gekomen en verslag gedaan hebbende, werd ik, den volgenden nacht, (dien naamlijk tusschen Woensdag en Donderdag,) omstreeks half drie uuren, gewekt, met verzoek, om terstond te komen, aan 't huis van den Commandant, den Generaal Hoeuft, werwaards eenige overige Heeren mède genodigd waren, om opening te ontfangen van een ingekomen Rapport, het welk inhieldt; dat de Generaal Walmoden, dien dag, door de Franschen, over den Rhijn, aangevallen, dezelven wel, over die Rivier, te rug gedreven had; maar terstond daarop, aan alle zijne Troepes order had gezonden, ten spoedigste af te trekken, naar de grenzen van DuitschlandGa naar voetnoot2; zoo als ook de twee Engelsche Regimenten, binnen Utrecht, geleegen hebbende, te middernagt, die stad reeds verlaaten hadden. Het bestemd oogenblik was derhalve reeds daar en geen tijd meer te verliezen. Wij ontwierpen dus ook terstond de Capitulatie en zonden, naar den | |||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||
Commandant der Fransche voorhoede, toen reeds, naar den kant van Kuilenburg, in aantogt, om eene Conferentie, tot Capitulatie, te vraagen, tegen den volgenden dag, Vrijdag den 16 Januarij, die ook aangenomen werd. Vroeg in den morgen, begaven wij ons, naar Kuilenburg, binnen en omstreeks welke stad, de Franschen zig reeds in aanzienlijke magtGa naar voetnoot1 bevonden. Nabij de Rivier gekomen, troffen wij een sterk detachement Fransche Jagers en Houzaaren aan, die deezerzijds de Rivier, en dus reeds op ons grondgebied, geschaard stonden. Zij begeleidden ons, naar Kuilenburg, langs een spoor over de Rivier, reeds zoo sterk bereeden, dat het naar (p. 67) den gewoonen weg geleek. Daags te vooren was er een vier-entwintig ponder over gevoerd. Wij poogden eerst, overeenkomstig onzen last, het intrekken der Fransche troupes voor te komen, en verzogten zelfs dieswegens voorslagen aan den Generaal en Chef, of de Fransche Representanten te mogen gaan doen; dan hier toe konden wij geene geleegenheid verkrijgen. Alleen voerde de Fransche Generaal Salm mij eens te gemoet; “wilt gij Bondgenootschap met ons maaken, dan konden wij samen spreeken!” Ik gaf hem ten antwoord; dat wij daar toe niet gelast waren, en dat ook de Constitutie van 't Bondgenootschap aan eene Provincie niet toeliet, buiten Concurrentie der overige Bondgenooten, met eene vreemde Mogendheid, eene Alliantie aan te gaanGa naar voetnoot2. Dit dus afgesneeden zijnde, bleef er niets anders over, dan tot de Capitulatie zelve (p. 68) over te gaan. En hier in vonden wij, in veele opzigten, schoon niet in allen, veele rekkelijkheid. Maar wanneer wij eens, van onzen kant, wat veel zwarigheid maakten, voerde de Fransche Generaal ons te gemoet; “Burgers! gij ziet mijne Volontairen,” (en in de daad er stonden er twee sterke Bataillons, in volle wapenrusting, over de Vengsters, op de markt geschaard;) “Ik behoef slegts te zeggen | |||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||
Marche! en binnen twee, of drie uuren zijn zij, binnen Utrecht, want Ik ken de geleegenheid wel.” En dit konden wij niet tegenspreekenGa naar voetnoot1. ‘Terwijl ook de onderhandeling nog duurde, kwam de Burgemeester van Wijk, met de sleutels dier stad, en berigt, dat dezelve reeds, door een Bataillon Franschen, bezet was. Hij wilde tevens eene Capitulatie verzoeken, waar toe hij eenige ontworpe artikelen mede bragt. Ik zeide hem, dat zijne (p. 69) stad reeds, onder de Capitulatie der geheele Provincie, begreepen was, en vondt, bij vergelijking, dat zijne artikelen, met de onzen volkomen overeenstemden; gelijk ook de Fransche Generaal, van dit alles onderrigt, niet tegenstaande deeze voorlopige bezetting, de stad van Wijk mede, onder de algemeene Capitulatie, begrijpen bleef. - En nu oordeele men wederom, of onze Provincie een oogenblik te houden was; en of wij, door ons al of niet Capituleeren, iets aan de verdeediging van 't geheele land, veranderen konden?Ga naar voetnoot2. - En indedaad ook deeze was onmooglijk. Inundatien tog, eens geheel bevroozen, in plaats van een land te dekken, zetten het indedaad nog meer open, dan 't zonder Inundatie zijn zou; wijl zij, in dit geval, eenen onbegrensden vasten vloèr slaan, over alle de streeken, die zij bedekken; op den welken een leeger des verkiezende, in (p. 70) volle slagorder zou kunnen voordrukken, zonder eenigen hinderpaal te ontmoeten. Zelfs hoorde ik, geduurende den maaltijd, iemand den Generaal aanbieden, hem, met een duizend man, binnen vier en twintig uuren, in Amsterdam, te brengen; het welk bij 't omtrekken der vestingen, waartoe de inundatien al mede geleegenheid gaven, indedaad, zoo ik geloof, uitvoerlijk wasGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||
Dien zelfden morgen ook was er, gelijk men weet, een Collonel van de Fransche Houzaaren, met eenen Trompetter, binnen Utrecht, gekomen. Een uur omtrent buiten de Poort, hadden zij ons, in hunne gemeene mantels gewikkeld en zig niet toonende, voor 't geen zij waren, ontmoet en gevraagd, wie wij waren en het doel onzer reize. Des middags, onder den maaltijd, te Kuilenburg te rug gekomen, en zig nu vertoonende, in zijne Collonels monteêring, (p. 71) zeide hij, dat zo hij ons niet ontmoet hadde, hij zig aan den eersten Schildwagt, bij de Poort, met zijnen Trompetter, zou hebben bekend gemaakt, en toegeroepen; Armes bas! waar aan deze, met zijne wagt, ja ook 't geheele Bataillon, uit hoofde der Capitulatie van Maastricht, zou hebben moeten voldoen, en hun dus de geheele stad overlaaten. Of hij dit, na de toegestaane Conferentie, tot Capitulatie, met regt, zou hebben kunnen doen, laat ik voor zijne reekeningGa naar voetnoot1. Eens geschied ondertusschen, zou het altoos veel moeilijkheid hebben kunnen haaren. En dus blijkt ook wederom hier uit dat wij in de daad wel het laatste oogenblik hebben afgewagt, en 't raadzaam was, spoed te maaken’Ga naar voetnoot2.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 101, r. 7, 7. het was vruchtloos - behouden: en Aant. 2. r. 1. ‘mijn affaire hierover in Engeland.’[Welke affaire dit was, weet ik niet: doch in bild.'s papieren, mij bij het handschrift dezer Geschiedenis geworden, vind ik: a) een afschrift, begonnen met de hand van Bild.'s namalige tweede vrouw, doch weldra voortgezet door eene Engelsche hand, houdende de stukken betrekkelijk het opeischen door en overge- | |||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||
ven der Colonie Demerary aan de Engelschen, (zonder vermelding, als of dit slechts was een intermediair in bewaring nemen), d. 20, 22 April 1796; en daarbij een bericht, van dezelfde Engelsche hand, geteekend Whitehall, Juni 18, at the office of the Right Honorable Henry Dundas, nopens de overgave dier Colonie.
b) c) Twee Vertalingen, door bild. zelf gemaakt en geschreven, van een Besluit des Konings van Engeland, d. 28 Decemb. 1798, nopens den vaart en handel der Oost-Indische Compagnie of andere Engelschen, op de Caab de Goede Hoop: de eene vertaling in het Fransch, met opschrift: ‘Traduit de l' Anglois. Dans la court de St. James, ce 28 Decembre 1796. Le Roi étant présent en Conseil.’ - en de andere in het Nederlandsch: ‘Translaat uit het Engelsch. In het Hof te St. James den 28 December 1796. Ter Presentie van Zijn Koninglijke Majesteit in Raade:’ - Beide, opstellen of concepten van vertalingen, met ratures en verbeteringen. Ik aćht het onnoodig, deze documenten hier te doen herdrukken.] | |||||||||||||||||||
Ald. bladz. 101. Aant. 2. - ‘de ontwerpen onzer uitgewekenen.’[Hierover vind ik in de gemelde Bijlage-papieren van bilderdijk, zeer curieuse stukken, welke men mij vergeven, ja dank wijten zal, dat ik, in haar geheel, zoo ver ze van de hand van bild. en, naar het mij toeschijnt, door hem opgesteld zijn (Nr. I-IV), en bij uittreksel, voor zoo ver ze van anderen zijn (Nr. V. VI) hier mededeele. Eenige aanmerkingen zullen, bij of na dezelve, gevoeglijk plaats vinden. | |||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||
I.
| |||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||
groote partij: 3o. 't eigenbelang van schier alles wat deel in 't bestuur heeft: 4o. een terrorismus inwendig; en 5o de Fransche macht. Om dus dit bestuur te renverseeren, is 't 1o. van wezendlijk belang, 't bezit niet te laten vastwortelen: 2o. 't enthusiasme, voor zoo ver 't niet reeds gedissipeert is, deels te doen dissipeeren, deels door een geopposeerd enthusiasme te verijdelen en te verdringen: 3o. 't eigenbelang door nog sterker belang, (dat van geldwinst en aanzien naamlijk, door dat van 't lijfsbehoud) te doen zwijgen en buigen: 4o. door uitwendige gereede toeschieting van hulp, de hoop in de bevreesden en den schrik in de verschrikkers en hunne werktuigen te storten; en 5o. Frankrijks macht door geweldige efforts in Holland te opprimeeren etc. Deze twee eerste pointen houden derhalve zeer na aan elkander. Vraagt men of zij uitvoerbaar zijn? In 't algemeen moet men Ja zeggen. Maar zoo men de middelen die men heeft, met degene die men noodig heeft vergelijkt, blijkt de moeilijkheid duidlijk. Inwendig kan niets gebeuren, of het moet, door uitwendige middelen verwekt worden. (v. β. 2o, 3o, 4o). Koomt men met een genoegzame macht in Holland vallen; kan men dus de steden en de plaatsen van de Franschen, die alles in toom houden, bevrijden; de heerschende factie schrik aanjagen; den verdrukten moed doen vatten, en 't enthusiasme van de Liefde voor 't Huis van Oranje, thans in de harten door eigen verdrukking en door 't tederst mêelijden met den ongelukkigen Vorst, sterker dan ooit, met die van den Nationalen haat, tegen de Franschen, ontbranden doen, dan zal ons alles toevallen; maar - eerder ook niet: en is onze macht niet in 't oogloopend sterk en in staat | |||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||
om niet een energie, door de uiterste gezwindheid te ontzachlijker, te werken, zoo zal zij, bij eene goede contenance van de zijde der Franschen, van zelve tot niet worden; men denke aan den vruchtloozen tocht van Willem I. Wat uitwendige macht betreft. Z.H. mag met eene proclamatie en manifest een schoon gedeelte van de Hollandsche troepes tot zich vergaderen; een ander gedeelte, aan 't welk de uitgang belet wordt, in 't land naar de eerste gelegenheid de beste doen verlangen om zich bij hem te voegen: maar de laatsten zijn ons van geen nut eer wij reeds half meester zijn, en de eersten maken geen aantal uit, geschikt voor eene onderneming, die de uiterste efforts en rapiditeit vereischt, en (zal men 't belang van Holland zoo wel als de zaakzelve in acht nemen) eene expeditie maar geen oorlog moet worden. En waarom een Expeditie etc.? 1o. om dat de rapiditeit den schrik aan de eene, en de vreugd, moed, en 't vertrouwen met het enthusiasmus, aan den anderen kant moet instorten: 2o. omdat men de vijandlijke macht opprimeeren moet eer zij versterkt kan worden, en mooglijk ook, 3o. op dat geen derde (nijdig op onze hulp) niet mede toeschiete; maar 4o. mede opdat het Land niet boven alle vermogen lijde. Wij behoeven dus buitenlandsche macht: En van wie anders dan van Engeland. Maar zal Engeland zich zoo veel aan ons herstel gelegen laten liggen? Men berekene de noodige schepen, manschap, ammunitie, troupen, en voorraad (die wij in 't uitgeputte Holland meê moeten brengen): men berekene wat dit kosten zal? En oordeele dan
| |||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||
Ik laat de beantwoording van deze vragen daar, en ga over tot het volgend punt. γ) Om een vrije staat of mogendheid te blijven, wordt vereischt: 1o. dat men zich-zelf tegen zijn naburen kan staande houden, of, zoo volstrekt nietsbeduidende is, dat niemand er zich meê belasten wil. ('t Eerste kunnen wij niet, en in 't laatste geval zijn wij ook niet.) 2o. Dat men wezendlijk een aan één hangend staatsligchaam uitmaakt, dat zich gouverneeren kan; 3o. dat het land, of zich zelf genoeg is, of, zoo 't andere noodig heeft, zich dan ook wederom aan die anderen noodzakelijk weet te maken. Hoe men nu, 1o. uitgeput, uitgeplunderd, uitgezogen, van alles beroofd, zonder geld, zonder granen, zonder grond bijna, zonder handel etc., een aanzien in Europa bewaren, of na drie maal in acht jaar, door drie verschillende naburen, overweldigd te zijn, zich als ontzachlijk genoeg, om meer dan een precaire existentie te genieten, considereeren kan, begrijpe ik niet. En echter zal onze ligging ons land altijd interessant voor de naburen maken. Maar de naijver der Mogendheden? Ja wel, videatur Poolen etc. - En dat wij 2o. met onze tegenwoordige wettige Constitutie, nu die tweemaal uit een gesmeten is, en niet meer uit gewoonte aan een kleeft en onafgebroken rond loopt als eerst, ook werkelijk geen ligchaam van Staat formeeren, dit is den Publicisten al te kennelijk; zoo wel als dat het gebrek in de grondslagen zelfs van het ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||
bouw ligt, en er met lappen of repareeren nooit iets goeds van te maken is. - Maar 3o. wij die ons-zelven niet voeden kunnen, zijn wij de andere volken noodzaaklijk, als wij blijven die wij nu zijn kunnen? Hebben wij nog Millioenen op te schieten aan die ons vraagt? Hebben anderen onze waren noodig, die zij nu zelf halen, of van anderen, die van ons ongeluk geprofiteerd hebben, bekomen? Kan men vertrouwen geven aan een volk, aan eene Constitutie, waar van zoo wel gebleken is, wat staat er op te maken zij? etc. etc. Waarlijk ik begrijp wel, dat zoo een Europeesche Mogendheid ons op de Franschen voor zich verovert, wij haar van onbetaalbare waarde zijn kunnen; want dan - etc. Maar om ons weer te herstellen als bevoorens, met uitzicht op nuttigheid; of ons independent te laten (vooral als men den geest der Natie in aanmerking neemt) dit dunkt mij, niet onder de probabiliteiten te behooren, δ) En hoe zal het ons inwendig gaan? Men rekene op 1o. wat onze dijken jaarlijks kosten: 2o. wat onze zee- en land-macht ons kosten moet, in een nieuwen oorlog met Frankrijk (want die is dan niet te esquiveeren): en 3o. welke schulden wij hadden half Januarij 1795; en welke wij door de hulp die men ons toe brengen zal, nog daarbij contracteeren zullen. En dan zeg men mij, waar wij, of iemand voor ons, 't benoodigde van daan zullen halen, terwijl 't numerair 't land uit is, de Effecten niets waard zijn, en niemand zich niet in zekeren zin geruïneert vindt? Maar men heeft meer noodig, dan voor de genoemde artijkelen: men bedenke alles! - Met één woord, kunnen de Provincien anders dan een generaal banquerout maken als wij weêrom komen? - Ik twijfel: en vooral, als ik in aanschouw neem, welke de Natie is, welke haar | |||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
denk- en handelwijze, en hoe onmooglijk 't is, om er 't eenige middel tot stand te brengen, dat anders een land met den tijd kan doen herbloeien. In der daad, als ik dit alles bedenk, ontzinkt mij alle uitzicht; en nooit kan ik mij verbeelden, dat zelfs Z.H. (wiens gehouden gedrag daar meê zelfs niet wel schijnt te quadreeren) de onderneming zal gouteeren. Flaauwe hulp ook (als men van een Bondgenoot bekoomt) is erger dan niets. - Maar wat dan? Schiet er wel iets anders over, dan de keus van twee uitersten? t.w. of, zich rechtstreeks in de armen van Engeland te werpen, Engeland de hand te bieden om 't land voor zich zelfs (onder voorwaarde van een Nationale regering met den Prins aan 't Hoofd, maar onder de Souvereiniteit van den Koning van Grootbrittanje) te hernemen; of 't hart van het land aftrekkende, onder Engelsche protectie in een onzer Coloniën een nieuw Holland te gaan formeeren, waar bij wij onze uitzichten bepalen? Het eerste plan is hard: - maar mooglijk het eenige om weder, in Holland vrij, gerust, en welvarend, te subsisteeren. Aan Engeland vereenigd, maakt deze combinatie een zeemogendheid uit, die Frankrijk verpletteren, en de uitzichten op de Universeele Monarchie van Rusland verijdelen kan; die meester van den Handel en dus bloeiend en rijk worden zal; zonder dat de schulden die wij nu hebben, drukkend zullen zijn, of nieuwe gemaakt behoeven te worden. Maar onze Politique Existentie onder de Mogendheden van Europa houdt dan dadelijk op; daar wij anders mooglijk nog weinige jaren den schijn daar van bewaren zullen. Het andere plan is meê hard; maar 't flatteert door een idee van onafhangklijkheid. Doch door Engelsche hulp daar gebracht, van Engelsche bezittingen omringd, | |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
zal Engeland ons wel in toom houden, en zorgen dat wij zijne bezittingen niet te machtig worden. Of, voorziet het, dat dit niet of moeilijk te doen is, zoo zal het zich daaraan onttrekken, ja er tegen verzetten. - Voegt men bij zoodanig etablissement aan de Kaap of in de Indiën een oogmerk om in Holland eenmaal terug te keeren, dit verandert de zaak niet: alleen maakt het ons dan tot nog gevaarlijker mededingers van Engeland. En of wij met al de progressen die wij ons mogen voorstellen in dit etablissement te zullen maken, wel dra in staat zullen kunnen zijn om de zwarigheden van ons 3o en 4o punt (γ, δ) uit den weg te ruimen, is eene vraag die nog te bezien zal staan.’ | |||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
deeltlijk verleid. De physique staat der havens en zeegaten is mede in vele opzichten voor den handel verergerd: Edoch met dit al is en blijft Holland in de twee bovengemelde oorzaken eene meerderheid van geschiktheid en wezendlijk voorrecht behouden, 't geen 't zelve voor geheel Europa belangrijk maakt. - Men voege daar bij de Oost- en West-Indische bezittingen van die Republicq; den loop, die de Commercie werklijk heeft, en dien zij geneigd is te volgen; 't Credit van de Hollandsche Kooplieden buiten s' Lands, en hunne universele uitgestrekte Correspondentie; welke allen aan de voordeelen der ligging en die van het nationaal Character onwaardeerbare voorrechten toevoegen. Beschouwt men derhalve Holland in abstracto, en afgescheiden van alle circumstantieele raporten, zoo is inderdaad Holland nog geschikt om machtig te worden, om nog in de Commercie boven alle anderen te slagen. En nooit kan het (zijn physique existentie, zoo die is, behoudende) zoo verr' vervallen, dat het niet ten minste op Duitschland en een gedeelte van Vrankrijk eenen handel langs zijn rivieren zou voeren, al verviel het ook van alle zeemacht en zeevaart. - Ook is Engeland van ouds her zoo overreed geweest, dat 't physicq van Europa dezen tak aan Holland gehecht had, en niet toeliet denzelven daar van af te scheuren, dat het in zijne vermaarde Parlements Acte, dien handel als Hollandsche producten heeft aangemerkt, en als iets waarin Het geen concurrentie met Holland kon hebben. Maar niet alleen deze tak; de algemeene Koophandel is derwijze 't natuurlijk appanage van Holland, ondanks alle Concurrentien, dat er slechts gunstige omstandigheden behoeven te ontstaan tot aanmerklijke aanwakkering, die bij eene opvolgende zee-oorlog tus- | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
schen Engeland en Rusland (ten minste zoo dit laatstgemelde Rijk in krachten nog aanwint) tot eene bijna exclusive possessie en volkomen bloei klimmen kan. Edoch dit laatste behoort onder de mooglijkheden; waar van wij hier na de meerdere of mindere waarschijnlijkheid zullen onderzoeken. Genoeg, dat Holland op zich zelfs beschouwd, datgene is, wat wij gezien hebben, zoo niet Actu, ten minste potestate. Dan met alle die voorrechten is tegenwoordig Holland buiten staat om, of dezelve eenigzins te doen gelden en ze zich ten nutte te maken, of zelfs om zich in zijn physiquen en Politiquen staat staande te houden. Uitgeput in alle ressourcen; van numerair ontbloot, met zoo veel millioenen schulden beladen, dat al wat in 't Land is van gronden, goederen, en geld er de tiende misschien niet van bedragen zou, indien men al ('t geen per se eene onmooglijkheid is), dat alles realiseeren konde: met de drukkendste engagementen beladen: waar aan het niet voldoen kan: ja onvermogend om de Intressen die 't geheel of verre 't grootst bestaan van de gegoedste Ingezetenen uitmaken, te voldoen; en dus met niet dan behoeftigen (zoodra die betaling ophoudt) vervuld: onmachtig om de noodige fondsen tot het onderhoud van zijne veelvuldige dijken en sluizen te vinden; zelfs zijne ingezetenen niet kunnende voeden; en noch numerair hebbende noch fabrijken meer, om van buitenlands zich anders dan met een steeds nadeeligen balans te kunnen voorzien; kan Holland (men zegt dit met volle fiducie) zich zelve niet redden; maar welk Gouvernement men ook thands invoere, 't moet te gronde gaan. 't Credit met het totaal gebrek aan numerair en physique of artificieele producten verdwijnen moetende, | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
is dit ook door geene opneming van gelden te repareeren. 't Is zelfs ook reeds aangemerkt, dat de actueele staat van Hollands gemaakte engagementen oppressif en insoutenabel is; men voege er de augmentatie van schuld bij, die de middelen van herstel van 't Gouvernement en de ontfangen hulp ons daar nog boven op den hals laden moet, en oordeele dan, of er aan buitenlandsche negotiatien te denken zij? Wat dan moet noodzaaklijk uit dien toestand voortvloeien? Déperissement, uitteering, en verval van dag tot dag. Onmooglijkheid van te bekostigen 't geen tot de existentie behoort (de conservatie van den grond tegen zee, stroomen, en meeren), brengt noodwendig de onmooglijkheid van al 't overige meê. Geen zeemacht derhalve meer, geen troupes te onderhouden, de havens, die door 't slib der rivieren meer en meer onbruikbaar worden en aanhoudende verbetering eischen, te laten vervuilen en voor andere Natien zelfs ontoegangklijk worden: den eenen brok lands voor, den anderen na, aan de golven weêrom te geven; 't verarmde en tot zoo verr' reeds uitgeputte volk geheel uit te putten; alle industrie uit te doven; 't Land ontvolkt te zien; de verachting van alle Naburen, en tot nuttloozen last van zijn bondgenooten te worden, die eindelijk 't ongelukkige volk aan zijn verderf over zullen moeten laten, of zich met andere vereenigen om het te vernietigen en te verdeelen: in welk laatste geval het conquest zelfs geen het minste voordeel of macht in den Politiquen evenaar aanbrengen zal: als zullende dan 't physicq en alle ressources verdwenen en onherstelbaar zijn. Maar wat eischt dan 't belang van Holland? 't Eenige dat Holland zijne physique en morele existentie kan doen behouden. Kan het existeeren zoo kan het nog | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
op nieuw machtig worden: maar hier koomt het op aan. - En dit eischt volstrekt eene vereeniging met een Mogendheid, machtig genoeg, om Hollands actueelen behoeftigen toestand uit zijnen schat te suppleeren, 't Land, en deszelfs bezittingen ombekrompen te soutineeren en dus staande te houden, de bronnen van welvaart te heropenen, en van de ressources die wij in onzen boezem hebben partij te trekken. - Maar, daar geen Mogendheid, hoe vriendnabuurlijk ook, dit doen zal of kan, uit loutere goedheid, om na ons hersteld te hebben ons te laten varen, en misschien tot zijn vijand, zeker tot zijn' concurrent en rival worden: kan deze vereeniging geene andere zijn, dan eene volstrekte Incorporatie. Drie Mogendheden zijn er, wier belang een diergelijke incorporatie van en vereeniging met Holland medebrengt. Grootbrittannien, Rusland, en Vrankrijk. Wat de laatste betreft, zoo dit rijk eenmaal tot een bestaanbare Regeeringsvorm geraakt, zijn grond cultiveert, en zijne ongemeene ressources te recht aanwendt, is de acquisitie van Holland voor 't zelve allergewichtigst, en decideert in zeer weinige jaren deszelfs overmacht in Europa; en de voordeelen daar van wetende te doen gelden, is het met de zeemogendheid van Engeland in 't aspect 't welk zij dus verre bewaard heeft, gedaan. Rusland, die bij de ontzachlijke uitgebreidheid zijner staten, zich toelegt een zeemogendheid te worden, wordt het door een zoodanige inlijving van Holland in deszelfs kroon, oogenbliklijk; en de enorme middelen welke 't bezit, om er alle partij van te trekken, doen het dadelijk niet alleen tot den gevaarlijksten mededinger en nabuur van Engeland worden, maar bereiden 't den weg tot alle ondernemingen in de vier warelddeelen, welke dit formidabel en entreprenant | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
rijk op 't oog heeft, en nog verder zou willen vormen, om naar de universeele monarchie te staan. Wat eindelijk Engeland aangaat, wiens val men vertrouwt, dat in een van de twee gevallen zichtbaar te voorspellen zou zijn; het verhoeden van die gevallen alleen zou een allergewichtigst avantage en de plicht van Engeland uitmaken, al ware ook van Holland geene partij voor dit Rijk 'te trekken. Maar het tegendeel is hiervoor reeds getoond. Met Holland vereenigd en tot één lichaam gebracht, voegt Engeland in de overige warelddeelen deszelfs importante bezittingen bij de zijne: deelt het in de ontegenzeglijke voordeelen van Hollands locaal, zoo ten aanzien van den handel, als ten opzichte van 't in bedwang houden van Vrankrijk op de vaste Kust: ontfangt het eene nieuwe en onmiddelijke betrekking tot het Continent, en wordt door de vereeniging der ressources der nu tweederlei natiën eene Zeemogendheid, die op alle wateren de wet kan geven, en voor alle mogendheden onwederstaanlijk is. Men zwijgt van het voordeel dat er in is, ter wederzijde van 't Kanaal zeehavens te hebben (hoe hoog men den zeesteiger van Calais altijd geschat hebbe, is bekend): men zwijgt van het daardoor onmooglijk maken van alle vijandlijke ontrusting en inval in Grootbrittanje: van het cesseeren van alle rivaliteit in de Commercie, zoo hier als in de Colonien: van den aangroei van de macht en klem van het Grootbrittannisch Gouvernement, door eene Koninglijke Legermacht naar welgevallen in de Nederlanden te kunnen houden: van 't accres van vermogen in de Politique weegschaal van ons warelddeel; etc. etc. Een oogenblik nadenkens, doet alle die avantages om strijd uitsteeken, en zij behoeven geen gedetailleerde aanwijzing. | |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
Wanneer men den geest en het character der twee Natien, van wier hereeniging men hier spreekt, wel beschouwt, zoo kan ook de overeenkomst van geaardheid niet geloochend worden. Alle die Rivaliteit-zelve, welke het belang van den koophandel tusschen beide ooit deed ontstaan, en welke altijd door Vrankrijk gevoed, aangezet, en dikwijls tot ontvlamming van een temporaire animositeit gebracht is geworden, ontstaat door die overeenkomst; en met de vereeniging van belang, houdt alle apparence van discrepance op. En nooit was er gunstiger oogenblik, dan na een Fransche overheersching, waar men zoo veel gevoel van heeft, om het volk zich in de armen van Grootbrittanjen te doen werpen. - Ook is het plan niet nieuw of vreemd: - de ligging van deze twee naburen, zoo na, zoo eens in natuurlijke geschiktheid en (mag men 't dus noemen) bestemming tot zeevaart en koophandel; waar van 't een tot des anders appui geschikt schijnt; Waar van 't een bijna geen anderen toegang tot het vaste land dan door 't ander hebben kan; en die te zamen het Westen van Europa van 't Noorden, en dit van 't Westen afscheiden en afsnijden kunnen; met één woord, het gemeen belang van beide, heeft elk oplettend beschouwer dit denkbeeld kunnen inboezemen, en het is voor meer dan eene Eeuw, dat van de zijde van Grootbrittanjen het voorstel daartoe gedaan is. Het wierd toen van de zijde van Holland verworpen of ontdoken, op gronden zonder eenige vastheid of wezen; maar in de daad moet men bekennen dat Holland zich met het toenmalig Gouvernement van Grootbrittanniën niet vereenigen kon, ja er niet dan tegen 't hart en den gemanifesteerden wil van verre de meeste Regenten en geheel de Natie, meê handelde. Later dagen hebben onder Willem III een (edoch zeer onvol- | |||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||
komen en daarom gemanqueerde) proef gegeven of er eene zamenstemming der twee Natiën mooglijk was? En wie die de historien kent, weet niet dat die temporaire en hoogst onvolkomen vereeniging, op een tijdstip-zelfs dat Holland tot groote laagte gebracht was, Europa vrijgemaakt heeft en 't alles vermogende Frankrijk vernederd. En twijfelt men dan of 't belang van Engeland vordert, dit voorstel te amplecteeren, zoo sla men een oog op de evenenementen die, bij afwijzing, ontstaan kunnen. Men beoogt thands niet, van 't gevolg eener vereniging met Rusland of Vrankrijk te gewagen, waar van boven! Neen, men stelle dat die, de een zoo wel als de ander, ons insgelijks afwijzen. Dan, zoo als gezegd is, verliest Engeland een bondgenoot, een zeemogendheid, aan welke 't altijd getoond heeft zich gelegen te laten: of blijft, tegen alle apparence, die Mogendheid zich soutineeren, 't zal moeten zijn door een samenloop van onverwachte omstandigheden, die haar voor Grootbrittanjen gevaarlijk moeten maken, en tot Deszelfs verderf strekken. - Niets anders naamlijk kan daar de termen voor opleveren dan eene algemeene oorlog; waar het niets beteekenende, waar toe wij thands gebracht zijn, ons toelaat buiten te blijven, en die Engeland in zoo verre accableert, dat de Engelsche kooplieden dit Land tot hun dépot moeten maken, hunne penningen in onze handen stellen, en daardoor ons 't hoofd boven doen houden, en meester van hun Commercie worden. Dit schijnt wel in den eersten opslag weinig te wezen, maar de betrekkingen der mogendheden veranderen dagelijks, en dezen, vooral wanneer er somwijlen inwendige beroerten bijkomen, die in dezen tijd niet onder de adunata te rangeeren zijn, kunnen gebeurtenissen doen ontstaan, die alle probabi- | |||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||
liteit tegen zich hebben. Rusland en andere Mogendheden kunnen even zeer in 't geval geraken, van ons derwijze noodig te krijgen, dat hun geld ons middelijk of onmiddelijk redt en staande houdt. Wanneer Koningin Elisabeth de Souverainiteit van Holland afwees, vermoedde zij niet, dat dit nietsschijnende handvol Lands haar Volk in veel minder dan een Eeuw tot een gevaarlijken zeevijand zou worden, en het kort daarop een Verlosser zou geven, onder wien het met hetzelve verbonden Europa de wet zou stellen. En in 't algemeen, openen zich de bronnen van Hollands bestaan eenmaal als door eenen schok van 't algemeen vereenigd belang van eenige voorname Europische Natiën, zoo kan dit vernederd Holland zich nog tot een punt van bloei verheffen, die het met een groot Vorst aan het hoofd hooger kan opvoeren dan het ooit geaspireert heeft zich te verheffen.’ | |||||||||||||||||||
III.‘l'Histoire ancienne et moderne fournit des exemples sans nombre d'etablissemens d'Etrangers, qui aiant été forcés par les dissentions intestines, de quiter leur patrie, se sont refugiés chez des Princes voisins, ou qui y ont été appellés et attirés par la generosité de ces Princes, qui en offrant un asyle a ces malheureux, et en les fixant dans leurs Etats, y ont fixé en même temps l'industrie et les talens qu'ils leur apportoient, et qui par la suite ont fait fleurir et prosperer les mêmes Etats, tant par les differentes branches de Commerce et de Trafiques, que par les arts et la culture qu'ils possedoient, et qui ont valû à leurs protecteurs des trésors inmenses. Encore de nos jours la Prusse | |||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||
elle même en fournit la preuve, comme ne dévant la source de sa grandeur actuelle qu'à cette Politique genereuse, qui l'a peuplée d'Etrangers, qui y ont été attirés des Païs-Bas, particulierement des Provinces d'Hollande, de Zelande, de Gueldre, et de Flandres. Et il est connû, que dans la 12e siècle le Mark de Brandenbourg (étant epuisé alors par les guerres des Schlaves et des Venedes) a été repeuplé par cette même nation industrieuse, qui y a introduit son agriculture, ses fabriques, et les premiers commencements d'un Commerce, qui y a produit l'abondance: et que c'est à elle et à ses manufactures de draps, de bas, chapeaux de laine, etc. que Stendal est redevable de son ancienne splendeur. Dans le 16e siecle, ceux que la persecution Espagnole dans ces memes Pais-Bas chassa de leurs foyers, n'ont pas manqué d'etre accueilli dans les Etats de Brandebourg, et y ont érigé la branche de Commerce de bois et de Tabac, qui y avait été inconnue jusqu'alors. Enfin sous le Roi Fredric Guilleaume I, on a jugé à propos d'appeller des Colons Hollandois dans le Mark et dans la Prusse, qui y ont batis plusieurs villages, ou ils ont formés ces Hollandereien qui portent encore leur nom, et dont les Trafics établis a Potsdam ont donné aussi le nom a un quartier de cette ville, qu'on appelle toujours le quartier Hollandois. Et pour ne pas multiplier ces exemples, on se contentera d'ajouter que malgré la difference totale de moeurs et de caractere national, le grand Frederic n'a pas fait difficulté d'établir à ses propres fraix quantités de familles Françoises, qui s'etoient refugiés dans son Roiaume. On ose donc se flatter que marchant sur les traces de ses Illustres Ancêtres, et rempli de ces mêmes ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||
tus, la magnanimité et la bienfaisance de Sa Majesté, daignera s'interesser au sort de tant d'individus et de familles d'une Nation, qui a porté autrefois l'abondance dans ses états, qui de tout temps a été utile à l'Auguste maison de Br. et qui tient à ses sujets par les liens d'une origine commune, et par des rapports perpetuels et essentiels qui jamais n'ont été interrompus. Et à laquelle la triple relation qui subsiste entre Sa Majesté avec l'Illustre Maison d'Orange ne peut pas permettre qu'Elle seroit indifferente. On n'a pas besoin de répresenter à Sa Majesté par quelle fatalité ces malheureux victimes de leur loiauté, se trouvant ou actuellement expatriés ou prêts à quiter leur pais, ont été reduits a chercher un sejour tranquille et un établissement quelconque, sous la protection d'un Monarque, dont la sagesse saura éviter à ses sujets les mêmes dissentions qui viennent de dechirer leur malheureuse Patrie. Mais en implorant la bonté de Sa Majesté, pour obtenir quelque endroit sous sa domination, ou ils peuvent s'etablir, ils se flattent de contribuer par leurs moiens, par leur travail et par leur industrie, à la prosperité de l'Etat où ils seront reçus, et peut-être même d'y uuvrir de nouvelles sources de richesses et d'abondance, pourvu qu'on daigne leur accorder l'assistance, et l'appui nécessaire. Etant bien surs d'ailleurs que ce qui sera contribué à leur etablissement, sera bientôt remboursé a l'Etat avec des interêts immenses, ou bien compensé par une affluence de ces avantages réëls et inappréciables, qui font à la fois et la force et la vraie prosperité d'un Etat. Il est tout-à-fait impossible d'exprimer d'avance quelles pourront être ces nouvelles sources, ou de fixer les entreprises qu'on pourrait projetter. Cela depend | |||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||
uniquement du local; mais quelque soit l'endroit qu'il pourra plaire à Sa Majesté de nous accorder, l'industrie laborieuse trouve partout des objets et des moiens pour s'appliquer et pour mettre en oeuvre. Et chaque production d'un païs n'offre non seulement un sujet de culture, mais peut encore devenir un objet d'entreprise de Trafie et de Fabrique. Et si Sa Majesté veuille seulement nous assigner un endroit, une entrevue de quelques gens eclairés et instruits pourra servir à en tracer le plan.’ | |||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||
logue à l'esprit National, et qu'elle tienne un juste milieu entre la faiblesse du regime Republicain sous lequel ils ont vécu dès leur enfance, et l'austerité de cet espèce de Despotisme qui s'exerce quelquesfois malgré le Souverain lui même, dans les Provinces eloignées d'un grand Etât. Et pour etablir d'abord la confiance reciproque entre le Ministere de S.M. et les Colons sur une base solide et inebranlable, on ose prier S.M. de leur accorder de vivre sous le gouvernement de Son Altesse S. Mgr. le Pr. Hereditaire d'Orange, qui rénnit tous les coeurs par un attachement pur et desinteressé, et que ses relations multipliées avec S.M. rendront le garand le plus sûr de la fidelité que nous allons vouer à l'auguste Maitre dont nous sommes prêts à devenir les sujets. 2o. l'Administration de la Justice étant un point extremement important aux yeux des Hollandois, et qu'ils ont toujours regardé comme constituant uniquement la sureté de personne et de biens, on attend que le Roi voudra bien qu'elle se fasse en son nom par des personnes de la Nation, et dans une forme convenable aux Institutions Hollandoises, mais expeditive, et qui devra etre concertée d'avance avec le Ministere Prussien et confirmée par l'approbation du Roi. Et l'on demande en grace particuliere, qu'il soit etabli, que l'on devra se servir dans les Tribunaux et en general dans les Actes publics de la langue Hollandoise. 3o. Comme toute Societé, outre les loix universelles et communes à tout l'Etat, demande encore des loix particulières adaptées à la nature de son organisation comme au caractere du peuple et à ses besoins moraux et physiques, et que particulièrement une nouvelle Colonie exige dans son commencement bien de règles pour diriger la conduite des individus conformement au bût | |||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||
et à la nature de l'établissement, et que de temps en temps il peut naitre des circonstances qui en demandent de nouvelles, on se flatte qu'il nous sera accordé de projetter telles loix qu'il paroitra convenable, et de les proposer par l'organe de S.A.S. à sa Majesté pour en obtenir la sanction. 4o. On se flatte qu'afin de faciliter l'entreprise et d'attirer les Colons, le Roi voudra bien nous accorder une exemption totale et perpetuelle de tout droit d'entrée et d'issue, pour ceux qui s'y rendront avec leurs biens, ou qui apres s'y etre rendu, voudront se retirer de la Colonie. Et qu'en outre S.M. voudra nous gratifier d'une exemption provisoire de tout autre taxe ou imposition pour un certain nombre d'années, à definir preablement; et qu'apres ce temps les Colons seront traités par raport à ce dernier point, avec toute la moderation, qu'exigeront les faibles moiens et l'état toujours critique d'une Colonie encor naisante et que l'on voudra conserver. 5o. La Nature de l'établissement demandant par soi même, outre le terrein, des secours en argent, l'on se flatte que la generosité de S.M. daignera subvenir à ce premier des besoins, soit en érigeant une espece de Caisse de bienfaisance, dans laquelle ceux qui voudront commencer une entreprise utile et solide, qui sera jugée telle par une Commission composée de gens entendus, moitié Prussiens, moitié Hollandois, pourront puiser les moiens necessaires; soit en assignant une certaine somme dont on puisse disposer, sans reconrir à tout moment à S.M. ou son Ministere; soit enfin en permettant aux Colons de negocier l'argent en païs Etrangers sous hypothèque des terres, que le Roi aura bien voulu leur accorder. Et l'on prend la liberté d'observer ici, que sans doute le premier de ces moiens | |||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||
est d'autant plus préferable, que de cette manière cette caisse pourra se retablir et s'accroitre par les interêts d'un argent qui au terme prefini du remboursement augmenté par l'industrie et travail des Colons, devra retourner au Monarque avec de tres riches accessions. Et 6o. puisque plûpart de nos gens en quitant leur Patrie ont été necessités de laisser là leurs possessions, ou en total, ou au moins en très grande partie, et que par consequent dans cet état ils ne sont â même d'apporter que leur genie, leurs connoissances, leur talens, leur industrie, et leur travail, tandis que l'affluence de gens aisés et riches est d'une importance très réelle pour la Colonie et devra diminuer considerablement les deboursements du Gouvernement, l'on ose aussi se flatter, que Sa Majesté voudra bien faire les instances requises auprès du Gouvernement François, afin qu'il soit permis à ceux qui se sont expatriés, de receuiller les biens qu'ils ont en Hollande, de les convertir en numeraire et d'en venir enrichir leur nouvel établissement dans les Etats du Roi. - Point, d'autant plus essentiel, que d'abord par ce moien il y aura très peu de gens qui ne pourront subsister par eux mêmes, tandis que s'ils restent privés de leurs biens, ils seront tout de suite à la charge publique, avant même qu'on soit en état de les emploier tous utilement: et qu'ensuite cela engagera quantité de personnes riches, qui jusques ici n'ont pas osé s'avouer Emigrés, et qui sans cela n'oseront pas prendre part dans notre Etablissement, à s'y refugier ouvertement et à nous apporter leurs fortunes immenses. Aussi cela donnera-t-il moien d'attirer une foule de gens de talens, d'artisans, et de fabriquans, qui étant assurés de n'y pas perdre leur petite fortune, accoureront en nombre pour ajouter à la population et au bien être de la Co- | |||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||
lonie, qui sans cela en pourroit bien manquer à l'égard de plusieurs articles importans de trafie et de fabrique que l'on pourroit mettre en oeuvre avec avantage. On prend la liberté d'ajouter ici finalement, que l'on se flatte que dans l'assistance qu'on donnera à ceux qui n'ont rien de quoi vivre, S.M. voudra bien permettre qui'il soit pris quelque régard à l'état et à la situation, oû ces gens se trouvoient chez eux, et que par exemple un homme de naissance et de condition jouisse en cela de quelque avantage au dessus d'un simple Artisan ou des gens du commun. Et qu'aussi, ceux qui après avoir resté toujours fidèles à leur devoir et s'y être sacrifiés, viendront fonder cette nouvelle Colonie, seront distingués par S.M. de telles gens, qui s'étant à la fin degouté d'un parti dans lequel ils auront trempé, mais oû à la longue ils ne trouveront pas leur compte, s'y viendront établir par la suite; et qu'on ne confiera ni emploi ni direction, qu'à ceux dont la loiauté, et l'amour de l'ordre et de la subordination Civile ne seront point equivoques.’ | |||||||||||||||||||
V.Een Hoogduitsch stuk; zijnde een langwijlig en avontuurlijk, en in alle kleinigheden uitgewerkt, doch daardoor slechts te bespottelijker, plan om Holland (de Republiek) te doen heroveren, door gecombineerde invasie van Engelsche en Russische macht van buiten, en opstand van binnen; ten einde dan Holland finaal met Engeland te vereenigen. - Hoe zeer de Schrijver in alles voorzien heeft, blijkt onder anderen uit het volgende (pag. 12 van het MS.): ‘Solte es geschehen, dass Rusland und Preussen miteinander im Kriege kümen, so wird der Courier-Wechsel nach Rusland sehr schwer werden, darum mus man bey Zeiten darauf bedacht | |||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||
sein, um einen sicheren Weg durch Oestereich auf zu forschen, durch den man geschwinde Depèchen nach Petersburg kriegen kan. Komen Russen um Holland zu erobern? so müssen dies so viel als möglich regulaire Truppen, aber so wenig als möglich von den leichten seyn - welche leztere selbst in freundes Land sehr schädlich sind. Auch mus davor gesorgt werden, dass der Russische General van suchtelen und van der heydeGa naar voetnoot1 nicht mitkommen - Erster had Anhang an die Patrioten in Holland, und Lezterer is ein Schwager von den berüchtigten vilatte’Ga naar voetnoot2.
En voorts, pag. 19, 20:
‘Ich sage nochmalen, der Hag mus vor allen Dingen erobert und aller Gesezgeber sich bemeistert werden: sonsten werden wir viele Schwürigkeiten zu überssteigen haben, die sonsten dürch iene Eroberung überstiegen seyn würden. Wann man zu gleicher zeit den Briel erobern könte, das würde die Révolution sehr erleichtern. Wenn man unter neuteraler Flagge Truppen einschiffen und unter dem Vorwande als habe man Getreyde geladen im Briel einliefe, und sich so die Stadt hemeisterte. - Darf man sich aber dies Mittel bedienen und fremde Mächte Flagge misbrauchen? Doch man kan leichte eine solche sich bedienen die ein kleiner Staat füret, als Genua - Hamburg - Bremen und Lübeck. Komt es zur Sprache leugnet man die That. Hier, neben sub Lit. A. lege ich eine zu Papier gebrachte Idée an, um den Hag zu überfallen.’
Dit plan is te curieus, om het niet in deszelfs geheel mede te deelen.Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||
‘England muss ja vor Geld sorgen, damit man nicht notig had, sogleich Contribution auszuschreiben. Am Ende kan man doch wieder zu Gelde komen; den man mus ohne alles Verschonen derjenigen ihre Güter confisciren, die Hollands Unglück befördert haben.’
En nu die annexe A, het plan om den Haag te overrompelen:
‘Die hier zu destinirete Truppen müssen auf einer gewissen Höhe durch Scheveningsche Fischer Pinchen, von den Engländern abgehölet werden. Sie werden bey Scheveningen des Nachts an Land gesezet, das Dorf mus mit Beyhülfe einiger getreuen Einwohner sogleich in Besiz genommen werden. Liegt feindliches Militair darinnen, dies mus so aufgehoben werden, dass auch kein einziger Man entkommen und Nachricht nach den Hag bringen kan. Alle Zugänge nach dem Hag müssen wohl besezet werden. Dann setzen sich die zum Ueberfall des Hags bestimte Truppen so in March, dass sie in 2 Colonen marchiren, die eine nimt ihren Weg über die Zollheke, die andere durch den Busch. - Beyde Colonen marchiren so, dass sie zu einer Zeit in den Hag eintreffen. Unterwegens müssen ohne alles Lärm machen alle feindliche Posten überrumpelt und aufgehoben werden, welches der Sicherheid wegen in der sie zu sein glauben leichte geschehen kan. Die Colonne die über die Zollheke geht, nimmt ihren Weg über das Nachtigallen Patgen und postiret sich, wenn es den Posten an der Tennewegsbrücke aufgehoben had, auf den Langen Vyverberg. Die aus den Busch komen hebt auf das Pleyn die Wache auf - schikt augenblicklich ein Detachement an der Kastelaney - ein anderers vor die Porte von den Binnenhof - ein Detachement postirt sich vor die Stadhalter Porte - und so dringen sie ein und nehmen die Hauptwache in Besitz. Den Stadsthurm mus man sogleich besezen, damit keine Gloken gezogen werden können, und so balde ein Trommelschläger auf der Strasse komt, mus ihn die Trommel abgenomen werden: auch darf kein Klapperman Larm machen. Ohne alles Versäum müssen alle Glieder der ietzigen Regierung arrestiret werden - und als Gefangene den Engländern ad interim abgeliefert werden. Sie müssen keinen Dag in den Hag | |||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||
bleiben, sondern sogleich transportiret werden. Selbst ihre Gegenwart in Arrest bleibt nur gefährlich. Auch müssen alle gefährliche Menschen sogleich arrestiret werden. Die Patrioten müssen in Holland einen solchen Schlag untergehen, daas sie mit einem Male in ein Nichts verwandelt werden. Kein Mensch darf aus den Hag gelassen werden - alle Zugänge müssen wohl besetzet werden. - Selbst mus ins erste keinen Menschen auf der Strasse zu kommen verstattet werden, es waren den Doctoren und Hebammen, und diese noch müssen eine Wache hey sich haben. Keine Schuit darf aus dem Hag abfahren, alle herankommende müssen eingelassen werden. Die Fahrt mus eine kleine halbe Stunde van den Hag besetzet werden. Weil das ausblieben der Schuiten, in Leyden, Delft, etc. Aufmercksauikeit verursachen wird, so muss durchaus der Ueberfall mitten in der Nacht effectuiret und alles so geschwind als möglich zu Stande gebracht werden. Diese Begebenheit mus durch alle Städte Hollands augenblicklich in einen vortheilhaften Lichte dargestellt werden. Auch mus nicht erlauht werden, dass die National Garden und das Hager Militair auf ihren Lermplützen kommen. Kan man aber ein oder das andere Regiment auf unsere Seite kriegen, so mus man es nicht abhalten, sich zu versameln. Darauf mus einer zu diesem Volke gehen und es die Ursachen anzeigen, warum das was vorgehet, zum Wohl des Landes geschiehet und es zum Beytritt einladen. In diesem Augenblick mus der Commandant eine passliche Rede an seine Soldaten halten und sogleich zur Revolution übergehen. Der Heer van hees mus in continenti nach der Schütters Doele gerufen werden. Er mus sogleich das Commando der Hager Schüttereye übernehmen: alle dabey abgedankte gute und getreue Officiere müssen wieder in ihre Stellen eingesetzet werden. Die Schütterey mus ohne alles Versäum nach der Malibaan beysamen berufen und ihr den Conföderations Eid abgenommen werden. Die sogenamenten iezigen National-Garden müssen ohne alle Versäum entwafnet werden. Kein Bürger der nicht Erlaubnis hat, darf bey Todesstraffe Gewehr und Waffen in sein Haus haben. Ehe die Landung geschiehet, müssen Tag vor Tag 10 man in oder bey den Hag verborgen sein, die wann wir kommen uns sogleich die Wohnungen der wichtigsten Personen anweisen. Einige | |||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||
andere müssen geschickt und parat sein, um Nachricht nach Amsterdam, Rotterdam etc. zu bringen. Wozu man sich die Reitpaarde der arristirten Regenten bedienen mus. Den Engländern müssen wir durch Signale zeugen, wie die Sachen stehen und diese müssen immer nach und nach mehr Volck ans Land setzen lassen. Man mus so viel möglich gelernte Jager mitbringen, ein Theil darvon mus Windbüchsen und rechte gute Säbel haben. Durch Hörner wird das Signal auf der Strassen und die grossen Signale bey Nacht mit Lanternen und bey Tage mit Fahnen von den Thurm im Hag und Scheveningen gegeben werden: iedoch nur leztere in äussersten Nothfall und so damit der Feind solche nicht beobachten kan. Eenige Kanonen mit Hagel geladen müssen mit gebracht werden. Auch ist es nötig, das zum bedienen von Kanonen eine Anzal gute Artilleristen mit nach den Hag gebracht werden; zum wenigstens müssen wir 50 Knegte bey uns haben, um Kanonen und Pulver-karen bedienen zu könen. Ein Anzal Seeofficiere müssen bey der Hand sein, um das Commando auf den Gewässern und Kanonierboten übernehmen zu können. Ein guter Schout mus sogleich im Hag angestellt werden und er mus eine hinläugliche Anzal getreue Gerichtsdiener haben,’ | |||||||||||||||||||
VI.‘A Son Altesse Sérénissime Monseigneur le Prince d'Orange, Capitaine Général et Amiral des Provinces-unies, Commandeur de l'ordre de la Jarretière.
Monseigneur et mon Prince!
Le Vicomte Desprez de la Bourdonnaye, Chevalier de l'ordre Royal et Militaire de St. Louis, Lieutenant Colonel de Cavalerie au service de France, sans cesse occupé de la maniere d'arrêter les progrès révolutionaires des Republicains Français et de rétablir la tranquilité publique, sans laquelle aucune société, aucun individu, n'est assuré ni de sa fortune ni de sa vie; en même tems persuadé que ces Brigands seront incessamment chassés des Provinces unies ou vont les évacuer, a cru d'une mesure non seu- | |||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||
lement utile, mais même nécéssaire de proposer à son Altesse Sérénissime de créer un corps capable de s'opposer utilement aux insurrections de l'interieur, de prévenir par sa vigilance les troubles que les Jacobins scavent si adroitement exciter par tout; de faire rentrer les Rebelles dans le devoir, de maintenir l'ordre et de punir les coupables. On doit craindre que le sejour des Patriotes dans In Hollande, n'ait fait germer et éclore parmi le peuple, des principes d'insubordination, qui nécessitent des moyens continuels de surveillance et répression. La force du peuple est dans l'obeissance des Loix, elles cesseroient bientot d'être en vigueur, si une police vigilante et consacrée à son genie ne lui en rappelloit continuellement les effets; c'est le seul fil qu'il (sic) reste entre les mains de l'autorité; et que dans ce moment d'anarchie elle doit bien se garder de rompre, si elle veut veiller efficassement (sic) au bien de tous. En France cette surveillance étoit exercée avec le plus grand avantage par une bonne Maréchaussée formée de sujets choisis, dont les services dans ce corps avoit (sic) étendu au loin sa réputation en la rendant l'objet des desirs des autres pays. Il n'est pas douteux que cette institution d'une Meréchaussée active et surveillante ne fut infiniment avantageuse dans les Provinces unies, que son etablisement est d'une nécessité facile a appercevoir, et seroit le plus précieux, le plus utile et le mieux vû. En effet sous ses auspices le citoyen habite paisiblement ses foyers, voyage avec sécurité au dehors, et dort en paix sous le toit qui le recèle, tandis que cette troupe est jour et nuit occupée a veiller à sa conservation. Si ce corps est composé, commandé, distribué, et instruit suivant le plan que je puis indiquer d'après ce projet, il est certain qu'on en retirera les plus grands avantages, non seulement pendant la paix, mais aussi pendant la guerre. Le Vicomte de la Bourdonnaye ose se flatter de parvenir a ce but vraiment desirable, en offrant de former ce corps, il proteste ici de son attachement et de sa fidelité, à son Altesse Sérénissime, et sera trop heureux d'ètre a même de le lui prouver. Cet Officier ainsi qu'il paroit par ses services a des connoissances particulières sur l'organisation de la Maréchaussée’ (etc. etc). | |||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||
Hierop volgt dan het voorstel, pour organiser une Marechaussée pour les Provinces-unies. Provisioneel van 995 man in het geheel, en om zoo wel te voet als te paard te dienen. - Tot staving van zijne geschiktheid, en dus bevoegdheid om tot dien strengen post, van Groot Provoost en algemeen Commandant der Strikruiterij, zich aan te bieden, is afzonderlijk daarbij gevoegd de staat van dienst van dien gedienstigen en ver vooruitzorgenden Emigrant: ‘Services Militaires du Vicomte Desprez de la Bourdonnaye, Gentilhomme d'Estraction (sic); allié aux plus anciennes Maisons de la Province de Brétagne, et à celle de Rohan des l'année 1386,’ geteekend à Londres le 1 Decembre 1795; volgens welke die Heer, geboren te Rennes, d. 12 Mei 1745, op zijn zestiende jaar in dienst getreden was als Cornet bij de Cavalerie, doch weder afgedankt (réformé) in 1763; vervolgens gediend had als Mousquetaire du Roi, van den 14 Maart 1764, tot in 1775, ‘qu'il a plu à Sa Majesté de reformer tout le corps. Il a recu à cette époque la commission de Capitaine de Dragons. Il a obtenu le 25 Mai 1784, le Brévet de Lieutenant Colonel de Cavalerie. Cet Officier a été placé la Decembre de la même année dans le Corps de la Marechaussée, et a rempli les fonctions de Grand Prévôst, à la residence de Bastia Isle de Corse, jusqu'en 1787 qu'il a passé à Blois, pour y commander le dit Corps.’ In 1787 was hij ook Ridder van St. Louis geworden. In Januarij 1791 was hij als Emigrant te Ath aangekomen, ‘avec 30 individus qu'il a amené à ses frais. Il s' est rendu à Coblentz pour y commander en second la compagnie de la Prévoté et a fait la Campagne de 1792, en qualité de Grand Prévôt de l'Armée de Monseigneur le Duc de Bourbon’ (etc.)-Beide stukken zijn kopyen, van eene fraaije fransche hand, doch onderteekend met de lelijke van le Vicomte Desprez de la Bourdonnaye zelven. | |||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||
En nu in 't kort hierover mijne bedenkingen; waarbij elk Lezer de zijne kan voegen: - Nr. V en VI late ik daar: die stukken schijnen door Z.D.H. den Prins Erfstadhouder aan bilderdijk, toen in Engeland aanwezig, gegeven, en door dezen, als curiositeiten bewaard te zijn geworden. Doch zij zijn nuttig, als authentieke blijken van de hersenschimmen, waar mede politieke uitgewekenen, in het land hunner ballingschap, zich-zelven en elkander amuseren. De Consideratien in vago (Nr. I), vertoonen in haar bezonnen analytischen trant, het schrander doorzicht van Bilderdijk. - (In al deze stukken moet men weten zich te rug te plaatsen op het standpunt van den toenmaligen tijd. -) Dezelve eindigen treurig; met twee kwaden, waar uit naauwlijks was te kiezen. In de Consideratien (Nr. II) is de treurige keuze gedaan. Ik vind in dit stuk eene plechtige somberheid. Het schijnt mij toe, ingericht te zijn geweest om bij het Engelsch Gouvernement zelf ingeleverd te worden: maar wie zich, uit vele plaatsen dezer Geschiedenis, en van andere werken van Bilderdijk, herinnert hoe hij de Engelschen en hunne staatkunde - vooral jegens ons Vaderland - haatte en verfoeide, kan nagaan, wat het zijne gevoelige vaderlandminnende ziel moet gekost hebben, zulk een voorslag te doen en aan te dringen, ten einde voor den verdreven Erfstadhouder en deszelfs Huis en vrienden, bevrijding van die ballingschap en van het genadebrood in Engeland; en voor het Vaderland-zelf, althans een schijn van zelfstandigheid, en eenige hoop van bevrijding van het even zeer gehate Fransche juk en de revolutionaire beginselen, te verwerven. Nr. III en IV staan onderling in verband; en het eerste wederom met de ‘Memorie’ (aan den gevluchten Erfstadhouder), die uitgegeven is in de Mengelin- | |||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||
gen en Fragmenten, nagelaten door Mr. w. bilderdijk, bladz. 53-63. Het is mij niet gebleken, of zulk een voorslag aan de Kon. Pruissische Regeering immer gedaan is geweest; zeker is het, dat het ontwerp tot geen gevolg geleid heeft. Maar nu bewondere, en aanbidde en danke men, de wijze en goede Goddelijke Voorzienigheid, welke, langs wegen en door middelen, die toen nog geenzins te voorzien waren, en die aanvanglijk moesten schijnen tot geheel andere uitkomsten te moeten leiden (Napoleon, en zijne overheersching van het geheele Vaste land van Europa), Nederland, dat toen reeds zoo veel - en naderhand nog zoo veel meer - geleden had, hersteld, de Uitgewekenen te rug gebragt, de oude partijschappen uitgedoofd, en na twee eeuwen gedurige weifeling en schokken van bewind, de Gewesten der oude Republiek tot ééne Constitutionele Monarchie, de meest verkieslijke regeeringsform, heeft vereenigd!Ga naar voetnoot1] | |||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||
wordt. - Even als het bijkans gelijktijdig advys van Mr. joh. valckenaer alleen, over den gewezen Raadpensionaris van de Spiegel, - klonk dit advys in de praemissen hard en barsch; doch liep daar op uit, dat er juridiquement weinig of niet in die zaak of tegen dien persoon te doen was. Alzoo het nu in rechterlijke (gelijk mede in politique -) advyzen, meer aankomt op de finale conclusie dan op de praemissen, had de uitgeweken Hof-diplomaat, Prof. tollius, zich misschien de moeite kunnen besparen, van dat in druk gegeven advys, met breede en scherpe aanmerkingen te stoffeeren, bijkans even als die, waarmede Prof. b. voorda vroeger eene verdedigende Missive van Prins Willem V (z. bov. bladz. 166 v.) gedaan had. Die beäanmerkte herdruk, buiten 's Lands gemaakt, werd binnenlands druk verspreid, en door de toen onderliggende partij, voor welke geene ‘vrijheid van drukpers’ bestond, gretig gelezen. | |||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||
Daar bilderdijk, reeds vóór 1787, en nu wederom door zijne veel gerucht makende uitzetting uit het land, als politiek Advocaat zeer bekend was geweest - en tollius niet; want deze had nog bij geen zijner staatkundige geschriften zijn' naam genoemd, - was het niet vreemd, dat die wederleggende Aanmerkingen vrij algemeen aan den uitgedrevenen Bilderdijk werden toegeschreven; ofschoon hij-zelf daartoe nimmer aanleiding gegeven heeft. Prof. tollius, na het herstel des Lands en van het Huis van Oranje, zijne staatkundige geschriften verzameld willende uitgeven (z. bov. bl. 198) wilde ook vooral dit laatste en meest beroemde zich vindiceeren; en de herdruk daarvan, zou het vierde Deel zijner Staatkundige Geschriften geweest zijn. - Maar de sluwe johan valckenaer, ofschoon ambteloos en op het land levende, had nog zoo veel invloed, dat de nieuwe her-uitgave van dat Advys (en aanmerkingen) achterwege bleefGa naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 101. r. 6, 7, (text) v. ond. - ‘de onnoozele P. Paulus en de lamme en kwaadaartige Hahn.’[Voorzeker mocht bild., van zijn verheven standpunt, Pieter Paulus, zoo wel als verre de meeste andere menschen, als oneindig beneden zich geplaatst beschouwen; het gewoon menschenras mag zich niet aanmatigen deze voorstellingen voor zich over te nemen en na te praten. P. Paulus toch heeft van zijne vroege jaren af (hij was pas achttien jaren oud, en nog Student, | |||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||
toen hij het Nut der Stadhouderlijke Regeering schreef: - waarover z. bov. bl. 144, v.) en in al zijne latere schriften blijk gegeven van meer dan gewoone geleerdheid en bekwaamheid; en heeft in zijne handelingen, zoo wel in zijne ambtsbetrekking, als Fiscaal van de Admiraliteit op de Maze, te Rotterdam; als sedert hem, na 1787, dit ambt ontnomen was, en hij, binnen- en buitenlands erkend werd als het hoofd der Nederl. PatriottenGa naar voetnoot1, kunde, schranderheid en geslepenheid betoond. Hij was de man, die beschouwd kan worden als de verbindende overgang der twee, in zich-zelf hemelsbreedte verschillende stelsels, van de anti-Oranje partij van vóór 1787 en van 1795. - De Oranjepartij deed onwillekeurig hulde aan zijne talenten a) door de belijdenis van den jongen Griffier Fagel, dat P. Paulus gevaarlijker was, dan de meeste der in 1787 van wege Z.D.H. afgezette regentenGa naar voetnoot2; b) door de moeite die men deed - en de moeite die men had - om hem, (die in zijne ambtsbetrekking niets misdreven had, ja dezelve voorbeeldig schijnt bekleed te hebben, en in zijne verdere politieke gezindheid, ter goeder trouw geweest te zijn) van dat ambt verwijderd te krijgenGa naar voetnoot3; c) door het hatelijk gejuich dat er opging bij zijn overlijdenGa naar voetnoot4. - Hij werd slechts 42 jaren oud. - Z. voorts | |||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||
over hem Verv. op wagenaar, XXXIV D. bl. 303-308: saxe Onom. Liter. P. VIII, p. 398-400: siegenb. Gesch. d. Leid. Hoogesch. II D. bl. 28, 29: scheltema, Staatk. Nederl. in v. enz. Dat de geleerde en schrandere dahn, lam was (hij miste het gebruik zijner beenen,) kon hij niet helpen, en het spijt mij, dat bild. hem daarover beschimpt; en hij was welligt niet zoo kwaadaartig, als hij in zijne revolutionaire taal en wijze van uitdrukking - om zich te doen gelden, en het vertrouwen zijner partij te behouden - wel scheen. Althans mijn overleden vriend, Mr. w.p. kluit, heeft mij meermalen met innig gevoel van dankbaarheid verhaald, hoe hij door den invloed van Hahn, na de omwenteling van 1795, zijn post als Directeur van het Postcomptoir te Leiden behouden had, van welken men hem, als zoon van den gehaten, en ook reeds geremoveerden, Professor a. kluit, had willen doen ontzettenGa naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 102. r. 6. ‘van de Spiegel bestierf dit enz.’[Wederom een blijk, hoe weinig bild. zich bekommerde, om hetgene gedurende zijne ballingschap bij ons voorviel. Het is toch algemeen bekend, dat v.d. sp. na ruim drie jaren in de politique custodie op het kasteel te Woerden doorgebracht te hebben, in December 1798 daaruit ontslagen is; ‘welk ontslag hij echter niet aannam, dan met een deftig protest, van door het gebruik maken van de gegevene Amnestie, het recht om hem in hechtenis te nemen en te houden niet te hebben erkend.’ - Dat hij, ‘op vrije voeten gesteld, Ysselstein ter woonplaats verkoos met zijn talrijk gezin:’ - doch reeds ‘met den zomer des jaars 1799 naar Lingen trok, waar zich, te dien tijde, de Erfprins van Oranje’ (onze tegenwoordige Koning) ‘en vele uitgewekenen bevonden.’ Van daar geschiedde echter geen inval in de Republiek; en bij dien in Noord-Holland, in September van dat jaar, heeft v.d. sp. zich niet bevonden. Hij schijnt zich, na dat verblijf bij het gewapend rassemblement, niet weder in dit land vertrouwd te hebben; althans hij ‘overleed te Lingen, werwaard zijne vrouw hem gevolgd was, aan eene beroerte, d. 7 Mei 1800Ga naar voetnoot1.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||
In afwachting van gunstiger omstandigheden, had v.d. Spiegel - even als naderhand G.K. van Hogendorp - zich bezig gehouden met een herziening der constitutie van onzen Staat: doch v.d. Sp. op den voet der Unie, en der oude Staats-Stadhonderlijke Republiek; Hogendorp, als voor een Vorstendom, alwaar de Vorst de de Staten Generaal priméren, en voorts het algemeen bewind oefenen zou. Dat plan van v.d. Sp. (waarvan ook Prof. siegenbeek gewag maakt, Annot. ad Oration. p. 40) ingekleed in de form eener nieuwe redactie van | |||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||
de oude Utrechtsche Unie, is in het HS. waarvan ik gunstige mededeeling gehad heb, getiteld: ‘Concept van veranderingen, ampliatien en modificatien van de Unie van Utrecht, door l.p. van de spiegel. October, 1800.’ Dit jaartal is blijkbaar fautif; het zal moeten zijn, 1799; het jaar der evengemelde invasie; en welke in October reeds bleek mislukt te zijn. Doch het was opgesteld in de vaste hoop dat dezelve volkomen zoude slagen; en alzoo was, gemaks- en kortheidshalve, reeds een concept-proclamatie ter afkondiging en invoering der gemelde verbeteringen, of nieuwe Grondwet voor de Republiek, er bij gevoegd. - Achter het gemeld afschrift dezer vernieuwde Unie, volgt eene ‘Bijlage, houdende eenige aanmerkingen, van een gewezen voornaam regent in de Provincie Utrecht (de Heer van Lynden van Lunenburg) welke ten tijde der verschillen in dat Gewest, sedert 1780 tot en ook na 1787 veel en grooten invloed op de bestiering der zaken aldaar voorvallende gehad heeft. Aan een zijner Neven, voormaals Regent in Zeeland, medegedeeld bij missive van 3 Dec. 1799.’ In eene andere verzameling van geschreven Staatsstukken, heb ik gevonden een fiks en zeer lezenswaardig vertoog, van 62 bladz. in folio: ‘Reflexien over de gebreken in de gesteldheid der Regeering der Vereenigde Nederlanden;’ waarbij vooraan aangeteekend: ‘door den Heer van de Spiegel opgesteld;’ en nog een ander korter, waarbij dit niet aangeteekend staat, doch 't welk blijkt van dezelfde hand als het andere te zijn: ‘Schets tot een vertoog over de Intrinsique en Relative magt van de Republiek.’ Beide stukken zijn blijkbaar van vóór 1787: het laatstgenoemde schijnt het vroegste in tijd; doch maakt reeds gewag van de nieuwe Republiek der XIII Staten van Noord-America, en het ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||
vaarlijk transporteren der Nederl. koopvaardij-schepen aan vreemden, en handel drijven door behulp van vreemden, in den Engelschen oorlog; in het andere breedere, wordt een staatstuk van 1783 aangehaald, als onlangs ingediend. Van het breedere en gewichtiger - en welk zeer verdient met de vroegere geschriften van S. van Slingeland vergeleken te worden - spreekt ook, als stellig van v.d. Sp. - en van het jaar 1784 - Prof. siegenbeek, Annot. ad Orat. p. 40, en noemt ze ‘amplam optimaeque frugis plenam commentationem.’ - Dat beide stukken van dezelfde hand zijn, schijnt mij blijkbaar uit het nagenoeg woordelijk overnemen eener merkwaardige en krachtige plaats uit het eene in het andere; - en ik stel er prijs op, dezelfde plaats ook hier in te lasschen; in eenen tijd, dat sommigen er op uit zijn, om de Natie en de Regeering, in dit hooggewichtig punt, dogmatiek te verdwazen: - doch ik hoop, dat het gezond verstandGa naar voetnoot1, ook sprekende door den mond van eenen van de Spiegel, deszelfs recht bij ons zal behouden: - ‘Sedert dat men de verderfelijke kunst heeft gevonden van het Publiek crediet te misbruiken, zijn de oorlogen bijna geen last meer, voor diegene die ze voeren, maar de last wordt geschoven op de nakomelingschap, en iedere nieuwe oorlog die somtijds met eenen onbezonnenen drift wordt aangevangen, is wederom een stap nader, om de Nakomelingschap de middelen tot hare regtvaardige defensie uit de handen te nemen; de kosten van den oorlog worden toch meest gevonden, niet uit tegenwoordige toereikende | |||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||
contributien, maar uit negotiatien, en gemeenlijk zonder fonds van aflossing: op zijn best wordt er gezorgd voor de Intressen, terwijl de capitalen tot eenen eeuwigen last blijven staan, en met nieuwe capitalen bij iedere buitengewone gebeurtenis wordt opgehoogd: het gevolg daarvan is, dat de belastingen van tijd tot tijd moeten stijgen, dat ze de Commercie en andere middelen van bestaan der Ingezetenen moeten drukken, en dat ze (indien men op dezen voet moet blijven voortgaan) de Republiek eerlang onder dien last zullen doen bezwijken.’ Scheltema, Staatk. Ned. II D. bl. 333, zegt: wenschelijk ‘ware het, dat de door hem bewerkte Geschiedenis van de Unie van Utrecht in het licht wierd gegeven:’ doch de Hoogl. siegenbeek, dieGa naar voetnoot1 van de kinderen van v.d. sp. naauwkeurige kennis nopens deszelfs nagelaten handschriften heeft bekomen, schrijft, dat het wel v.d. sp.'s oogmerk geweest was, ‘ut accuratam omnibusque numeris absolutam illius Foederis historiam contexeret. Sed quo maxime tempore hoc opus conscribere aggrediebatur, tanta in eum collata fuit negotiorum moles, ut illud consilium penitus debuerit omittere.’ (Orat. de L.P. Spiegelio, p. 10). Daarentegen beklaagt zich de Hoogl. siegenbeek, in zijne Geschiedenis van den Oud-Ned. Staat, bl. 378, 379, dat ‘ondervondene trouweloosheid’ (waarover straks nader) ‘hem een verbod had doen geven tegen het gemeen maken der geheel afgewerkte en, met zijne eigene keurige hand, geschrevene Geschiedenis van zijnen leeftijd, welke (zegt hij) het mij gebeuren mogt, bij zijnen | |||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||
laatst overledenen zoon (enz.) te zien, en welke ik hartelijk wensch, dat, door de zorg van onzen letteren en wetenschap minnenden Koning, eenmaal het licht moge zienGa naar voetnoot1.’ Dit schreef de Heer S. in 1839; doch in zijne Oratie, in 1824, had hij (bij versche geheugenis) geschreven: ‘illud vero magnopere dolendum, quam edere sibi proposuerat sui temporis histo- | |||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||
riam, non ita ab illo conscriptam atque absolutam fuisse, ut luce publica eam donari voluerit auctor.’ (Annot. pag. 34). De Hoogl. siegenbeek zegt (Annot. ad Orat. p. 33 en Geschied. v.d. Oud-Nederl. Staat, bl. 378) dat de Nadenking van een Staatsman, trouwlooslijk, en tegen uitdrukkelijk gedane belofte, in 't licht gegeven was; en dat v.d. Sp. dit zeer euvel opgenomen had, en hierdoor bewogen was geworden tot het verbod tegen het gemeen maken zijner bovengem. Geschiedenis van zijnen tijd. - Ik meende (bov. bladz. 212) dat dit stuk eerst na v.d. Sp.'s dood was uitgegeven: doch dit vermoeden berustte slechts daarop, dat v.d. Sp. in het voorjaar van 1800, het jaar der uitgave, is gestorven; en het is mogelijk, dat de uitgave zoo vroeg geschied is, dat v.d. Sp. nog kennis van dezelve heeft kunnen dragen, en door die quasi-trouwloosheid tot dat verbod heeft kunnen bewogen worden: - en Prof. siegenbeek heeft dit denklijk van 's mans eigen zoon vernomen. - En toch zou ik bijkans verlangen die beschikking zelf te lezen, om die ‘verontwaardiging,’ en dat daaruit ontstaan verbod, te gelooven. Immers 1) ieder stemt toe, dat die Nadenking niet slechts groot licht verspreidt over het kort maar gewichtig tijdvak van v.d. Sp.'s bewind, en zijne inzichten en bedoelingen; maar ook, dat dezelve - al is ze dan zonder hulp van boeken of bescheiden opgesteld (siegenb. Annot. p. 33) - een uitmuntend en voldingend verdedigschrift is; en dat - niet slechts aan de nagedachtenis van v.d. sp., maar ook aan hem bij zijn leven, en terwijl hij door zijn uitwijken zich in eene aequivoque positie geplaatst had, - geen grooter dienst geschieden kon, dan de uitgave van dit geschrift. Van waar dan die toorn, die indignatio? | |||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||
Of was het, 2) om dat het stuk vertrouwelijk medegedeeld was, onder belofte van niet uitgegeven te zullen worden (‘contra datam fidem’ - ‘tegen uitdrukkelijk gedane belofte’)? - Dan mocht men vragen, of de Depositaris zich niet ontslagen had kunnen achten van die belofte, sedert de Schrijver zich in eene vijandige houding gesteld had tegen het Bewind, wiens Ambtenaar dat verweerschrift - het zij dan vertrouwelijk - van hem had ontfangen? Doch 3) de eerste depositaris kon wel onschuldig aan de uitgave, en alleen in zoo ver te beschuldigen zijn, als hij niet gezorgd had, dat er geene afschriften van het merkwaardig stuk genomen en verspreid wierden. Ik zelf heb bov. bl. 202 Joan Valckenaer genoemd; omdat aan dezen, toen hij als Fiscaal tegen v.d. sp. aangesteld was, dit geschrift (als hetgene men in de oude Praktijk noemde Memorie van Suggestie,) ingeleverd was (z. ook siegenb. Annot. p. 33), en alzoo de uitgave zelve doorgaans aan hem toegeschreven wordt. Valckenaer was in het voorjaar van 1800 in Spanje, en zal denklijk van daar die uitgave - welke alleen tot lof en eer van v.d. Sp. strekken kon - hier te lande wel niet bezorgd hebben. Maar in het Vervolg op Wagenaar, XLIII D. bl. 126, 127 (gedrukt bij J. Allart, 1809) wordt als aanleiding en ter verdediging van de uitgave dier Nadenking, het volgende gezegd: ‘het kwam in 't licht te voorschijn, buiten 's mans weten, door Lieden, die, van wege het aantal afschriften, die daarvan omzwierven, en de vrees voor eene nog meer verminkte uitgave, daartoe beslotenGa naar voetnoot1.’ - Ofschoon nu wel het eigenlijk motif | |||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||
der uitgave (het ware ‘van wegen’) zal geweest zijn, om voor den Uitgever - welligt J. Allart zelfGa naar voetnoot1 - eene hand vol geld te verdienen; ben ik toch genegen - gelijk wij dit bij zoo vele andere gedrukte boeken, van slingeland's Staatkundige Geschriften af tot borger's Dichterlijke Nalatenschap toe, wel moeten doen (z. de Voorredenen dier beide werken) - die reden ook hier eenigzins te laten gelden. Want ik zelf heb, uit de bovengemelde verzameling, een afschrift der Nadenking ter hand, dat zeker niet van een gedrukt exemplaar afgeschreven isGa naar voetnoot2. - Om mij te vergewissen, of ook bij de openlijke uitgave iets weggelaten of veranderd | |||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||
was, heb ik mij de moeite getroost eener doorgaande vergelijking van het gedrukte met dit HS. - doch ik heb met genoegen gezien, dat de uitgave volledig is. Eene enkele plaats slechts in dezelve, is uit dat HS. te emenderen. Bladz. 86 r. 5, 6 staat gedrukt: ‘dat wij schadelijk rekenden voor ons zelfs eenige voordeelen te genieten ter gelegenheid van een Tractaat, waaruit het land geen voordeel trok.’ Hier moet gelezen worden: ‘dat wij schandelijk oordeelden, voor ons zelve eenige voordeelen te genieten’ (enz.)Ga naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||
was welligt meer Oranje-gezind dan deze, en meer dan het een' Regent, en kleinzoon des mans aan wien Willem IV zoo veel te danken hadGa naar voetnoot1, wel voegde: doch in den bewogen tijd, der onlusten vóór en in het jaar 1787; waar vaardig en moedig gehandeld moest worden, was ‘een dolleman’ als hijGa naar voetnoot2, tot op zekere hoogte zeer nuttig. - Dat hij in Januarij 1795, na de vlucht der Stadhouderlijke familie bevorderd te hebben, zelf achter bleef, en even als van de Spiegel, den haat trotseerde en zijn lot rustig afwachtte, was edel: - doch hij had zijne papieren beter kunnen bergen: gelijk r.l. bouwens zelf aanmerkt; die er nu vlijtig gebruik van gemaakt heeft, in zijne meermalen door ons gebruikte Verantwoording aan zijne Committenten. Z. ald. bl. 70-84, 355 (over het plan, om in 1789 het revolutionerend Frankrijk uit te hongeren) en vooral bl. 355-603 (alwaar bl. 557 de gemelde aanmerking) - en bl. 601-603, de algemeene lijst van briefschrijvers aan Bentinck; - waarop allerlei namen voorkomen! - Men behoort nopens Bentinck in het oog te houden, dat hij in dien tijd nog zeer jong was. - Hij was geboren d. 21 Julij 1762; en nog geen zes jaren oud zijnde, had hij zijnen Vader reeds verloren; op zijn twaalfde jaar zijn achtbaren Grootvader. - Terwijl hij met van de Spiegel op het Slot te Woerden gevangen zat, verzocht hij van dezen geleerden Staatsman, eene handleiding om de algemeene Historie met vrucht te bestuderen; welke daaraan voldeed in een geschrift, welke | |||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||
uitgave wij, met den Hoogl. siegenbeek, zeer verlangen (z. Desz. Annot. ad Orat. de L.P. Spiegelio, p. 38, 39). - In 1799 was Bentinck bij de Anglo-Russische expeditie ïn Noord-Holland; en wordt getuigd aldaar vergeefs op ‘voorwaarts’ -rukken te hebben aangedrongen, en de capitulatie tot aftocht ontraden te hebben. Zijne verdere lotgevallen behooren niet tot ons bestek. Eene korte - en te korte; doch voor een algemeen overzicht voldoende, Biographie van hem is naamloos uitgegeven, te Oldenburg, in der Schulzschen Buchhandlung 1836, 30 bladz. kl. 8o.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 102 r. 13 v. ond. ‘waarover groote zwarigheid ontstond.’[Niet slechts, gelijk bild. hier zegt, ‘bij verscheiden ambtenaren, en bij de Praktizijns voor de Hoven van Justitie;’ maar de steden van Leiden en Amsterdam weigerden dit bevel af te kondigen en te voltrekken; en in de laatstgemelde stad bleek bij deze gelegenheid, pas twee maanden na de omwenteling, het groot verschil van inzichten, dat weldra in de beide Nationale Vergaderingen, de partij die gezegevierd had zoo zeer verdeelde, en in de gevolgen de geheele omwenteling verlamde. Men zie het Verv. op wagen. XXXI D. bl. 232-269. De zaak van bilderdijk's vertoog tegen dien eed, en de gevolgen daarvan, zijn ald. beschreven, bl. 270-273, en de inhoud van zijn adres was reeds toen ingelascht in de N. Nederl. Jaarb. bl. 1749-1753. Op veelvuldig aanzoek van vrienden en leerlingen, heeft B. zelf, in de latere jaren, de stukken tot die politieke uitzettingGa naar voetnoot1 betrekkelijk, te samen doen her- | |||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||
drukken; doch in weinige exemplaren; alleen ter uitdeeling voor hem-zelvenGa naar voetnoot1. Het is niet te ontkennen, dat zijn geleerd uitgewerkt adres, aan eene vergadering van meest ongeleerde personen, den schijn vau persiflage hebben kon. Of hij die bedoeld hebbe, zou ik niet durven zeggen: doch van verregaande onvoorzichtigheid, om zich aldus op den voorgrond te stellen - daar hij weten kon, hoezeer hij vóór 1787 den fellen haat der (zoogen.) patriotten op zich geladen had, zou ik geenzins bestaan hem vrij te pleiten. Het is mij echter altijd voorgekomen, dat Bild. in de scherpe, en door het geheel territoir der Republiek, bij aanschrijving door al de Provintien henen uitgestrekte vervolging, hem aangedaan, - in zoo verre onschuldig, en denklijk zonder zelf het ooit geweten te hebben, het slagtoffer en voorwerp van weêrwraak geweest is, van eene volkomen gelijke - en minder gemotiveerde - verdrijving en vervolging, juist een jaar vroeger, in Maart 1794, door de Regeering van Arnhem, en door de Staten van Gelderland, en op derzelver aandrijven, voorts van wege de Staten Generaal en alle Provinciale en Plaatselijke regeeringen, gedaan aan een' Emeritus Predikant van Velp, met name stolk. Deze had (N.B.) in een besloten Letterkundig Genootschap te Arnhem, eene verhandeling voorgelezen ‘over de | |||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||
noodzakelijkheid en aangelegenheid om den gemeenen man wijzer te maken:’ van welke schrikbarende berichten waren toegekomen aan de Stadsregering; die dan ook betuigde, bij lezing van het Manuscript er allerlei afgrijslijkheid in gevonden te hebben: - het is de moeite waardig, dit na te zien in de Jaarboeken 1794, bl. 237-239 (en bl. 795). Het stuk-zelf verscheen weldra in het licht, en bleek hoogst oppervlakkig en onbeduidend te zijn. - Ongelukkig de Regeering, die meent tot zulke maatregelen toevlucht te moeten nemen om zich te handhaven! - het zal die zijn, waar vrees en angst bij de raadplegingen voorzit; - die, welke de innerlijke bewustheid heeft, dat zij, bij wezenlijken aanval, geen steun te wachten had van de Burgerij. Doch wat betreft de zwarigheid, die bij de Praktizijns bij de Hoven van Justitie in Holland, over den afgevergden ced ontstond (Bild. bl. 102), en waarvan het Verv. op wagenaar zoo veel als niets meldtGa naar voetnoot1, kan ik uit Bilderdijk's papieren tot zijne uitzetting betrekkelijk, nadere inlichting geven, door dezen brief van zijnen vriend D. van der Linden, dien ik in orinali hier voor mij heb (van 28 Maart 1795, geadresseerd aan B. te Amsterdam): | |||||||||||||||||||
‘Wel Edele Heer en geachte Vriend!Hebbe 't genoegen uw E. met deze letteren van mijn welstand te informeere, die ik hoope en bidde dat uw E. in 't noodlot uw beschooren steeds duurend mag blijven genieten. Ik ben tegenswoordig alzoo ik den Eed niet heb afgelegt gesus- | |||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||
pendeert Procureur voor den Hove, de Advocaaten en Procureurs die teekenaars zijn geweest van bewuste declaratoirGa naar voetnoot1, hebben, na dat 't Hof verklaard had, met te ruggave van hun declaratoir, van begrip te zijn, dat een ieder die een verklaaring en Eed aflegt dezelve in zoodaanigen zin moet opvatten als hij in gemoede vermeend dat het verstand van die verklaaring en Eed meedebrengt, gedagt dien Eed te kunnen doen; maar ik in gemoede nagaande wat het verstand van den gevorderde Eed medebrengt, heb daar aan bij geen mogelijkheid een enkel obedieerende, maar integendeel een belijdende, met zijn gemoed omhelsende mitsgaders voorstaande zin moeten hegten, en heb mij alzoo niet kunnen vereenigen om met dit denkbeeld van enkel obedientie den Eed getrouwelijk en zonder een dubbel hart te kunnen presteeren, ik heb hier van een declaratoir uitgebragt met offerte om afteleggen een Eed van obedientie, dog dit is bij den Hove vrugteloos geweest; ik zal nu moeten zien wat de tijd zal baaren, mogelijk dat ik nog wel een Request aan de P.R. [de provisionele Representanten] presenteer om interpretatie. Zeyde ik daar aanstonds ik zal nu moeten zien wat de tijd zal baaren, laat dit altoos in al ons lot onze gedagte zijn met een biddend harte op een goede uitkomst, en intusschen schenke ons God een onderworpe harte aan Zijnen wil. Hij neeme uw E., mij, en alle opregte in den Lande in Zyne heylige bescherming, geeve kragt naar kruis, en zij ons en 't lieve Vaderland met al wat ons dierbaar is des ontfermens gedagtig, en doe alle omstandigheeden uitloopen tot Zijner eer. Dit is de wensch en bede van den geen, die onveranderlijk getrouw, opregtelijk, dog niet zonder aandoening zig teekent Uw E. welmeenende Vriend!
's Hage, | |||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 102 r. 10 v. ond. ‘De Franschen - Bl. 103, r. 10 inépuisable.’Memoires de lomdard de langres, Ambassadeur en Hollande, 1798, 1799. ‘Vainement les Hollandais, facilitant les succès de Pichegru, avoient-ils contribué eux mêmes à la conquête de leur païs. Vainement leur avoit on fait les plus belles promesses, s'ils n'opposoient que pen de résistance et souffraient que leur territoire fût occupé par nos armées. A peine cette occupation eut elle lieu, que nous traitames avec eux en vainqueurs, et que leur richesse présumée fut la mesure de nos prétentions. l'Angleterre les eût envehis, qu'ils auroient gagné au marché. Après en avoir tiré beaucoup d'argent de prime abord; après leur avoir imposés des contributions annuelles ainsi que le Ture dans son paschalick, on exigeait d'eux des avanies sous mille prétextes différens. Un article du traité disait-il, que leur ville maritime la plus importante serait gardée conjoinctement et jusqu'à la paix continentale, par un nombre égal de soldats Français et de soldats Hollandnis, on en induisait que la moitié de cette ville appartennit en toute proprieté à la France; et chaque fois que l'on voulait extorquer de nouvelles sommes, on faisait valoir oette prétention avec autant d'impudeur, que ces pauvres Hollandais, désireux de conserver leur port, apportaient de soumission à payer. Avions nous dans nos armées quelques bataillons bien déguenillés, bien exténués, c'étaient ceux-là qu'on faisait filer sur la | |||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||
Hollande; et quand ils etaient beaux et bien luisans, on avait soin de les retirer pour faire place à d'autres en aussi piteux état, et que nos bons amis remplumaient comme leur devanciers. Paase encore, si le Gouvernement Batave avait été maitre d'habiller lui-même nos Césars; il l'eût fait avec economie, et l'eût bien fait; mais non, nous avions la une nuée d'onvriers, porteurs de grands cisenux, qui se sentant bien épaulés voulaient tailler eux-mêmes en plein drap; de façon que le soldat était moins bièn vêtu, et qu'il en coutait le double à la Hollande. Sous prétexte d'empêcher le commerce avec l'Angleterre, une bande de pirates, se disant corsaires, investissait tous les ports; et quand, après avoir échappé sur les mers à mille dangers, le vaisseau national, chargé du produit de ces colonies se réjouissait d'entrer au port, les forbans s'en emparaient, et, malgré les droits du propriétaire, le deuil d'Amsterdam et les justes réclamations de l'autorité, la cargaison devenait la proie de ces vampires. Outre un traitement considérable, c'était tant pour la table du Général en Chef, tant pour sa police particulière, tant pour son logement; c'etait tant pour l'Inspecteur en chef, tant pour les inspecteurs en sous-ordre et des commissaires de toute couleur: dogues, mûtins, levriers, barbets, c'etait à qui ferait franche lippée; et, jusqu'au moindre roquet, tous mordaient au gâtenu. Ou eut dit qu'en Hollande il pleuvait des Ducats.’
[De Generaal la fayette, uit zijne staatsgevangenis in Oostenrijk ontslagen, bracht het jaar 1799, tot na den 18 Brumaire (9 Novemb.) toen N. Buonaparte zich van het bewind der Fransche zaken meester maakte, in Holland door. Hij was er dus ook ten tijde van de Anglo-Russische invasie, en wenschte met zijn zoon als Volontairs bij de Fransch-Bataafsche troupen daartegen te mogen dienen. Zijne brieven van dien tijd, en uit dit land (meest uit Vianen, alwaar hij zich nedergezet had en zeer afgezonderd leefde,) beslaan in de Mémoires (etc.) publiées par sa famille, de eerste 147 bladz. van het V Deel (1838). Hij laat zich, ten aanzien der diefachtige behandeling, welke dit Land van het Fransch | |||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||
Directoire te lijden had, even eens uit, als de gewezen Gezanten alhier, Semonville en Lombard de Langres. Alzoo het tamelijk omslachtig en kostbaar werk bij ons in weinig handen zijn zal, acht ik het niet ongepast, benevens die plaatsen uit hetzelve, ook eenige andere hier op te nemen, waar hij over de toenmalige gesteldheid hier te lande spreekt: T. V p. 6 (18 Fevr. 1799). ‘Il y a dans les patriotes de ce pays-ci un esprit excellent; les aristocrates et les jacobins y sont plus modérés que chez nous, de manière que, pour assurer la liberté des Bataves, il n'y a que les laisser faire.’ - Pag. 7. (7 Mars) ‘Je n'ai ici sous nos yeux que de bonnes institutions et de bons sentiments: il y a liberté civile et religieuse; les gouvernants sont bien intentionnés; les gouvernés connaissent leurs droits et leurs devoirs. Je ne suis pas à portée de connaître les orangistes, mais je n'ai rencontré dans les deux sections du parti patriote personne qui me rappelât ce que j'entends par le mot jacobin; dans toutes deux j'ai trouvé beaucoup de bienveillance pour moi. La conduite de nos troupes est excellente.’ - ‘Il n'y a d'affligeant que l'oppression politique de la republique batave, que je crois être contraire aux vrais intérêts de la France autant qu'aux grands principes de l'indépendance nationale, et la rapacité pecuniaire qui fait que ce pays-cipaie beaucoup plus d'auxiliaires qu'il n'en a, et en habille beaucoup plus qu'il n'en paieGa naar voetnoot1.’ Pag. 73 (29 Août - na de invasie) ‘ce pays-ci prend une bonne attitude; les troupes iront bien.’ - Pag. 8. ‘(le directoire) n'aurait, pour que les rapports réciproques des deux républiques fuissent parfaits, qu'à mettre plus de liberté dans leurs rapports diplomatiques, et à faire payer moins cher une protection qui est | |||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||
nécessaire et efficace, mais il est fûcheux, sous tous les rapports, qu'on n'ait pas encore reçu, des bords du Rhin, la partie des troupes soldées par la Hollande, qui au premier moment où on en a besoin, se trouve être employée ailleurs.’ Pag. 75 (31 Aout) ‘dans tous nos environs, la tranquillité est telle, que s'il n'y avait pas de passages de troupes, un étranger ne pourait supposer qu'il y a dans la republique une armée contre-révolutionaire: Vous jugez bien que les orangistes désirent une contre-revolution. Cependant ils ont été choqués des titres de Souverain légitimo que Lord Dunkan a donné au prince. Si vous exceptez les dependants de cette petite cour, il y a dans le parti Orange de l'aristocratie républicaine. Vous avez vu par le dernier courier que j'étais fort tourmenté du déficit qu'on trouvait dans les troupes françaises soldées par la Hollande, le lendemain il y avait à Utrecht beaucoup d'inquiétude et de mécontentement parmi les patriotes.’ ‘Vous jugez, chère Adrienne, que nous aurions bien voulu être à portée de concourir à la defense de ce pays qui se présente de si bonne grâce. On y trouve toutes les allures de la liberté de fait, et non seulement les patriotes, mais les modérés parmi les orangistes, craindraient de voir leur patrie livrée aux Anglo-Russes.’ Pag. 82 (16 Septemb.) ‘Ce fut sans doute un grand mal de n'avoir pas ici les troupes qu'on faisait payer à nos braves Bataves.’] | |||||||||||||||||||
Bladz. 103. r. 11 - Bladz. 104. r. 1o. ‘Sedert had men verschillende constitutien - voorbereidde.’[Men ziet, de Schrijver maakt het zich gemaklijk; en verwaardigt al de doorgaande worstelingen en zwakke Besturen, en de achtereenvolgende, telkens verschillend genuanceerde, Grondwetten der Bataafsche Republiek, en de nu en dan gedane maar mislukte pogingen om dezulke ingevoerd, of vóór den bestemden tijd veranderd te krijgen, niet met zijne aandacht. En toch is dit alles de aandacht, niet slechts des Nederlanders - en als zoo versche gebeurtenissen, - maar van elk staat- | |||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||
kundig Geschiedschrijver, overwaardig. Den kleinen maatstaf dezer republiek bij de Fransche, billijk in aanmerking nemende - en het oog afwendende van de onderworpenheid der Bataafsche vrijheid aan het staatsbelang der Fransche republiek en de eigenbaat van derzelver beheerschers - vindt de beschouwer hier eene menigte krachtige of kunstige pogingen en bemoeijingen, en ziet welmeenende en bekwame personen onder een hoop middelmatige of eigenbatige uitblinken - doch weinige derzelve in 't rechte licht gesteld, velen geheel miskend. Niet elke kantelaar (d.i. die billijk hem gelijk te schatten ware) heeft zijnen siegenbeek gevonden; ik-zelf ben ockerse, Kantelaar's waardigen mede- (of tegen-)dinger, zijne staatkundige beschouwing en verdediging nog schuldig: die van pieter vreede hebben wij, gedeeltelijk van hem-zelven, en voorts van zijn kleinzoon, Mr. g.w. vreede, te wachtenGa naar voetnoot1: van wiselius, na zijn dood; en zoo van krayenhoff en verhuëll: voor j. valckenaer heb ik weinig hoop; maar waarom wordt zijn gelukkiger tegendinger, Mr. r.j. schimmelpenninck, | |||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||
niet gegeven? - Voorts hebben die successive vroegere Staatsregelingen ook heden nog praktisch nut en aanwending, tot opheldering van de bepalingen of uitdrukkingen in onze bestaande Grondwet, die bijkans in elk artikel uit dezelve overgenomen zijn. Men zie de Aanteekening op de Grondwet, van mijn hooggëachten Ambtgenoot Mr. j.r. thorbecke (Amst. 1839) passimGa naar voetnoot1. Tot recht en grondig verstand evenwel van elk der Grondwetten-zelve, wordt de kennis vereischt van den geest waarin dezelve werden opgesteld; en zoo kan men alle onze, sedert 1795 meestal nieuw ontstane of geheel gewijzigde staats-inrichtingen en vormen van administratie, niet begrijpen, ten zij men derzelver oorsprong en achtervolgende wijzigingen kenne en naga. Doch ook buitendien, past het niet, ons-zelven of onze ouders zoodanig te verloochenen, als gedaan zoude worden door de geschiedenis des Vaderlands met de omwenteling van 1795 te sluiten, en daarmede eensklaps den Lezer of Toehoorder in den kring van het tegenwoordig bestaande te willen overplaatsen. Het is dus zeer te wenschen, dat - alzoo de duur betaalde ‘Vaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, van de vestiging van het Stadthouderschap in de mannelijke en vrouwelijke linie tot aan 's Lands verlossing uit de inlijving in het Fran-Keizerrijk, door mart. stuart, Geschiedschrijver des Rijks,’ in het jaar 1826 bij het jaar 1784 is blijven | |||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||
steken - de waardige Hoogleeraar siegenbeek, zijne Schets eener Geschiedenis van den Oud-Nederlandschen Staat (Leid. 1839) - om die tot een recht nuttige inleiding tot de Academische studie van de Vaderlandsche Staatsgeschiedenis, Staatsrecht, en Statistiek te maken, zoo niet tot 1830, althans tot 1815 (van waar hogendorp's Bijdragen beginnen) vervolge. Het is immers waar, wat de geleerde tollius zegt: ‘men moet de school der Geschiedkunde’ (enz. - z. bov. bl. 308 aant.) - Doch nu moeten wij (wanneer de groote en verwarde hoop van materialen ons niet bereikbaar of niet bruikbaar is - en dit is hij niet voor het algemeen), zoo lang ons behelpen met het omslagtig Vervolg op wagenaar, Deel XXVIII-XLVII (tot het einde van schimmelpenninck's Raadpensionarisschap); c. van der aa's Geschiedenis van den jongstgeëindigden Oorlog, tot op het sluiten van den Vreede van Amiens, D. III-X.; c. rogge, Geschiedenis der Staatsregeling des Bataafschen Volks (alleen tot het invoeren van die van 1798), g. bruining, Geschiedenis der Nederlanden, en n.g. van kampen, verkorte Geschiedenis der NederlandenGa naar voetnoot1 (beiden in dit gedeelte zeer kort), en van kampen's Geschiedenis der Fransche Heerschappij in Europa, zoo ver die hierop betrekking heeft; de Staatkundige Partijen in Noord-Nederland (Amst. 1837) bl. 305-373; en het Kort overzigt van de Geschiedenis der Nederlanden, door den Hoogleeraar lulofs, II. D. bl. 381 en vv.] | |||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 104. r. 18. - ‘uitgeweken Nederlanders in Duitschland.’.[Vele voorname, aan het Huis van Orange verkleefde familien, verlieten na de omwenteling van 1795 het Vaderland, en vestigden zich te Brunswijk; wegens de betrekking van den Hertog op dat land sedert 1787, en vooral omdat de Dochter van Prins Willem V als Gemalin van den Erfprins van Brunswijk, en naderhand hare Doorluchtige Ouders-zelf, aldaar hun verblijf hielden. Anderen begaven zich naar de Duitsche steden aan den Neder-Rijn, als Emmerik, Dusseldorf, enz. Doch ik bedoel hier eigenlijk alleen het Militair: alzoo bij het geheel overweldigen der Republiek door de Franschen, de Officieren en soldaten van het Staats-Stadhouderlijk leger in grooten getale langs de geheele landgrens uitgeweken waren. Hierover zie men het, wel wat omslachtig, doch onderhoudend geschreven werk: Mijne Emigratie in Duitschland, Engeland en Ierland, in de jaren 1799-1802; met een verslag omtrent de Hollandsche Brigade in dienst van Groot-Brittannie, onder bevel van Z.D.H. den Heere Erfprins van Oranje-Nassau; te Utrecht, 1837; - alwaar men bl. 5, 6, leest: ‘Vele der uit de dienst ontslagen officieren, begaven zich naar Duitschland, waar zij zich verzamelden onder Prins Frederik van Oranje, tweede zoon van den Stadhouder, ten einde, als het ware, weêr de caders der regimenten te vormen, waartoe zij te voren behoord hadden. Hier mede ging men voort tot dat Pruissen, die zijne staatkunde geheel had veranderd en thans Frankrijk in de hand werkte, om het Huis van Oostenrijk te vernederen, die bijeenkomsten der uitgewekenen, onder den naam van rassemblementen bekend, gebood uit een te gaan, en | |||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||
den last gaf, hen hiertoe des noods met geweld te dwingen. - Engeland trok echter zich het lot der uitgeweken Nederlanders aan, en schonk hun een jaargeld, bekend onder den naam van allowance, voor een ieder hunner overeenkomstig zijnen rang.’Ga naar voetnoot1 Te gelijk met de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, in September 1799 (waarover bild. bl. 107, 108), werd er, van wege Prins Willem V. en zijn zoon, den Erfprins van Oranje-Nassau, ‘eene gewapende afleiding (ja zeker wel iets meer -) beproefd aan de Oostzijde van het gemeenebest, in Gelderland, het Graafschap Zutphen, Overijssel, en zelfs Friesland.’ ‘Prins Willem Frederik van Oranje had zijn hoofdquartier te Lingen, aan de Eems, gevestigd, en aldaar eenige troepen, bestaande meestal uit overloopers en uitgeweken Hollanders, bijeenverzameldGa naar voetnoot2. De door Engeland geallouanceerde officieren der vorige Armee, die hunne woonplaatsen in Hamburg, Bremen en Westphalen gekozen hadden, werden daarbij opgeroepen, met last om zich naar de grenzen van het Bataafsche grondgebied te begeven, en zich te plaatsen onder de bevelen van’ (vijf Hoofd-officieren der oude Armee - genoemd in de Geschiedkundige Beschouwing van den | |||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||
Oorlog op het grondgebied der Bataafsche Republiek in 1799, van den Luit. Gnrl. Baron krayenhoffGa naar voetnoot1 bl. 97; wien ik hier meest woordelijk volge). De Baron van Heeckeren tot Zuideras, bevorens lid der Edelen van Gelderland (en die zich steeds, voor en na 1787, als doldriftig Oranjeman berucht had gemaakt), speelde daarbij eene werkzame rol. Bl. 98. - De dispositie dezer vijfdubbele poging, doch ook het geheel faalslagen derzelve, wordt voorts aldaar kortbondig vermeld; - en het besluit is, Bl. 100: ‘De voorgestelde afleiding aan het Oosterlijk frontier van den Staat ondernomen, was dus even spoedig verijdeld als aangevangen; zij had geene andere gevolgen, dan het in staat van beleg stellen van die plaatsen, die aan het verlangen ter herstelling der Stadhouderlijke regering hadden toegegeven, en het benoemen van militaire regtbanken, tot onderzoek van derzelver gedragGa naar voetnoot2.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||
Deze wapen- en oproer-feiten zijn in het breede beschreven in de Geschiedenis van den gewapenden inval der Uitgewekene Nederlanderen in het Departement van den Rhijn, Arnhem, 1801; en daaruit verkort, in l.c. vonk, Geschiedenis der Landing in Noord-Holland, als mede der krijgsbedrijven en politieke gebeurtenissen, zoo aldaar als in Vriesland en Gelderland, in den jare 1799 (2 Deelen gr. 8o. Haarlem, 1801) I D. bl. 112-136 en II. D. bl. 190-198 (het vonnis der Freule v.D. enz.) en in het Vervolg op wagen. XLI. D. bl. 266-294. Breed en partijdig ook in v.d. aa's langwijlige en hatelijke Geschiedenis van den Oorlog (enz.) welke aanleiding heeft gegeven tot de Verdediging van w. paschen Gtz. tegen corn. v.d. aa, Decemb. 1807. 110 bl. gr. 8o. (voornamelijk ook over de Freule v.d.): - waartegen v.d. aa weer terug gekeft heeft -Ga naar voetnoot1. ‘Na niet geslaagd te zijn in den opstand, dien hij gepoogd had ten zijnen voordeele in de provincie van Overijssel te verwekken, even min als in de poging om zich van Coevorden en Arnhem meester te maken, stak de Erfprins van Oranje van Embden over naar Texel, en zoo naar den Helder; waar hij zich bezig hield met de Bataafsche overloopers, die in groote menigte aankwamen, tot regimenten te organiseren, die op het einde van den veldtogt een korps formeerden van meer | |||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||
dan 3000 hoofden’Ga naar voetnoot1, (doch in den veldtocht niet gebruikt zijn.) - Ik denk, dat die 3000 niet alle overloopers uit de Bataafsche troepen in Noord-Holland zullen geweest zijn; maar dat velen uit dien mislukten inval op de land-grens derwaard zullen afgezakt zijn. Na dat de Hertog van York aan den Helder over de expeditie in Noord-Holland had moeten capituleren, werd dat Oranje-corps overgevoerd naar het Eiland Wight: en aldaar, mede uit matrozen van de Vloot die zich overgegeven had, en vrijwilligers uit de Hollandsche gevangenen in Engeland, eene Brigade saamgesteld, ter sterkte van 5500 à 6000 man: wier nadere organisatie men lezen kan in het gemelde werk: mijne Emigratie, bl. 26. Na den vrede van Amiens, en de hier uitgevaardigde Amnestie, en den terugkeer van een gedeelte der oude Regenten in het bewind, met eene nieuwe, aristocratisch-foederalistische, grondwet, dissolveerde Engeland dat legercorps op Wight; en eenige officieren volgden toen den Erfprins van Oranje naar Duitschland, en bleven hem, in zijne Nassausche, of later, Fuldasche Staten bij, tot dat die Vorst, met den val der Pruissische Monarchie in 1806, ook al zijn gebied verloor. De meesten, waaronder ook de Schrijver dier Emigratie, keerden terug naar het Vaderland, en, voor zoo ver zij niet weder onder een der successive Besturen aldaar in krijgsdienst traden, bleven zij in het genot der Engelsche allouance, tot dat zij, na het herstel der Nederlandsche vrijheid, wederom onder Oranje dienst nemen, of Nederlandsch pensioen bekomen konden. | |||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 107, 108. (de Anglo-Russische invasie in 1799 in Noord-Holland.)[Over die Landing, en zoo wel de politieke gebeurtenissen als de krijgsbedrijven, waartoe dezelve aanleiding heeft gegeven, z. het reeds aangehaald opzettelijk werk van l.c. vonkGa naar voetnoot1; en de hiertoe behoorende gedeelten van het Vervolg op wagenaar, c. van der aa, Geschiedenis van den Oorlog, enz. - Krijgskundig is dezelve beschreven 1. in de ‘Veldtogt van den Generaal brune, in de Bataafsche Republiek, in het jaar 1799. Beschreven door een Officier van zijn Etat-major. Uit het Fransch.’ Haarlem, 1802. gr. 8o. 116 bladz. - 2. door den Engelschman walsh; wiens werk in het Hoogduitsch overgebracht (en oordeelkundig verkort) is door den Pruissischen Major menu von minutoli (der Feldzug in Nord-Holland) Berlin, 1810, kl. 8o. 136 bladz. (verrijkt met nog eenige aanmerkingen eens ooggetuige, die niet genoemd wordt in 't Vorber. S. VIII, maar kenbaar wordt bl. 94). 3. door een ongenoemd Engelsch Schrijver, in de ‘Histoire de la Campagne faite en 1799, en Hollande; traduite de l' Anglais p. m. mac-carthy (etc.)’ Par. 1818, zeer geprezen door den Luit. Gnrl. krayenhoff, in zijne Geschiedenis dezer Landing, bl. 34, en in zijne Bijdragen tot de Vaderlandsche Geschiedenis van de belangrijke jaren 1809 en 1810, bl. 454. - 4. vooral, door den Luit. Gnrl. krayenhoff: wiens werk reeds door ons genoemd, en ook nog nader te vermelden is.] | |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 111. r. 16. ‘vier keizers in Europa.’(Men had te voren drie Keizers gehad: namelijk, de Keizer d.i. die van Oostenrijk, die met regt den naam van Keizer droeg; de Sultan, of Turksche keizer, die het Oostersch keizerrijk bestuurde en daardoor dien naam kon dragen; en den Czar van Rusland, die ten onrechte den naam van Keizer had aangenomen: want Czar is geene samentrekking van Caesar, maar beteekent slechts Heer van alle Russen. Doch toen onze Literatores stelden dat Czar de samentrekking van Caesar was, keurden de Russen dit goed, vertaalden den titel van hunnen Heer met Imperator; en van daar werd, toen Rusland deel begon te nemen in de zaken van Europa, de Czar genoemd Imperator et Autocrator omnium Russorum.) [Voorts weet ik niet, in hoe verre het criterium (het onderscheidend en eigenaartig kenmerk) van den Keizer-titel is, eenig te zijn (als bild. hier zegt.) Niet alleen toch in de Rom. Republyk, van waar de titel Imperator herkomstig is, maar ook in het gevestigde Romeinsche Rijk, had men dikwijls, en reeds van den tijd der Antonijnen af, meerdere, onderling in rang gelijke, Imperatores; van welken titel, gelijk van het Fransche Empereur, die van Keizer in het Hoog- en Nederduitsch algemeen de vertaling is.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 112. r. 19. ‘Fredrik - te Padua gestorven.’[Den 6 Januarij 1799. Hij was geboren den 15 Februarij 1774.; en werd dus nog geen volle 25 jaren oud. Echter heeft men, de geheele geschiedenis der oorlogen, waarin de jonge Prins te velde geweest was, er in vlechtende, een Leven van hem weten te maken, | |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
in vier stukken, met portret en platen, Rotterd. 1802, 1803; waarbij een marquante Lijst van Inteekenaren van 24 bladz. - Ook zijn er quasi ‘Godsdienstige Overdenkingen van Prins W.G.F.’Ga naar voetnoot1; voorts onderscheiden monument-platen, Rouwzangen enz. Het is bekend, dat deze voortreffelijke jonge Vorst, door velen verr' boven zijn' in leven gebleven ouderen Broeder (onzen tegenwoordigen Koning) geschat wierd. Ik vroeg hierover Bild., die de beide Vorsten had zien opgroeijen, eens vertrouwelijk: doch hij stemde dat geenzins toe.] | |||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 113, r. 6 v. ond. - Bl. 114, r. 2. (Het verzoek der Bataafsche Natie om Lodewijk Nap. tot Koning te hebben.)[De toedracht dezer zaak is geheel op te helderen, deels uit van kampen's Geschiedenis van de Fransche Heerschappij in Europa, IV Deel, bladz. 422-434, en de authentieke stukken, van wege den gewezen Raadpensionaris zelven, door hem als Bijlagen van dat Deel gegeven, bladz. 493-559; - en verder uit het Proces-Verbaal der successive besoignes, op het Huis in 't Bosch ten overstaan van den Raadpensionaris gehouden, over de uit Parijs gedane openingen om tot dit verzoek te komen. Van welk authentiek verslag, (zeker ook door bestel van den Raadpens.) verscheiden afschriften gemaakt zijn; - een van welke wel eens in het licht zal komen.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 114. r. 3-13. ‘Het jaar te voren - uitzettede.’[Dat de lieden, die gewoon zijn opvolgende gebeurtenissen in onderling verband van oorzaak en gewrocht te brengen, zich grof kunnen vergissen, ‘post hoc, ergo propter hoc’ concluderende, is bekend: en ik geloof dat het ook zoo gaat, wanneer men, om dat de Raadpens. Schimmelpenninck bij ons, na slechts één jaar, plaats moest maken voor Koning Lodewijk Bonap., daaruit besluit, dat dit van den beginne af, toen Napoleon ons zwak Aristocratisch-foederalistisch Bestuur door een krachtiger Monarchaal-republikeinsch deed vervangen, reeds zijn doel geweest zou zijn. - Zij gaan dan al ligt een stap verder, en verdenken den edelen Raadpens. Schimmelpenninck, van complice in dat plan geweest te zijn, en zich willens tot voetbank (marche- | |||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||
pied) voor den op te richten throon neêrgevleid te hebben. - Doch zij verzuimen, den loop der groote algemeene gebeurtenissen er bij te bedenken: waardoor Napoleon ‘bij elk succes zijne eerzucht uitzettede’. - gelijk bild. te recht zegt: - maar die te onrecht in den zelfden adem hierbij zegt, ‘in dit als in alles’ (wat Nap. deed!), ‘is dezelfde planlooze geest te ontdekken, die niet vooruit dacht.’ - Toen Nap. die omwenteling hier te lande veroorzaakte, moest hij den zwaren oorlog tegen de vereenigde Oostenrijksche en Russische macht nog voeren; en kon voorzeker, noch de schandelijke capitulatie van den Generaal Mack bij Ulm (wien ik van geen verraad kan betichten), noch den beslissenden slag bij Austerlitz vooruitdenken; waardoor de Russen geheel verslagen en ontmoedigd naar huis togen, en de Keizer van Oostenrijk zich als 't ware op genade moest overgeven. - Aldus toegenomen in kracht wilde Napoleon het thans aan zich-zelf overgelaten Pruissen, voor deszelfs weifelende houding en verdachte neutraliteit in 1805, duchtig kastijden, en dien Staat, even als Oostenrijk, kortwicken, om over ‘Duitschland en aangrensende rijken’ (als men bij ons placht te zeggen), geheel meester te zijn. - Hier toe was het in zijn belang, gelijk in zijne macht, dat hij eerst nog een grooten stap verder ging, en thans ook een Broeder tot Koning - doch gelijk weldra bleek, en hij-zelf naderhand uitdruklijk verklaarde zijne meening te zijn, tot Onder-koning of Leenman - over Holland stelde. - Mij dunkt, hierin is niets dan eene natuurlijke ontwikkeling en uitbreiding van plans naar den loop der omstandigheden; - en even zoo in het volgende: - Toen Pruissen ook zoo snel geheel ten val gebracht was, kon Napoleon tot den beslissenden stap, het geheel inlijven al dezer gewesten met Frankrijk, onder zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||
rechtstreeks gebied, overgaan. Zoo verklaarde hij-zelf rondelijk aan zijn' Broeder, den tōen nog naam-Koning Lodewijk, te Parijs, d. 6 Decomber 1809: ‘dat hij reeds vóór 's Konings komst tot den troon (van Holland), het voornemen (tot die volslagene inlijving) gehad had, en zich-zelve als toen om geene andere reden had ter zijde gesteld, dan om de stellige verklaring door Pruissen gedaan, van veel liever den laatsten man der armée te zullen wagen, dan omtrent de voorgenomene vereeniging lijdelijk te blijven; en dat bij aldien de oorlog met die Mogendheid, zoo wel in het voorjaar, als in het najaar van 1806 had plaats gehad, en met eenen zoo gunstigen uitslag, als nu het geval geweest is, was bekroond geworden, Holland reeds van dien tijd af niet meer op zich-zelf zoude gestaan hebben.’ Z. het Verslag (enz.) van Mr. w.f. roëll, bl. 18.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 114, 115. (Koning Lodewijk.)[Blijkbaar als bijlage tot deze geschiedenis, en als door bild. overgenomen onpartijdige karakterschets van dezen Vorst, vind ik bij het Handschrift, deze plaats uit] g.w. chad, Verhaal der jongstleden omwenteling in Holland. 's Gravenh. en Amst. 1815. Bladz. 4-6.
‘Ofschoon Lodewijk met veel koelheid ontvangen werd, was hij, in veele opzigten, de Hollanders zeer genegen. Hij was zacht en minzaam van aard; en schoon geweldig aangedaan, wanneer het volk weigerde hem eerbied te bewijzen, hetgeen zeer dikwijls het geval was, werd hij nimmer gramstorig. Hij poogde eerbied van het volk te verwerven, door wezenlijke diensten aan het land te bewijzen, en hoe gering of zijne magt ook was, zijne pogingen waren niet altijd zonder vrucht. Hij beijverde zich om de dwingelandij van zijnen broeder af te weren of te verzachten, en zijne wenschen strekten altijd daar henen om de eer van Nederlands volk te handhaven en deszelfs voorspoed te | |||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||
bevorderen. Den koophandel zeer genegen zijnde, wenschte hij denzelven zoo mogelijk te begunstigen, en uit dien hoofde was zijn afkeer van het zoogenaamd systema van het vaste land zoo groot, dat, gedurende zijne regering, alles aangewend werd, om zijne onderdanen in de mogelijkheid te stellen dat systema te ontduiken; en eens door den Franschen Ambassadeur genoodzaakt zijnde het verkoopen van twintig schepen te bevelen, waarmede men tegen de decreten van Berlijn en Milaan gehandeld had, liet hij het provenu van den verkoop in het geheim aan de eigenaars ter hand stellen. Hij trachte zig al verder aangenaam bij het volk te maken, door het leeren van de Hollandsche taal, en tevens te verlangen dat men hem ook in die taal zoude aanspreken. Hij voerde geenen dwang in, opzigtelijk de algemeene gevoelens, en bleef geheel afkeerig van dat hatelijk systema van politie, waarvan het oogmerk is, de gedachten en woorden van particuliere personen te verraden. Eene zekere onbestendigheid in zijn karakter, belette echter het ware vertrouwen tot stand te brengen; ook was hij zeer verkwistend in zijne bijzondere uitgaven. Alles wat hem slechts behaagde, verlangde hij te koopen, zonder zich aan den prijs te storen. In verschillende gedeelte van Holland kocht hij onderscheidene huizen tot ongemeen hooge prijzen, en naauwlijks waren deze met de uiterste pracht in gereedheid gebracht, of zij werden met onverschilligheid weder verlaten. Zijne verkwistende uitgaven waren zeer aanstotelijk aan de Hollanders, en vooral ongeschikt in een land, alwaar de financien uitgeput waren. Gedurende zijne pogingen om zijn nieuw aangenomen land tegen de overheersching der Franschen te beschermen, moest hij zich dikwijls tegen Napoleon verzetten, wiens heerzucht hem zoo verfoeijelijk en onverdragelijk geworden was, dat men beweert, dat hij, ten tijde van de expeditie op Walcheren, zich met de Engelschen zoude vereenigd hebben, om vervolgens den oorlog tegen Frankrijk te verklaren, indien de Engelsche armee in het land doorgedrongen ware. Hoe dit ook zij, zijne regering liep nu ten einde. Bij zijne komst in Holland, had hij verklaart de conscriptie nimmer te zullen invoeren, noch de publieke schuld te zullen vernietigen. Deze maatregelen en de gestrenge invoering van het systema van het vaste land werden in Holland zeer geducht. | |||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||
Lodewijk, die zich meer dan drie jaren tegen de dwingelandij van zijnen broeder verzet had, besloot nu afstand van zijnen troon te doen, liever dan het werktuig te zijn van eene vreemde overheersching. Hij verliet Holland, na de publieke schuld met negentig millioen vermeerderd te hebben. Men zag na zijn vertrek veele sporen van zijnen verdwenen luister; ook eenige teekens van een leedwezen, hetwelk, door het daarop volgende dispotismus (sic), niet weinig vermeerdert werd.’ | |||||||||||||||||||
Bladz. 119. (De Engelsche expeditie tegen Walcheren.)[Hierover bezit ik - en er is zeker nog veel meer over geschreven: - ‘De Landing der Engelschen in Zeeland, door j. van dijkshoorn,’ Vlissingen, 1809; ‘Geschiedkundig verhaal van de Landing en den Inval der Engelschen in Zeeland in het jaar MDCCCIX, door s. van den hoek.’ Haarlem, 1810, 2 Deelen; ‘Rapport des evenements qui ont eu lieu avant pendant et après le bombardement, de la ville de Flissingue. Delivré au Gouvernement por h.f. lammens, Maire de la ville,’ 1810; en van de Engelsche zijde: ‘Expedition de l'Escaut: Enquête, pièces et documents relatifs aux affaires de l'Escaut, communiquès aux deux Chambres du Parlement d'Angleterre.’ Paris 1810. - alle in gr. 8o. - Dit onderwerp is ook behandeld in de gewigtige ‘Bijdragen tot de Vaderlandsche Geschiedenis van de belangrijke jaren 1809 en 1810, medegedeeld door den Luit. Gnrl. Baron krayenhoff.’ Nymegen, 1831, gr. 8o. 474 bladz. en 48 bladz. Bijlagen. Alwaar Bijl. 2. bl. 1-14: Kort verslag der Procedure van den Luit. Gnrl. s.j. bruceGa naar voetnoot1 (wegens het verlaten van het Fort Bath); waarover ook in druk is: ‘Deductie in de zaak van den Luit. | |||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||
Gnrl. s.j. bruce, tegen den Procureur Generaal van het Hoog Nationaal Gerechtshof.’ Amsterdam, 1810.
Bild. roemt, in de aanteek. bij deze bladz. 109, de dapperheid bewezen bij het hernemen van het Fort Bath. Koning lodewijk, Docum. histor. T. III. p. 143, v. roemt en beschrijft ook deze ‘entreprise éclatante:’ doch hij zegt er niet bij, dat men het Fort reeds door de Engelschen verlaten vond; en het dus eigenlijk geen hernemen, maar een weder-occuperen was. Dit vermeldt de Gnrl. krayenhoff; doch merkt er bij aan, dat zulks aan de waarde der onderneming niets te kort doet, alzoo men hiervan onbewust was. Z. Bijdragen, bl. 135-137.
Bild. haalt hier ook zijn ‘Floris V.’ aan. Maar die is reeds van 1808. 't Is echter waar, en blijkbaar, dat dit Treurspel doelt op Koning Lodewijk; en reeds in de Opdracht wordt deze nadrukkelijk gewaarschuwd tegen den nijd en trots der AristocratenGa naar voetnoot1.] | |||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||
te ondernemen, z. ald. p. 157; en eigenlijk was het toch zijne eigen overtuiging, z. roëll, bl. 3.] | |||||||||||||||||||
Ald. r. 8. v. ond. ‘tot hij bukken moest.’[Men zie het ‘Verslag van hetgeen ter gelegenheid van het verblijf des Konings van Holland te Parijs, in de laatste maand van den jare 1809, en in de eerste maanden van den jare 1810, mitsgaders op deszelfs reize derwaarts is voorgevallen; opgemaakt door Mr. willem frederik roëll, destijds Minister van Buitenlandsche Zaken, die den Koning op gemelde reize vergezeld heeft. Benevens Aanhangsel en bescheiden, handelende over eene eventueele verdediging der Hoofdstad in 1810. Medegedeeld door jr. willem Baron roëll. Amsterd. 1837; 455 bladz. gr. 8o.’ - Hairklein worden hier verhaald al de stappen, waar door Koning lodewijk eindelijk gedwongen werd tot den grooten treurigen stap van het Tractaat van 16 Maart 1810; waarbij geheel Noord-Braband, geheel Zeeland, en het gedeelte van Gelderland ter linkerzijde van de Maas, aan Frankrijk afgestaan wierden. Al de langwijlige en moeilijke negotiatiën over en ontwerpen van dat tractaat, zijn in de Bijlagen van het gemeld Verslag: doch niet het Tractaat zelf; 't welk men zoeken moet in de Documens hist. T. III. p. 227-231; terwijl de ratificatiën afgedrukt staan bij het Verslag, bl. 403, 404.
Dat Verslag maakt van de zeer belangrijke Bijdragen aangaande dien tijd, van den Gnrl. Baron krayenhoff, reeds in 1831 uitgegeven, zoo veel gewag, als of dezelve geheel niet bestonden. Het is waar, dat Verslag is eigenlijk het dagverhaal van den Minister roëll te Parijs; de Bijdragen, zijn gedenkschriften van het | |||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||
geen de toenmalige Minister van Oorlog krayenhoff, deed te Amsterdam: echter vullen beide werken elkander zeer wezenlijk aan; gelijk dan ook vele der Bijlagen van het Verslag, reeds uitgegeven waren, ingevlochten in de BijdragenGa naar voetnoot1. Over de verdedigbaarheid van Amsterdam, (waarop het toen mede aankwam), heb ik bij het X Deel, bl. 260, alleen aangehaald het betoog en de beschrijving daarover gegeven in de Bijdragen van den Gnrl. krayenhoff over de jaren 1809 en 1810. Men voege er bij, het plan van verdediging van Amsterdam, in 1799 door denzelfden Generaal ontworpen, en beschreven in zijne vroeger aangeh. Geschiedk. Beschouwing van den oorlog van dat jaar, 1832. bl. 279-303Ga naar voetnoot2.] | |||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||
Bladz. 121. r. 7, 8. ‘Napoleon had in 1811 ons Vaderland bezocht.’[Allerlei anecdotes van zijne houdingen en uitlatingen hier en daar - bijzonder tegen de Roomsch Cathol. te Breda, de Professoren te Leiden, enz. - zijn na 1813 om strijd in onze tijdschriften geplaatst; doch ik heb er geene aanteekening van gehouden. - Nu eerst onlangs, heeft eene Fransche vrouw, charlotte de sor, die in het gevolg van de Keizerin Maria Louisa schijnt geweest te zijn, een anecdotisch verhaal in twee deelen uitgegeven, ‘Napoleon en Belgique et en Hollande, en 1811,’ welk ook reeds in het Hoogduitsch en het Nederlandsch vertaald uitgegeven is. - Zij heeft niet alle audientiën bijgewoond, en 't geen zij verhaalt, schijnt wel wat gecouleurd en opgesmukt te zijn.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 123. r. 7-18 (het monument op den berg Cenis.)[Dit onbegonnen, gebleven monument zou wel de eer der vermelding, bij eene zoo onvolledige en vluchtige behandeling van de geschiedenis dezer jaren niet genoten hebben, ware het niet, dat ook het Nederlandsch Instituut van Letteren, Wetenschap en Kunsten, door Koning Lodewijk gesticht, en door Napoleon bevestigd, die eer had willen erkennen, door ook een conceptmonument uit te denken en aan te bieden; waaraan bild. bijzonder werkzaam was geweest. De keurige teekening van zulk een reusachtig monument, als door Napoleon bedoeld scheen, door Bild. vervaardigd, en na zijn dood gevonden, is aan het Koninglijk Instituut, dat er de naaste betrekking op scheen te hebben, tot geschenk gegeven en berust thans aldaar. Maar terwijl Bilderdijk aldus meende zich in de omstandigheden te moeten schikken, en gelijk hij ook | |||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||
reeds ten tijde van Koning Lodewijk, door onderscheiden gelegenheids-versjesGa naar voetnoot1 gedaan had, den dreigenden Geweldenaar - zoo als Ulysses weleer den Cycloop, te moeten appaiseren - verloochende hij daarbij geenzins zijne innige zucht voor zijn Vaderland en deszelfs eigen bestaan. Partijdige, wrokkige, of bekrompen menschen, den man die ver boven hunne beoordeeling verheven was, miskennende, hebben, na dat uit zijne nagelaten papieren de Mengelingen en Fragmenten waren uitgegeven, veel ophef en misbaar gemaakt van een aldaar bl. 91-101 opgenomen voorstel, (zoo als het dáár is, schijnende te zijn van bild. aan den geleerden Prins van Plaisance (le brun), Gouverneur Generaal voor Napoleon der Hollandsche Departementen); en strekkende om, alzoo de Nederlandsche Taal, door de insmelting van Holland in Frankrijk, als volkstaal zou moeten verloren gaan, althans te zorgen, in het belang der Fransche Taal- en Letterkunde zelve, dat de geleerde en grondige beoefening onzer tale bewaard bleven; - (waartoe dan de Tweede Klasse van het Nederlandsch Instituut, van welke Bilderdijk Lid en Secretaris was, natuurlijk moest geroepen blijven.) Dat oppervlakkige lieden Bilderdijk's bedoeling niet doorgronden, -is hun niet kwalijk te nemen; vooral daar het niet te ontkennen is, dat het gemeld Vertoog, aldaar zonder opheldering of sleutel naak telijk geplaatst, en door bild. met veel beleid gesteld in den toon, die hij aldaar, en toen, (te dier tijd en plaatse, en bij dien man en deszelfs Keizerlijken meester,) dacht best te zullen ingang vinden (geheel ad hominem), bij hen die | |||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||
hem niet kennen, tot misduiding leiden kan. Maar toch is het waar - en te beklagen - dat zij onbedacht en ongegrond hem veroordeelen; terwijl zij hem ten kwade duiden, wat hoogen lof en bewondering verdient. Doch zij vergeten - voor zoo verr' zij toen reeds leefden (meestal zijn het jongere kiekens, die toen nog in den dop zaten,) - dat toen Napoleon in 1810 ons Land inpakte, en - gelijk hij niet minder Staat- dan krijgskundig was - door te bevelen dat op alle scholen de fransche taal moest onderwezen worden, en geen dagblad, zelfs geen advertentie-blad, zonder bijgevoegde fransche vertaling mocht uitgegeven worden, - er op uit was, om onze taal - en daarmede onze natie - alle zelfstandigheid te benemen: zij vergeten, dat in November 1810 de zoo snelle en geweldige val zijner heerschappij menschelijker wijze geenzins te voorzien was. Had hij zich willen of kunnen matigen, dan had hij nu heden nog kunnen regeeren: - en zou er dan, na dat zulke maatregelen ten aanzien der talen dertig jaren - een menschengeslacht lang - stand gehouden hadden, bij de meer en meer ontmoedigde natie, onder den last en druk der Parijsche censuur, waar alles eerst te berde komen moest, veel schriftgebruik van het Nederduitsch overgebleven zijn? en had het dan geen gevaar geloopen, om als schrijftaal te verbasteren, en tot een plat patois, waarin de provinciale dialecten zich meer en meer opgeheven zouden hebben, te verzinken? Dit te voorkomen, was de wensch en het doel van Bilderdijk; en hoe kon hij dit beter, dan indien hij wist te verkrijgen, dat het op gezag en op kosten der fransche Regeering-zelve geschiedde?! - Particuliere Maatschappijen tot aankweeking der Nederlandsche Taal- en Letterkunde, door die krachtige en alomvattende Regeering met wangunst beschouwd en be- | |||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||
jegend, zouden op den duur wel geen stand gehouden, of geene middelen tot werkzaamheid behouden hebben. Bij ons allen, die toen onder den druk der gedwongen vereeniging leefden, en, ik beken het gaarn, niet dachten dat het mogelijk zou zijn, zoo lang Napoleon leefde, van zijn juk ontslagen te worden; - was toch het denkbeeld levendig en het besluit vast bepaald, ons aan geen' zoon of opvolger van Hem te onderwerpen, maar Zijn dood te beschouwen als het sein der herboren vrijheid. - En dan eerst zou het hoog gewicht gebleken zijn, der, al ware 't als in een verborgen heiligdom bewaarde en gekoesterde echte nationale taal, en zuivere taal- en letterkunde! - Ook dit kon Bild., zelfs aan een braaf en nationaal-gezind man als henr. van wijn, toen niet schriftelijk zeggen: doch in zijn brief, dien ik hier, uit het eigenhandig opstel, volgen laat, straalt zijn besef van het naauw verband van nationale taal en nationaal karakter, duidlijk genoeg door; het is hier: verbum sapienti sat! - Men leze nu dat fransch-opgeschikt opstel in de Mengelingen en Fragmenten, en deze ontwikkeling en sleutel er van, nevens elkander; dan eerst zal men het aldáár gedrukte begrijpen, en Bilderdijk weêr in zijn ware licht beschouwen! - Welke de reden zij, dat het voorstel in die form, als van Bild. alleen, en niet, gelijk hij gewenscht had, van de Tweede klasse des Instituuts uitgaande, aldaar voorkomt, weet ik niet. Doch ook te dien opzichte, toont deze Brief, welke Bilderdijk's wensch en bedoeling geweest zij.]
Amsterdam, dn. 9n v. Herftsmd. 1810.
Aan den Heer en Mr. van wijn, Ridder, Archivarius, enz.
Vergeef zoo ik u lastig valle. Het is niet om U | |||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||
aandoeningen te verdubbelen, die wij zeker gelijkelijk gevoelen en die het best is te verdoven wanneer zij onvruchtbaar zijn. Het is om uw gedachten in te nemen omtrent iets dat ons allen belangrijk is. Wij zien duidelijk dat door de vereeniging met het Fr. Rijk onze Hollandsche taal welhaast wijken moet uit de Rechtbanken, Gerechtshoven, en schier alles wat tot het Algemeen Landsbestuur t'huis behoort. Wat is daar van te wachten; vooral in een tijd waar het Hollandsch karakter door zoo veel verbasteringen en vooral door de toemenging van zoo oneindig veel vreemdelingen van allerlei Natien, gantsch versmoord ligt? Het Fransch wordt eerlang onze eigen landtaal en onze schoone Moederspraak gaat met geheel onze Nationale Letterkunde te niet. Ik beschouw de zaak als onkeerbaar, wat de algemeene behoudenisse der taal door 't gebruik betreft. Maar veellicht is er echter iets te doen, ter verhindering dat zij niet ten eenenmale verloren ga. Zou het wel onvoeglijk zijn, indien door onze 2e Klasse des Instituuts hier toe eenige stap gedaan wierd? Ik heb hier reeds eenigen tijd over gedacht, doch wilde geen voorstel daarover doen, zonder vooraf met het gevoelen van UwHEG. bekend te zijn; en ik bid U, mij hieromtrent uw oordeel en voorlichting niet te willen onthouden. - Immers is onze taal door zichzelve van het hoogste gewicht voor de Geschiedenis, voor de algemeene taalkennis, inzonderheid wat die der Noordlijke takken betreft, ja, ik durf zeggen, ook ten aanzien der Oostersche talen. Wat heeft alle de Fr. Etymologisten zoo deerlijk van den weg geholpen, dan de onkunde van onze taal: wat doet de tegenwoordige uitgevers der gedenkstukken van oud-Duitsche poëzy zoo mistasten dan die zelfde onkunde? En | |||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||
zoo de Etymologie eene grondige Wetenschap worden zal, als men thans in Frankrijk wil, dat zij in de daad is en zijn moet, wie zal haar op vaster grondslagen stellen, of wie daar partij van trekken, zoo de oudste der Duitsche taaltakken, die tevens de grondslagen en sleutel van 't Engelsch en zelfs van het Fransch is (voor zoo verre 't eerste geen overgenomen Fransch, en het laatste geen overgenomen Latijn of Italiaansch, en eenige niet zeer talrijke, eigenlijk Keltische wortels bevat) in ons Hollandsch vergeten wordt. Behoorde men dit niet, of zou het niet van nut kunnen zijn dit onder 't oog van eene Regeering te brengen, die zoo weinig zij zich dan ook aan onze bolles-lettres qua tales gelegen moog laten zijn, wel betoont, de Wetenschappen te begunstigen en te willen bevorderen; en bij wie steeds het oude vooroordeel heerscht (dat zoo ligt te weêrleggen is), als ware onze taal slechts een nietig jargon van 't ellendig Half-Wendisch Hoogduitsch verbasterd. - Wat dunkt u? Ik wil niets doen tegen het goedvinden van den eerbiedwaardigen Nestor onzer Klasse, voor wien niemand met oprechter hoogachting bezield kan zijn, dan die de eer heeft enz.’ | |||||||||||||||||||
Bladz. 123 r. 18-20. ‘Zoons van deftige familien naar de legers gesleept.’[De onwettige en hatelijke inrichting der zoogenaamde Guardes d'honneur. Bij welke het mij echter voorkomt, dat het niet zoo zeer te doen was om die onervaren ruitersoldaten, als wel om gijzelaars te hebben, voor de trouw - of althans gehoorzaamheid en volgzaamheid - welke Napoleon, sedert dien ongewenschten Nieuwjaar-wensch van het Wetgevend Lichaam, 1813, vreezen moest dat hem gingen begeven; en op welke | |||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||
hij in de nieuwlings gewelddadig aan zijn rijk getrokken landstreken wel het minst rekenen mocht. Voorts zijn er na de verkregen vrijheid, door verscheiden onzer beschaafde landgenooten, over hunne lotgevallen als Garde d'Honneur, of in andere militaire betrekkingen in de fransche legers onder Napoleon, bijzonder ook naar Rusland, onderscheiden verslagen en verhalen, van verschillende [form en gehalte, in het licht gegeven, - aan welke ik hier thans slechts in het algemeen herinneren kan, zonder zo allen met name te kunnen opnoemen, veel min recenseren.] | |||||||||||||||||||
Bladz. 125. r. 8, 9. ‘wat elk tot herwinning der vrijheid heeft toegebracht.’[Bilderdijk mocht dit, in billijk zelfgevoel, zeggen met toepassing op zichzelven. Bij de eerste schemering van hoop, om door eigene poging der verdrukte natie, haar hare zelfstandigheid, en eene echt Vaderlandsche regeering onder een Oranje-Vorst te zien herwinnen, uitte zich ook zijn vaderlandsch en dichterlijk gevoel. In de eerste dagen der omwenteling gaf hij zijn Krijgsdans, en met zijne uitmuntende Gade, en waardigen vriend Wiselius, het ‘Nieuw Liedenboekje, op aangename en bekende wijzen, strekkende tot opwekking van vaderlandschen moed en gepaste vreugde in deze belangrijke dagen (November 1813):’ geheel populair, en geheel ingericht, maar ook geschikt, om krachtig en weldadig effect te doenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||
Voorts had Bilderdijk, reeds van d. 2 Februarij 1834 af, de functiën van provisionelen Auditeur Militair in het Eerste Arrondissement, waarvan Amsterdam de hoofdplaats was, zich laten opleggen. Die post was toen, bij den weinig georganiseerden toestand van ons Leger, en terwijl de Helder en Naarden nog in 's vijands handen waren, zeer gewigtig en moeilijk. Van eenige vergelding voor de moeite, was bij de aanstelling geen sprake, en eerst veel later werd daarin eenigzins voorzien. Van den ijver en de naauwkeurigheid, waarmede Bilderdijk de ménigvuldige, soms groote en ingewikkelde, veelal kleine en op zich-zelf nietige werkzaamheden van dit ambt vervulde, en de omslachtige en veelal lastige betrekking tot allerlei andere auctoriteiten, waarin hij daarbij kwam, getuigt een geheele portefeuille met papieren, afzonderlijk bij mij voorhanden; terwijl toch niet alles dien aangaande overgebleven zal zijn. Tegen het najaar van 1814, toen alles georganiseerd - en aan Bild. een ander uitzicht geopend was - verzocht hij zijn ontslag, en verkreeg dit gereedelijk en den Heer Mr. D. Hooft Jz. in dien post tot opvolger. De dispositie van den toenmaligen Commissaris Generaal voor het Departement van Oorlog, J.H. Mollerus, van 12 Sept. 1814, ten uitvoer gelegd door den toenmaligen Commandeur van het 1o Generaal-Commando, L. Grave van Limburg Stirum d. 20 (à 23) Sept., behelst de uitdruklijke betuiging van ‘'s Ministers bijzondere te vredenheid, over den belanglozen ijver, waarmede hij (B.) die functien in dien tijd heeft willen op zich nemen, alsmede over derzelver goede uitoefening.’ De aanstelling van Bilderdijk tot dien provisionelen post was geschied door ‘den Gnrl. Major Krayenhoff, | |||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||
Gouverneur der Stad Amsterdam en omliggende Forten.’ - Aan dezen was Bilderdijk aanbevolen door beider vriend Mr. s.j.z. wiselius, met wien, gelijk wij gemeld hebben, hij in November 1813 zijne vaderlandsche pogingen had vereenigd; - en de band van vereeniging van hen beiden, was geknoopt door de oude academie-vriendschap van Bilderdijk en J. Valckenaer; bij wien Theod. van Kooten leefde, een man vol smaak in Oude Letterkunde en uitmuntend latijnsch Dichter, oud vriend ook van Wiselius, wien hij dus ook weder naauwer met Bilderdijk verbondGa naar voetnoot1. De gemelde betrekking van Bilderdijk tot den Generaal Krayenhoff, heeft dan zeker ook aanleiding gegeven, dat ik onder de papieren, door Bild. mij benevens het Handschrift zijner Geschiedenis des Vaderlands, als Bijlage en verdere bouwstoffen ter hand gesteld, een afschrift heb gevonden van den Brief, waarmede de Generaal Krayenhoff, alvorens zich aan de zaak van het herlevend Vaderland te kunnen wijden, behoorlijke opzage deed van trouw en gehoorzaamheid aan Keizer Napoleon, d. 20 November 1813. Deze brief nog nergens uitgegeven zijnde, stelde ik er belang in, dit hier te mogen doen: en alzoo dit afschrift nu eenmaal op wettige wijze in mijne handen was, heeft de achtbare Schrijver mij wel willen vergunnen, denzelven hier bij te voegen: -] | |||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||
Copie. ‘A Sa Majesté L'Empéreur et Roi. Sire !
Au mois de Juillet 3830, un Décrèt de Votre Majesté disposa de la Hollande et la réunit à la France: un autre Décrèt fit passer les Officiers Hollandais au service de l'Empire: à l'égard du premier je partageai le sentiment de toute l'Europe, tandis que l'autre me desola. J'avais à craindre le ressentiment de Votro Majesté à cause de ma conduite pendant le tems que j'ai été Ministre de la Guerre en Hollande: ma liberté individuelle fut ménacée, j'ai connu les ordres que Son Excellence le Duc de Reggio avait reçus à ce sujet; il fallait donc bien me soumettre alors à la rigueur de ma destinée. Loin de cacher mes sentimens, j'ai manifesté à Son Exellence le Duc de Reggio, à Monsieur le Comte Bertrand votre Aide de Camp, et ensuite à Son Excellence Monsoigneur le Ministre de la Guerre, ma repugnance décidée de continuer mon état militaire et mon desir d'être démissionaire. Toutes mes démarches ont été infructueuses, tout le monde cherchait ù me détourner de mon projet d'insister sur ma démission, on m'assurait que j'allai me perdro; je fus obligé de cedor aux circonstances et de préter serment entre les mains de Vetre Majesté. Depuis ce moment j'ai eu l'honneur de La servir avec toute la layauté qu'un Souverain peut désirer de ses sujets: heureusement le Ministre de la Guerre, d'après les ordres de Votre Majesté, m'a chargé d'une mission particulière on Hollande, qui ne saurait blesser ni mes devoirs envers ma patrie, ni même mes propres opinions: Ello avait pour objet des changemens utiles dans l'état physique de son territoire. Je m'en occupais encore avec un zèle infatigable au moment que les puissances coalisées de l'Europe sont entrées en Hollande et réunissent leurs efforts pour lui rendre son ancienne indépendance. La plus grande partie de son territoire est abandonnée par les Administrations françaises avee une celérité inconcevable; | |||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||
il faut donc bien, Sire, y porter mon attention et considerer mes devoirs envers ma patrie. Après une múre reflexion et des motifs bien justes je m'abandonne à son sort, j'ai pris la resolution de donner ma démission à Votre Majesté, comme j'ai l'honneur de le faire par celle-ci: je connais toute l'étendue de mes devoirs, mais il n'en est point qui m'obligent de prendre les armes contre son indépendance, je lui dois tout, et e'est bien peu de chose de sacrifier pour elle jusqu' à ma vie; ma conduite a été telle que je n'ai rien à creindre pour mon honneur. J'ai l'honneur d'être
Sire!
De Votre Majesté le très-humble et très-obéïssant serviteur (signé) KRAYENHOFF.’
Amsterdam
[Tot dien Brief, en in het algemeen tot de zeer verdienstlijke werkzaamheid van den Generaal Krayenhoff te dien tijde, heeft ook betrekking het volgend merkwaardig opstel, dat ik en brouillon van de eigen hand van Bilderdijk onder de evengemelde MS. Bijlagen vinde. Het schijnt mij blijkbaar ingericht geweest te zijn, om tot een authentiek verslag van het gebeurde, en tot eene verdediging van de houding van het intermediair Amsterdamsche Stadsbewind in die gewichtige en zorgvolle dagen, te dienen; doch ik weet niet dat (of waar -) het ergens ingeleverd of uitgegeven is.]
‘Het was op den 14den November 1.1. [1813] wanneer de Generaal Molitor met alle de troepen waarover hij te beschikken had, Amsterdam verliet, de bewaring der stad en harer uit- en inwendige veiligheid overlatende aan de zoogen. Garde Nationale of Burgerij. | |||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||
Eene zoo volstrekte ontblooting van alle het volk in toom houdende krijgsmacht moest opzien verwekken, en men kon daaruit niet anders dan opschuddingen te gemoet zien, op een tijdstip dat de lang verkropte maar in de gemoederen smeulende woede, tegen de Fransche onderdrukking en hare agenten en bedienaars tot een maat van hitte gekomen was, die de allergeweldigste uitbarsting spelde, en waarvan het Fransche bewind zoo wel overtuigd scheen, dat deszelfs Hoofden zich met overhaasting reeds weggemaakt hadden, of dadelijk wegmaakten; na dat verre de meesten hunne goederen reeds bevorens vooruit hadden gezonden. Hèt bleef echter dien dag en nacht stil, onder de patrouilles der wachthoudende Burgeren: en nog in deze zelfde nacht werden door de bedienden der douane vier ledige schepen geladen met goederen die zij uit het voormalig Oost-Indisch Huis voerden, welke dan ook afstaken en alhoewel onder groot gemor van het volk, echter ongemoeid en onbelemmerd vertrokken. Den volgenden dag vertoonden zich eenige Oranjelinten, en des avonds werden door een saamgeschoolden hoop van jongens en wijven eenige der douaniers-huisjes verbrand. Dit was het beginsel eener algemeene beweging. Den 16den liep men in menigte naar de Bureaux der douane en de woningen der Policie-kommissarissen. De huisjens, tot beide die departementen behoorende en op de burgwallen staande, werden in brand gestoken, de huizen geplunderd en de meubilen in de vlam geworpen of anders vernield. De algemeene kreet van Oranje boven ging wijd en zijd op; en niemand waagde het, zich zonder een Oranjenteeken of op de borst of aan den hoed, op de straten te laten zien. De ijver der Burgermacht deed zich van het eerste | |||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||
oogenblik dezer onrust af, op de loffelijkste wijze kennen. Hoe zeer genoegzaam wapenloos zijnde, en in zeer gering aantal, spaarde zij niets om door een bedaarde en ontzag inboezemende houding, door manlijken en gematigden wederstand, gepaste aanspraken die bij het verbitterde graauw ingang konden vinden, en gedurige wachten en patrouilles, waarin de welmeenende inwoonders van allerlei rang en staat vrijwillig, en zelfs ongenoodigd, deel namen, de ongeregeldheden te stuiten; en het gelukte haar zonder eenige aanmerklijke bloedstorting de rust onder de gemeente te herstellen, zoodanig dat na den 16den geenerlei feitelijkheden meer plaats vonden, maar een blijmoedige levendigheid de plaats van het eerste woest opbruisschend gejoel en gewoel had ingenomen. Het was op denzelfden 16den November, dat de Burgery, geheel het Stadsbestuur verlaten ziende, een getal van 24 aanzienlijke personen verkozen, welke onder den naam van provisioneel bestuur der stad Amsterdam de regeering aanvaardden, zich in den zelfden avond ter plaatse der nog niet geheel ophoudende plunderingen begaven, en door hun aanzien de verdere gevolgen der gisting tot beleid en bedaren brachten; waarop zij den 17den bij publicatie van den Kolonel en Chef der Burgerij, zoo men het in de nieuwspapieren uitdrukte, geinstalleerd werden. Intusschen was in Gravenhage reeds op den.... de algemeene insurrectie der Natie in naam van Z.H. den Prins van Oranje gewettigd, en op den 20sten werd het algemeen bestuur door de Heeren van der Duin van Maasdam en van Hoogendorp opgevat. Doch de gesteltenis der stad Amsterdam bleef alzins hachlijk: de Burgerij vond zich wapenloos en het provisioneele bestuur in de uiterste onzekerheid; en het zij een terugkomst van Molitor binnen haar muren, het zij een afzending | |||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||
van een aanmerkelijk aantal zijner troepen om haar in bedwang te houden, was ieder oogenblik te beduchten. In dit oogenblik oordeelde het de Generaal van Crayenhoff (sic) van zijn plicht te zijn, zich aan zijn verdrukt Vaderland tot deszelfs verlossing toe te wijden. Hij bevond zich door den drang der omstandigheden, die in 1810 zijn vrijheid en leven bedreigden, in 's Keizers eed en dienst; en zijne eer duldde niet tegen hem op te treden zonder alvorens zich daar kennelijk uit ontslagen te hebben. Hij zeide derhalve den Keizer zijn verdere dienst schriftelijk op, en verklaarde hem met zijn Vaderland te willen staan of vallen, bij een brief op den 20sten afgezonden, en besloot zich stil te houden tot die brief in handen des Keizers kon zijn. De zachtheid van het Provis. Bestuur kon niet nalaten. Ingezetenen die in woede tegen de Franschen ontvlamd, niet dan wraak en geweld ademden, en wien ieder dag te lang viel, eer de Holl. Vlag wapperde en Z.H. uit wierd geroepen, in het oog te steken. Men zag de ongeregeldheden der begonnen plundering gestuit, de douaniers ('t groote voorwerp van den algemeenen haat), onder bescherming van dit gezag met pak en zak uitgeleid, troepen te scheep aangekomen, ontwapend door de stad gebracht en buiten de poort met teruggave der wapenen vrijgesteld, om hun tocht naar den Franschen Generaal te vervolgen. Zoodanig eene houding die de menigte eenigermate als tusschen het Fransche bewind en de vrijheid scheen te dobberen, moest onbegrijpelijk zijn voor lieden, onbekend met den waren staat van zaken, en was bij hen niet te vereffenen met het geen het oogenblik des algemeenen opstands van 't Vaderland, scheen te vorderen, en de bekende gevoelens der leden van dit bestuur hun had doen verwachten. Geen wonder derhalve, zoo de t'onvreden- | |||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||
heid veld won, en de Generaal zich aangezocht zag om bij een zoodanig misnoegen zich aan het hoofd te stellen en dit bestuur door een ander dat mannelijker maatregelen aan mocht grijpen, te helpen verplaatsen. Gelukkig vond hij vertrouwen genoeg bij de zulken die hem aanzochten, om hen het verkeerde en gevaarlijke van zulk een revolutionairen stap te doen beseffen, en hen in het geheimzinnige van een gedrag den publiken geest zoo weêrstrevig te doen berusten; terwijl hij betuigde de hand niet te willen leenen tot eene inwendige onwenteling, die noodwendig den weg tot meer andere banen moest, de regeering aan het gemeen onderwerpen en in de handen der menigte brengen zou, de geheele stad tot een middelpunt van verdeeldheden en gewelddadigheid maken, en haar den gemeenen vijand ten prooi leveren zoodra hij zijn krachten tegen haar in het werk wilde stellen. Maar dat hij integendeel gezind was ter vestiging en verdediging der vrijheid, die allen gelijkelijk begeerden, dat zelfde bestuur, indien 't dit begeerde, door zijnen arm en met al zijn vermogen bij te staan, als waarvan hij alleen den gelukkigen uitslag verwachtte. Het was in dezen staat van zaken, als hij op den 24sten bij het provisioneel bestuur verzocht werd de verdediging der voor overrompeling bloot staande stad op zich te nemen. Een bijzonder onderhoud met eene kommissie uit dit bestuur overtuigde hem toen van de gepastheid en noodzakelijkheid der schroomvallige en uiterlijk twijfelbare maatregelen, waartoe men zich tot zoo verr' had moeten bepalen. Het volstrekte gebrek aan wapenen, de openbare en heimelijke verstandhoudingen van den Generaal Molitor in de Stad: de verplichting waarin de Kolonel der burgerij zich bevond om hem daaglijks zijne rapporten te doen toekomen, aan 't welke niet ontbroken kon worden zonder hem dadelijk den afval | |||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||
der stad te doen kennen, en tot hare oogenbliklijke overweldiging te doen besluiten: de bewustheid eindelijk van eene georganiseerde samenspanning van franschen en franschgezinden binnen de stad met dien Krijgsoverste: dit alles wettigde het dubbelzinnige van het dus verr' gehouden gedrag. Maar gereed dit af te leggen en tot de openbare maatregelen van het algemeen bestuur toe te treden, droeg men hem Generaal dadelijk het Gouvernement van de stad op, met de volslagenste macht van een hoogste bevelhebber, terwijl de Admiraal Verdoren tevens met de maritime defensie belast wierd, die hij met gelijken ijver en vaderlandsliefde op zich nam. Van toen af was noodwendig het eerste voorwerp het geen den Genrl. Gouverneur Krayenhoff bezig moest houden, het onderzoek naar de middelen van verdediging die bij de hand mochten zijn, en de wijze waarop die van nut te maken, en hunne defecten te vervullen. Het bleek oogenbliklijk dat de Magazijnen niet slechts van wapenen, en geschut, maar ook van alle ammunitie ontledigd waren, en alles door de Franschen bij hun vertrek meêgevoerd was; en dat er volstrekt geene militaire macht waarover men zou kunnen beschikken bestond. Alleen mocht men rekenen op de Nationale Garde der Stad, uit een manschap bestaande die bij een innemend uiterlijk den besten wil voegde. Doch ook deze was op verr' na niet te wapenen. De meesten waren zonder geweeren, en geheele pelotons, die de patrouilles waarnamen hadden met hun allen drie of vier roers, waaraan somtijds de haan, of het geheele slot ontbrak, en zelfs waren zij van geen genoegzaam getal sabels of zijdgeweer voorzien. Hun moed en hun houding vergoedde die bij het storen der ongeregeldheden; maar hoe dezen tegen welgewapende | |||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||
troepen aan te voeren? In dezen staat echter gingen zij alle verwachting, alle hoop zelfs, te boven; daar zij met de grootste wilvaardigheid alle buitenposten bezetten, en zelfs van den vijand die ten getale van 300 man, bekend met de inwendige gesteldheid en ontblooten toestand der stad, bij het vallen van de nacht eenen aanval [ondernam, dien] doorstonden, en van slechts weinige Kozakken ondersteund, hem met onverzaagtheid en dapperheid afsloegen. Niet te min was de toestand zoodanig, dat indien de Generaal Molitor (als zijn voornemen schijnt geweest te zijn) met een aantal van slechts 800 man geregelde troepen in die zelfde nacht op de stad had willen aantrekken, het wanhoopigste middel van verdediging onze toevlucht had moeten zijn. Bij de welwillendheid der Nationale Garde, kon men op die van het Gemeen rekenen, en inzonderheid vertrouwde de Generaal op de geestdrift der Joden, het naast aan de Muider- en Weesper-poorten wonende, op welke men den aanval gewis te verwachten had. Hij had deze geestdrift reeds bij evengemelde aantasting der buitenpost gezien, en met moeite beteugeld, wanneer zij, op het vernemen des gevechts de poort uitwilden om met stokken en kneppels den vijanden op 't lijf te storten. Hij had aanstalte gemaakt òm hen van rieken, hooivorken, bijlen, en stokken [te] voorzien, om de daken en bovenkamers der huizen door geresolveerde lieden te bezetten, en zijn uitzicht was, in geval van het overmeesteren eener poort, toen nog van geen geschut in 't geheel voorzien zijnde, den vijand door eene geweldige en onoverzienbare massa van volk, getroost er het leven bij in te schieten, bij den eersten intred te verpletteren en te rug te drijven. Ook was het besluit algemeen bij de Ingezetenen, zich in de poort dood te vechten. | |||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||
‘Bij de Marine echter scheenen nog eenige ressources overgebleven te zijn, over het gebruiken en aanwenden van welke de Generaal zich dan ook terstond met den Heer Admiraal Verdoren concerteerde. De gelukkige gevolgen hier van waren dat men door den warmen ijver van dezen rechtschapen Hollander reeds den anderen dag, zijnde den 25sten, zich in staat zag de Utrechtsche, Weesper, en Muider poorten van eenig geschut te verzorgen, dat ten minste in geval van nood, eenige dienst zou kunnen doen. Middelerwijl trachtte de Generaal, uit de Hollandsche en Pruisische deserteurs eenige Kompagnien te vormen, die hij buiten de stad op de voorposten zou kunnen gebruiken, door 't welke aan de Nationale Garde die nog steeds de bezetting der poorten en der kazernen St. Charles uitmaakten en ook nog bij voortduring de patrouilles door de stad bleven waarnemen, aanmerklijke verlichting toegebracht zou zijn. De aanwerving van vrijwilligers werd desgelijks met ijver begonnen, maar het zij de ontvolking en uitputting der stad gedurende de laatste drie jaren, de klasse van menschen waaruit zich de soldatenstand vormt, in Amsterdam te zeer verminderd heeft; het zij een gelijktijdig opkomende zucht voor de zeedienst, die te land in den weg was; men had zich daar meer van beloofd dan de zaak opleverde: ook bracht het oprichten van een vijfde bataljon bij de stads Schutterij veellicht eenige stremming daarin. Hoe het zij, zij had niet dan een tragen voortgang; waardoor zich de Generaal, hoezeer thands genoegzaam ter verdediging van Amsterdam tegen allen aanval voorzien, niet te min ten eenenmaal buiten de mooglijkheid zag om aan de stad Leyden op hare dringendste verzoeken eenigen bijstand te doen geworden.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||
[Hiermede besluit ik de Ophelderingen en Bijvoegselen tot dit Deel, en houd de Nalezingen, tot dit en vroegere Deelen, voor als nog terug. Ik had echter reeds op de tweede bladzijde dier Bijvoegselen, eene belangrijke Nalezing beloofd (z. bladz. 130); en in de bijkans twee jaren, die er - zeer mijns ondanks, en tot niemands grooter leed en ongerief, dan het mijne, - sedert het afdrukken van den eigenlijken tekst van dit Deel inmiddels verloopen zijn, heeft zich ruime voorraad daarvan bij mij vergaderd; en daaronder zeer merkwaardige: b.v. over Prinses emilia van Nassau en hare Nakomelingen; over abr. de wicquefort, van wien de geleerde Dichter Mr. j.h. hoeufft mij met onuitgegeven HS. Brieven heeft bekend gemaakt; over p. de la court (of van den Hove), van wiens Interest van Holland het eigen Handschrift dat tot den druk gediend heeft, en daarbij de beide kapittels, met de eigen hand van den Raadpens. joh. de witt er ingevoegd, inmiddels tot mij gekomen is; enz. enz. Doch ik word thans uitgesloten door plaats en tijd: want dit Deel heeft nu reeds meerder bladgetal dan de meeste vroegere dezes werks; en ik verlang zeer, nog in den loop van dit jaar het eindelijk af te leveren. - Dat alles dan, met het reeds vroeger (bl. 126) vermelde, kome bij het XIII Deel, hetwelk het Algemeen Register zal bevatten; iets vooral onmisbaar bij een werk als dit, dat door de Bijvoegselen en Nalezingen en weer-Nalezingen wel wat onregelmatig is geworden; doch door welk hulpmiddel men terstond alles wat tot dezelfde zaak betrekking heeft, bijëen zal kunnen bren- | |||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||
gen. Dit volge dan, ‘zoo ras als eene goede uitvoering zal toelaten.’ Er is door eene bekwame en zorgvuldige hand reeds veel toe voorbereid; doch ik moet zelf het geheele werk nogmaals met de pen in de hand er bij herlezen. - Hiertoe zal ik nu al de oogenblikken gaan besteden, die ik van anderen, door mij beloofden, en inmiddels verachterden letterarbeid, zal kunnen afsnipperen. Doch ik maak mij ook deze laatste gelegenheid ten nutte, om mijne welwillende Vrienden, die mij zoo vele aanmerkingen op, of bijdragen tot mijne bearbeiding van dit werk verstrekt hebben; of ook andere Letterminnaars, die iets er op aangemerkt of er aan toe te voegen mochten hebben, het verzoek te doen, datgene waarvan ik nog ter verbetering of aanvulling van dezen arbeid gebruik zou kunnen maken, vóór Paschen 1840, rechtstreeks of onder Boekhandelaars-couvert, aan mij te willen verschaffen.
Leiden, h.w.t.] |
|