Geschiedenis des vaderlands. Deel 11
(1837)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Bladz. 83. r. 4 enz. (Brandenburg.)[Een beweeglijke brief van beklag en aanbeveling van den Keurvorst aan de Stad Amsterdam, waarvan ik een oud afschrift onder mijne papieren vinde, schijnt mij wel bekendmaking te verdienen. Ik geef het stuk in de spelling waar in ik het vinde. Van Godts Genade, Frederick Wilhelm, Marckgraef tot Brandenburgh, des Heijligen Roomschen Rijcks Ertz Cammerer en Cheur Vorst in Pruissen, tot Magdenburgh, Gulick, Cleve, Berge, Stetin, Pommeren etc. Hertog etc. etc. Onsen gunstigen groet en̄ genegden wille te vooren. Edele, Erentfeste, Lieve, besondere. Uw: Edl. Edl: is niet minder als alle Werlt bekent, hoe dat Wij in den tegenwoordigen Oorlog uijt gene andere consideratie, als om des Staets wille sijn geimpliceert geworden, Ende konnen met de waerheijt betuijgen, dat de gevaer, daerin de Stadt Amsterdam, naer het overgaen van de Provincie van Utrecht aen den Vijant haer bevonden heeft, is geweest eene van de grootste ende voornaemste motiven, dewelcke ons daertoe heeft bewogen, Aengesien het ons onmogelijck was, deese goede en voortreffelijcke Stadt, dewelcke Wij altijt van herten hebben geaffectioneert, in soodaene noot ende gevaer, als die doenmaals was, te laeten; 'T geene Wij nu bij deesen Oorlogh hebben geleden, ende hoe Wij van de Croon Sweden bloot ende alleen wegens de assistentie, die Wij aen den Staet tegens Vranckrijck hebben gepraesteert, sijn beoorlogt ende geattacqueert worden, sulcks is ijeder genoegsaam bekent. Ende hoewel Wij tot noch toe het vaste vertrouwen hebben gehadt, Men soude aen de sijde van den Staet presteren ende naercomen het gene Ons bij Alliantie soo heijliglijck is belooft, ende ten minsten geenen Vreede maecken, sonder ons daer in te includeren, Soo is echter het contrarij gevolgt, Ende sijn Wij door soodaene verlaeting in eene soo groote ongelegentheijt gestelt, als Wij in ons geheele leven noijt sijn geweest. Wij hebben onlangs het gevoelen en̄ de | |
[pagina 266]
| |
becommernisse, dewelke ons daeruijt is aengecomen, den Staet bekent gemaekt, ende moeten verwachten, hoe ende op wat manier het gepasseerde tot onsen beste sal kunnen worden geremedieert. Ende alsoo Wij verseeckert sijn, dat alle Redelijcke Leden van den Staet sullen bekennen het ongelijck 't welck Ons geschiet, ende daeromme met meerder naedruck als tot noch toe is geschiet, haer Onser aennemen, naerdien Wij ongeacht het gene Ons wedervaeren is, tot deselve alnoch een recht goet vertrouwen draegen, Soo hebben Wij niet willen onderlaten, aen deselve Onse Interessen bij de aenstaende Deputatie aen Sijne Koninkl. Majt. van Vrankrijck op 't beste ende beweeglijckste te recommenderen, niet twijffelende, deselve sullen de rechtvaerdigheijt van dit Ons begeeren van selfs erkennen, ende naer haere aensienlijke vermogentheijt het daerhenen dirigeren, dat de Gedeputeerde van den Staet mogen werden geinstrueert en gelast, omme ons tot Onse Convenientie te verhelpen; Waerin die bestaet, sullen deselve van Onsen Geheijmen Raet en Vice-Cancelier Romswinckel, dewelcke ordre heeft dit schrijven persoonlijck overteleveren, breeder verstaan, Ende dienvolgens hem in sijn aen- en Voorbrengen volcomen geloof gelieven te geven, ende eene vergenoeglijke Resolutie ende antwoort laeten toecomen. Wij verblijven deselve met gunstigen ende genegen wille wel toegedaen, datum Wolgast den 18/28 Augusti 1678. Was ondert.
FREDERICK WILHELM, Churfurst. Inscriptio. | |
Bladz. 122-143. (Koning Jacobus II van Engeland.)Vie de Jaques II, Roi d'Angleterre, écrite sur ses propres Mss. par le Rev. clarke, Chapelain du Roi Georges, traduite par m. cohen; 4 vol. in 8o. (Revuë Encycloped. I Vol. pag. 469-486.) 't Is een Apologie voor Jacobus II, die zich voorstelt als braaf, goedhartig, grootmoedig, zorgvuldig voor 't | |
[pagina 267]
| |
heil zijner onderdanen etc. rein van hart en hand etc. vooral heilig ten aanzien van 't Katholicismus. 't Bevat vooraf een geschrift van Karel I aan zijn Zoons: dat hen vermaant 1o. geenerlei factie te begunstigen; om dat dit een Vorst in den haat der anderen brengt, en dus van de begunstigde af doet hangen. 2o. Als de ijsbergen der factien gesmolten zijn, zich niet tot wraakneming te laten vervoeren, maar te vergeven. Karel I stelt daar in de Koningen alleen aansprakelijk jegens God; beveelt hen te mistrouwen, die geen God dan 't geld hebben; 's Konings veiligheid te stellen in de te vredenheid des volks. Hij beschouwt de bill van habeas corpus als een groot kwaad. Jacobus meldt: dat zijn broeder Karel II zijn plan met Lod. XIV gevormd had en zich ter uitvoering daar van in soldij van dezen gesteld had. - Dat hij de Anglicanen aandreef ter vervolging van de non-conformisten, om dezen daar door tegen hen in te nemen en voor te bereiden ter begunstiging der Roomschen. Dat Karel II ter dood liet brengen, die hij overtuigd was onschuldig te zijn, maar wier dood zijn veiligheid vereischte, en dat hij zich door het sofisma van ongekreukte Justitie niet innemen liet. Dat Karel II ook hem daarom opofferde, op vertoog dat het plicht was, zijn broeder voor zijn veiligheid op te offeren; echter niet dan mits het Parlament aan Karels Maitres, de Duchess of Portsmouth, 800,000 Pond. Sterl. betaalde, waarvoor hij derhalve dien broeder verkocht. Dat hij Jacobus, in zijn ballingschap in Schotland den Koning drong om zich onafhanklijk van het Parlament | |
[pagina 268]
| |
te maken, door zich in Fransche soldij te stellen: met uitdrukking dat de Monarchie of volstrekt moest zijn, of verloren was. Dat Karel II ijverzuchtig op hem was, en hem dus trachtte uit zijn raad verwijderd te houden. Dat Karel II zich door zijn maitressen regeeren liet. Dat hij Jacobus zich alle moeite gaf, om de regeering te voeren. Dat hij Jacobus echter de dupe was van ieder aan wien hij vertrouwen gaf, en altijd bedrogen in de menschen en zaken uitkwam. Dat hij echter door zijne intrigues op die van de Dutchess of Portsmouth triomfeerde, en te rug geroepen werd, en toen met ijver zijn plan doorzettede. Dat hij een sherif in een boete van 100,000 Pond sterlings ten zijnen behoeve veroordeelde, om een discours te voren tot zijn nadeel gehouden. NB. (Dat men zorgvuldig was om zijn Juries, rechters, getuigen enz. wel te kiezen en dat zij door 't Hof betaald werden, blijkt aliunde.) Dat Karel II Katholijk stierf. Dat hij Jacobus onder groote toejuiching den throon beklom: dat hij zijn regeering begon met het volk recht en vrijheid te beloven. Dat men voorgegeven heeft dat hij die belofte niet gehouden heeft, maar dat zoo 't volk zijn plicht niet nog meer gebroken had dan hij zijn woord, dat geluk altijd geduurd zou hebben, dat zij onder hem genoten (en dat zoo wèl door hume en smollet geschilderd wordt)! Dat hij openlijk naar de Mis ging, en dat dit een der schoonste daden van zijn leven was. Dat hij wenschte dat het Engelsch Parlement dat van Schotland had nagevolgd, ('t geen ten zijnen genoegen 800,000 inwoners buiten de wet stelde.) | |
[pagina 269]
| |
Dat de maatregelen die hij nam (tegen de opstandelingen) het ongenoegen vermeerderden. Dat hij Holmes ondervroeg, en wel voldaan over hem was, en hem daar getuigenissen van gaf; maar dat als hij hem aan den Opperrechter Jeffrys zond, om 't oog op zijn gedrag te vestigen, deze hem op deed hangen: 't geen Jacobus kwalijk nam: maar Jeffry echter kort daarop Baron en Kancelier maakte om hem voor zijn ijver te belonen. De daden van Kirke desavoueert hij, en acht waarschijnlijk dat zij gepleegd wierden, om hem Jacobus in den haat te brengen. Van Kirke wilde hij een goed Katholijk maken; maar deze antwoordde hem, dat hij te laat kwam, want dat hij den Keizer van Marocco reeds beloofd had, zoo hij ooit van Godsdienst veranderde, dan Turks, te willen worden. Dat hij Jacobus duizenden vergaf, die hun leven en goed aan hem verbeurd hadden. Dat hij om zich tegen de Natie te verdedigen zijn Garde op 14000 man bracht. Dat die hij met geld en eer overladen had, hem echter verlieten. Dat hij echter doorging stoutmoedig op den raad van zijn biechtvader Peters en zijn Ministers, die geld van Lodew. XIV trokken. Dat Lodew. XIV hem naderhand te kennen gaf, dat hij sedert lang die lieden betaalde; ‘maar het hem niet gemeld had, omdat hij dacht, dat er voor hem geen geheim van gemaakt werd.’ Dat hij Kapellen in menigte oprichtte, de Munniken in hun orderkleederen deed verschijnen; de Katholijken bij menigte in 't leger trok; en dat ('t geen hij vreemd vindt) dit het volk al meer en meer tegen hem innam. | |
[pagina 270]
| |
Dat hij van de rechters een verklaring vorderde en verkreeg, dat hij 't recht had om van de wet te dispenseeren, 't geen hij begreep dat zijn gedrag volkomen wettigde. Dat de Katholijken in 't rijk geen 1/100 gedeelte uitmaakten, waarom hij oordeelde, zonder gevaar voor de Natie, hun alle plaatsen, officien, en gunsten te kunnen toevoegen. Dat hij echter met ‘te streng gebruik te maken van 't privilegie, dat de wet hem gaf, het gevaar voorbijzag, van omtrent onaangename punten, het volk te dwingen, al had hij in den grond der zaak gelijk.’ Dat van zijn Kerkelijk Hof (vol Katholijken, en dat naar discretie omtrent alles wat de Protestansche Godsdienst betrof, beslissen moest) alles goeds te verwachten was, hadden slechts alle Classen der Natie daar niet hardnekkig tegen gedruischt, en zich niet wijs laten maken, dat hij tegen Godsdienst en Constitutie iets voorhad. Dat hij het Pausdom herstellen wilde, dat hij de privilegien van de Universiteiten van Oxford en Cambridge wilde vernietigen, en met recht, en dat hij het geluk en de welvaart in Engeland verspreid had, enz.
De Recensent: ‘Il ne scut ni négocier, ni se repentir, ni reparer ses torts’ (want dit streed met zijn Katholicismus, en plans waar hij niet meer van af kon staan, na zoo veel jaren intrigue en arbeid met het Fransche Hof), ‘ni juger son peuple et sa position’ (want hij had dit nooit gekend, en bezat slechts Fransche vooroordeelen en begrippen), ‘ni profiter des conseils ou des evenemens’ (want daar behoort verstand en menschenkennis toe). ‘Il s'enfuit pour eviter un danger imaginaire, car, certes, son gendre ne l'eût pas | |
[pagina 271]
| |
mis à mort, et il n'eût même osé en former le projèt, au milieu d'un peuple, qui venait de le recevoir avec tant d'acclamations de joie, à son retour de Feversham.’ ‘La fuite lui parût la meilleure des ressources, et il se réfugia aupres de Louis XIV, à la politique duquel il continua de servir d'instrument.’
De recensent teekent sauquaire-souligné: en belooft les trois regnes de Charles I, Charles II et Jacques II te zullen uitgeven, tegen deze Apologie van den laatste. | |
Het ongelukkig tot der Stuarts.In 1292 werd Jan Baliol Koning. Hem volgde Robert Bruce (als Robert I) in 1306; op dien, David II en Eduard, 1329: en op dien, Robert II in 1371, die Stuart genaamd werd. Koningen van Schotland, alle ongelukkig; in een doorgaande reeks van vier Eeuwen. 1424. Robert III, Koning in 1390, stierf van verdriet om het dood hongeren van zijn oudsten en de gevangenis van zijn jongsten Zoon. 1437. James I, werd, na drie zijner naaste bloedverwanten onthoofd te hebben, vermoord door zijn Oom, die daarvoor ter dood gepijnigd werd. 1460. James II kwam om door het barsten van een stuk geschut. 1488. James III vlood uit een veldslag, viel van zijn paard, en werd in een hut, waar men hem ter berging inbracht, vermoord. 1513. James IV kwam om in den veldslag van Floddenfield. | |
[pagina 272]
| |
1542. James V stierf van hartzeer over zijn moedwillig ten verderf voeren van zijn leger te Solway Moss. 1567. Hendrik Stuart (Lord Darnley) werd vermoord, en met zijn paleis in de lucht gesprengd. (hij trouwde Maria in 1561.) Maria Stuart resigneerde in 1567, na haar huwlijk met Botwel: werd in Engeland, in 1587, onthoofd. 1625. James de VI (in Engeland de I) werd waarschijnlijk door Buckingham vergeven. 1649. Karel de I werd op het schavot voor Whitehall onthoofd. Karel de II zwierf lang in ballingschap. (12 jaar lang.) hij stierf 1685. 1589. James de II verloor zijn kroon en stierf als balling in 1701. 1714. Anne stierf van verdriet in de twisten van haar gunstelingen en aan den drank. Zij regeerde van 1702-1714. De Pretendenten zijn zwervers gebleven, zoo lang er eenige afkomst van hun overig was. | |
[pagina 273]
| |
publ. def. Lugd. Bat. d. 14 Jun. 1756 (die op denzelfden dag aldaar, na openbare verdediging eener Rechtsgeleerde verhandeling, ook in datvak de Doctorale waardigheid verkreeg). Deze zegt in zijn § 24, pag. 15, het volgende:
‘Superest ut jam quaedam adhuc adjiciam phaenomena, quae, nullê observatê periodo, non nisi semel aut iterum accidisse feruntur. Huc refero illud quod in Anglia non longe a Milfordhaven observatum fuit anno hujus faeculi 49 die 16 Julii (etc.) Eodem etiam referendus est ille non interruptus 20 horarum refluxus, qui anno 1672 mense Julio, foederatis Gallorum Anglorumque classibus extrema Patriae nostrae minitantibus, vindicandae liberati haud ultimum fait remedium. Moliebantur quippe, uti notum, descensionem in litus non longe a pago de Helder, & proxime secuturum fluxum eum in finem exspectabant, nostratibus haud dubie fatalem: verum continuus pergebat currere refluxus, & quidem eê vi, ut hostes in altum iterum dilapsi a proposito suo desistere cogerentur. Quod phaenomenon licet merito speciali Divinae providentiae fuerit adscriptum, nihilo minus pro miraculo habendum non esse, ex iis, qaae ejus explicandi gratia in Capite tertio afferemus, dilucide constare poterit.’
De andere verhandeling, getiteld: de Aestu marino, is ter verkrijging van het Doctoraat in de Wijsbegeerte d. 26 Sept. 1780 in 't openbaar verdedigd door s.j. van de wynpersse (die na veeljarige nuttige werkzaamheid, laatst als Hoogleeraar aan de Leidsche Hoogeschool, thans onder ons de welverdiende rust geniet). Maar dit doorwrocht stuk, dat Cap. V. pag. 69-88, in 't breede over buitengewone vloeden handelt, zwijgt geheel van deze dubbele ebbe. Kort na het X Deel van bild. Geschiedenis, verscheen in het licht, het III D. 1 St. der Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, van den Heer Archivarius de jonge; die bl. 185-190 het zelfde onderwerp bondig behandelt, en nog stelliger tot het besluit komt, dat er geen eigenlijke dubbele of twaalf-urige ebbe zij ge- | |
[pagina 274]
| |
weest; ofschoon hij even zeer Gods buitengewone Voorzienigheid in deze uitredding in veegen nood des Vaderlands dankbaar erkent. ‘Door storm, als door de besondere vinger Gods, is de vijand meer als eens belet, zijn desseyn op onze Zeehavens te volvoeren;’ heet het, zonder verdere melding van dubbele ebbe, in de brochure ‘Hydra of Monsterdier’ (enz.) Rotterd. 1672, Tweede Deel bl. 39.] | |
Bladz. 220 r. 7 enz. (de sententie van C. de Witt.)[‘Daer sijn al luyden die ons willen verseeckeren, dat Meester Jan de Sententie over zijn broeder, de Rechters gedicteert heeft. Immers de Rechters, vreesende voor onheyl, bekent dat het vonnis gekreukt was, zijn terstond na de publicatie vertrokken; en was den President noch dien avondt soo ik geloof binnen Amsterdam.’ Hydra of Monsterdier (enz.) 1672. II Deel, bl. 21. - Ik geef dit enkel tot staving van mijn boven t.a. pl. gezegde, dat het vonnis tegen C. de Witt door zijne vijanden beschouwd werd, als enkel ingerigt om hem te sparen en aan de eigenlijke straf te onttrekken. Z, ook het straks volgende uittreksel uit de Missive enz.] | |
Bladz. 224 v. en 244 nr. 7. (Buat en v.d. Graaf, gewroken op de de Witten.)[Ten overvloede nog deze plaatsen uit geschriften van die dagen: ‘Missive of Pertinent Verhaal van 't ghene sich in 's Graven-Hage heeft toegedragen omtrent de Doot van Jan de Witt (enz.) en sijn Broeder (enz.)’ eindigt aldus: ‘Men wil seggen, dat het Hof Provinciael soo een slechte faveur-Sententie niet en hadde gegeven; 't selve alsoo niet toeghegaen soude hebben. Maer ick gheloove, dat de Heeren van 't Hof uyt vreese (alsoo daer meer aen vast zijn) niets anders en hebben | |
[pagina 275]
| |
durven doen! Maer hadden sy weder een Soon van de Graaf voor gehadt, ofte Buat: of een knecht van Mortagne, dat het wel anders gegaen soude hebben.’ - ‘Den val van de Witten. In een t' samenspraek tusschen Pieter en Klaas;’ begint aldus: ‘Pieter. Ey lieve vertelt mij doch den val van de Witten, zonder eenige voorreden. - Klaas. Het is dan geschiet op den 20 Junij 1672, des nachts, dat vier personen, namentlyck twee Soonen van van der Graaf’ (enz.) ‘en dit was de eerste handelingeGa naar voetnoot1 van dit droevig Treurspel.’ - ‘Appendix, ofte Staert van den Grooten en Witten Duyvel’ (nog vóór de catastrophe geschreven) bl. 6 en bl. 7. ‘Buat, (die alleen in een Missive, eenige woorden hadde laten influeren, waer uyt niet dan by langhe consequentien yets tot nadeel van onsen Staet konde ghetrocken worden) wort verklaert gecommitteert te hebben Crimen laesae Majestatis, ende werd mits dien mette doodt gestraft. Maer eenen Momba (enz.)’ - ‘De Graef, die den Raedt-Pensionaris hadde ghequetst, daer nochtans geene wonden letsel [letaal?] waren, is bij 's Hofs Sententie verklaert begaen te hebben Crimen laesae Majestatis, ende oversulckx met de doodt gestraft, om dat hij voor hadde den selven om 't leven te brengen. Wat sententie nu desen Ruwaert te verwachten heeft, oordeele den verstandigen, ja een yder.’ - Zoo wordt in ook het boekje, getiteld ‘Oranje in 't hart,’ dat nog voor de verwonding van den Raadpens. geschreven is, het geval van Buat breed en hatelijk opgehaald. - Zoo mede in het ‘Vriende-Praetjen over het Eeuwig Edict’ (van na den 21 Junij, doch vóór den 20 Aug.) bl. 11: ‘O! ick vrees, ick vrees; dat men nu sal spreecken van Buats bloedt (enz.)’] | |
[pagina 276]
| |
Bladz. 235-257. (Varia over de de Witten.)[Tot de literatuur over Joh. de Witt behoort ook het werkje: het Huis te Ilpendam en deszelfs voornaamste Bezitters. Uit echte bescheiden, door j. van enst koning. Amst. 1836. 75 bladz. gr. 8o. (Pieter de Graeff; Schepen der Stad Amsterdam en Bewindhebber van de O.I.C. was gehuwd met Jacoba Bicker: was dus zwager van den Raadpens. de Witt; en was door hem mede tot Voogd aangesteld over zijne onmondig na te laten kinderen, aangaande welke aldaar veel voorkomt.) - Ook wordt op dat Huis bewaard de mantel, door den Raadpensionaris Joh. de Witt gedragen ten tijde zijner verwonding in den nacht van 21, 22 Junij 1672. Z. ald. bl. 7, 8, en 41.] | |
Bladz. 257 aanteek. r. 1. ‘slechts twee.’[De geleerde Mr. j.h. hoeufft berigt mij, dat ook in zijne boekverzameling zich een MS. exemplaar van wicquefort'sGa naar voetnoot1 Geschiedenis bevindt, 't welk tot het jaar 1676 gaat; - en op mijne aanvrage nopens de herkomst | |
[pagina 277]
| |
van dat HS., dat hij hetzelve, reeds voor verscheiden jaren, gekocht had op eene auctie bij de Boekhandd. Pluim en de Jager te Dordrecht. Ik had hiervoren t.a. pl. verzuimd te vermelden, dat ik in een tamelijk folio-deel comprès geschreven, de eigenhandige minuten bezit van de Brieven door wicquefort gezonden aan de Duitsche Hoven wier Resident hij was, en ook aan den Koning van Denemarken, van Julij 1667-12 December 1671; in het grootst detail behelzende al wat er bij de hooge Collegien van regeering of anders in dezen Staat voorviel; en welke bij een eventuele uitgave van het vervolg zijner Geschiedenis zeer zouden verdienen vergeleken te worden. - Een enkel staaltje van de bijzonderheden die soms hier voorkomen, geve ik onder aan de bladz.Ga naar voetnoot1.] | |
[pagina 278]
| |
Bladz. 281. r. 11. v. ond. ‘Z. de Nales.’[Doch aldaar verzuimde ik de plaats op te geven, welke ik bedoelde, uit het Fransch MS. over Willem III, waaruit ik bij dat X Deel het een en ander aangeteekend had. Hetzelve zegt, p. 6: ‘la chasse etoit son unique divertissiment: il voulut tout foible quie etoit monter à cheval, il fit une cheute qu'on dit avoir été causée par le malheur qui arriva au cheval de mettre le pied dans un troû de lapin; mais ce ne feut qu'une manque de force de lui même.’] | |
Bladz. 289 enz. (Willem III.)[Mr. m. temminck laat in zijne eerste, bladz. 252, enz. vermelde Zamenspraak, bl. 16. p. burman Sec. tot Willem IV zeggen: ‘Hebt gij wel ooit, Prins, het schone vers van mijn Oom piet voor syn ovidius gelesen? Ik meen dat augustus, die al veel overeenkomst met uw neev willem de 3de had, daar wat om heen krijgt.’] | |
[pagina 279]
| |
De koetsen eerst onder Kon. Karel VII van Frankrijk opgekomen. De eerste was door Ladislaus van Hongarije en Boheme aan de Koningin van Frankrijk ten geschenke gezonden; omtrent 1450. Catharina de Medicis was de eerste die een koets had: te voren gebruikten de Koninginnen een draagstoel of reden te paard. Hendrik de IV had eene coche als men het toen noemde. Onder Lod. XIII werden zij 't eerst met glazen gemaakt. - Te Weenen was de eerste koets in 1515, te Londen in 1580. In 1650 begon men huurkoetsen van de een naar de andere plaats aan te leggen tegen 5 sols de plaats. Men noemde zulk eene koets een caraba. In 1662 de koetsen waarin men bij 't uur betaalde. [8o-blaadje van bild.] | |
Bladz. 299. (de Piek.)[Uit een Brief van den Hoogl. moll: - ‘Een der redenen waarom militairen de piek voor een slegt wapen, althans voor infanterie, houden, is dat het geweer met de bayonet meer momentum heeft, waardoor de stoot sterker aankomt, en ten tweede om dat de grootste zwaarte, achter, in den kolf zit, waardoor de stoot zekerder wordt. De Marechal de Saxe, wilde een gedeelte der zware Cavallerie met lansen wapenen, en de mij onbekende schrijver van le Militaire en Franconie insgelijks. De Marechal de Saxe had ook een Regement Uhlanen opgerigt. Napoleon heeft de lansiers bij 't fransche leger ingevoerd, toen de Poolsche ligte paarden, met hunne lanssen, in de bataille van Ocana eenige bataillons Engelsche Infanterie vernield hadden.’] | |
[pagina 280]
| |
Hoogheydt Frederyck Hendryck (enz.) Amsterd. 1648. 8o 407 bladz.’ - Aanwijzing van Ds. schotel.] | |
Bladz. 323-325. (Weelde in 1672.)[Den 24 Februarij 1672 wierd de jonge Willem Henrik van Oranje (weldra Willem III) aangesteld tot Capiteinen Admiraal Generaal. Zoo als hij daarbij aan Instructien, en straks aan Gecommitteerden, gebonden werd, was dit niet veel, en eigenlijk meer een valstrik, of een opcieren ten offer. Doch de Prins en zijne Grootmoeder hielden er zich zeer meê vereerd en wilden tot viering van deze bevordering een feest geven. Den 27sten ontfingen en accepteerden de Staten van Holland eene noodiging ter maaltijd (waartoe zij hun eigen Vergaderzaal wel wilden inruimen) tegen d. 2 Maart. En nu verneme men de ‘Memorie van den toestel van syn Hoogheyts Tafel en spys, soo gesoden, gebraden, als gebacken,’ die aldaar (aan ruim 100 personen) opgedischt wierd: ‘De Tafel was voorsien van alderhande zilver, behalven de schotels: de servetten waren curieus gevouwen, op de maniere van Duyven, Konynen, Pauwen, Dolphins en alderhande gevogelte, en is yeder reys bedient geweest van 130 groote en 69 kleyne schotels: als van 300 oude en 300 jonge Duyven. 100 Capoenen en 140 breedaetse. 50 groote en 60 kleynen Calcoenen. drie hondert jonge Hoenderen, vijf-hondert Kuyckens, vijfhondert Patrijsen, 168 Feysanten, 60 Hasen, 100 Konynen, 800 Leeuwercken. 60 Entvogels. 16 Schapen, 32 Speen-verckens, 30 wilde Swijntjes. 40 suyg-Lammeren. 16 Calven. 8 Hertens. 4 wilde Swijne. 4 Ossen. 100 Schape | |
[pagina 281]
| |
Tongen. 50 geroockte Osse Tongen. 40 West-phaelsche Hammen. 500 pont france fijne Konfituren en een groot quantiteyt bancquet, 4 kasse appelen van China, 4 kasse soete Sietroenen, 600 pere bon Chrestien. 300 appelen de renetten, 600 granaet-appelen. Daer sijn 200 kleyne, 20 middelmatige, en 34 groote pasteyen geweest. De wijnen ware Kanari-seck, wijn de Chably, wijn d'Ay, Italiaense en Spaensche Wijnen: Ipocras, Frontinjack, Cocquil en alderhande Rijnse Wijne. 170 persoonen hebben de spijs opgedragen, behalven een andere menigte persoonen die de Tafel hebben gedient.’ Oprecht verhael van alle het gepasseerde sedert den 24 February tot den 2 Maert, over het eligeren van d'Heer Prince van Orangie, tot Capiteyn en Admirael Generael, bladz. 16. - Het best is, waarmede dat Verhaal besluit: ‘dat al wat van die tafel overbleef, aan de Godshuizen wierd gegeven.’] | |
Bladz. 327. r. 15, 16: ‘immers - 1679.’[Volgens breeder en duidelijker aanwijzing (waarvoor ik dank zeg aan den Heer Pred. berkhout alhier,) aldus te lezen: ‘Immers deze Rolandus de Carpentier was een zoon van Casparus de Carpentier, Pred. laatst te Amsterdam, overl. 12 Mei 1669, in den ouderdom van 51 jaren; terwijl hij zelf eerst in 1679 Pred. bij de Ambassade naar Moldavië geweest en, na nog twee jaren de gemeente van Scharwoude in Noordholland gediend te hebben, in 1682 overleden is. Zie veeris Kerkelijk Alphabet der Predikanten onder de Synode van Noord-Holland.’] | |
[pagina 282]
| |
mij gedienstig medegedeeld heeft. ‘In 't I Deel der Holl. Consult. zijn advysen van hem bl. 39, 48 (an. 1637, 1642; geadvis. te 's Gravenhage), bl. 340 (an. 1619, 1 Febr. te Leiden), bl. 373 (an. 1641, te 's Gravenh.) bl. 384, (an. 1640, 's Gravenh.) Verg. ook bl. 395, 398, 423. Nog vind ik een Advies uit 's Gravenh. A. 1622, bladz. 464. - Heeft Bosch niet te Rotterdam gewoond, hij heeft er zich, blijkens Adviesen van A. 1625 en 1630 (Consultat. I. 511 sqq. Uitg. van 1728), meer dan eens opgehouden; ik zou zelfs gelooven, dat hij in de uitgave der oudste Sonsultatien bij Isaak Naeranus te Rotterdam de hand heeft gehad. Immers sluit het eerste Deel met een zijner Adviesen, en bijna onmiddellijk treft men er in het IIde Deel wederom aan. Daaronder vind ik er, afgegeven te 's Gravenh. A. 1629, 1641, 1639, 1634, 1627, 1626, 1636, 1639, 1632. Eindelijk, (Consult. II. 452), een uit 's Hage d.d. 3 Nov. 1614, en een uit Leiden d.d. 5 Aug. 1615 (ibid. bl. 458.) zelfs is er in het IIIde Deel, een van 1613 uit 's Hage, (bl. 16).’] | |
Bladz. 344. r. 13-16. ‘Epicrisis’ (enz.)[Nog bij te voegen (uit de rijke verzameling van den geleerden j.h. hoeufft): ‘De Verleider Epicrisis ge-ëpicriseerd, of de wolf zijn schapevagt ontrukt, ter staavinge der Hollandsche vrijheid, tegens den euvelmoed der vreemde ruiters. Onder de zinspreuk Libertas concordiae mater. Door d' Heer la fargue. In 's Gravenhage, bij Matth. Gaillard 1758, 31 bladz. gr. 8o. (In dichtmaat.)’ - Voorts bestaan er van verscheiden der op de Lijst vermelde geschriften, onderscheiden drukken.] |
|