Geschiedenis des vaderlands. Deel 11
(1837)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijIX deel.‘Bladz. 20 aant. ‘Wagenaars assertie’ enz.[Dat - en hoe - Amsterdam verdedigbaar zij, is uitvoerig betoogd en ontwikkeld door den Luit. Genrl. kraayenhoff, in zijne zeer gewigtige Bijdragen tot de Vaderlandsche Geschiedenis van de belangrijke jaren 1809 en 1810. Te Nymegen, 1831, Bladz. 429-474. - Er is een onbeduidende fransche roman, onder den zonderlingen en bedrieglijken titel: Memoires de Hollande, à Paris, 1678, 12o, 456 pag. (hol gedrukt). Dezelve neemt aanleiding en tooneel uit dezen aanslag van Willem II op AmsterdamGa naar voetnoot1, en schrijft daarover de eerste 94 bladz. en 't schijnt wel, dat de schrijver mede er bij geweest is.] | |
[pagina 261]
| |
Bladz. 134, 135. ‘Een Neef van Jan de Witt, die zich ook met versen maken ophield.’[‘Is, volgens p. paulus (Inleid. tot de Verkl. d. Unie v. Utr. bl. 76), het onzeker, of de Witt dan wel la Court de opsteller zij van het Publiek Gebed, ontwijfelbaar zeker is J. de Witt [de later Raadpens.] de Schrijver van Horace en Curace (1648), waarvoor hem ook huydecoper, Proeve van Taal- en Dichtkunst 2 Uitg. I D. bl. 97, en allen vóór en na hem houden.’ Aanmerking van den Heer Pred. g.d.c. schotel.] | |
Bladz. 216 (de overtocht van den Rhijn.)[Bild. behandelt, naar zijne gewoonte, deze gebeurtenis slechts kort, omdat ze in 't breede verhaald was door wagenaar, XXIV D. bl. 30-35. Doch met dezen moet men nu ter opheldering en aanvulling vergelijken, het artikel: de Overtogt van Lodewijk XIV over den Rijn; door o.g. heldring: in de Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde. Verz. en uitgeg. door is. an. nyhoff, 2e Stukje, Arnh. 1836, bl. 93-103.] | |
Bladz. 245, 246 (de stap van Willem II.)[Een geschiedkundige, die zich teekent met de letters V.H., heeft zich de moeite gegeven, in December 1833, in twee Dingsdagsche Leeuwarder-Courantbladen, eene verhandeling te leveren: ‘Korte beantwoording der geschiedkundige vraag: of de aanslag van Willem II, Prins van Orange en Stadhouder van Holland, op Amsterdam, in den jare 1610, getoetst aan de toenmalige Staatsregeling van ons Gemeenebest, voor eene daad van wettig gezag, dan wel voor eene overschrijding van magt te houden is?’ - welke laatste vraag hij bevestigend beantwoordt, en dus in de zaak zelve | |
[pagina 262]
| |
tegen Willem II meent te moeten beslissen. Na overweging echter van dat betoog, acht ik niets te moeten te rug nemen van hetgene ik hier, IX D. bl. 246 geschreven had; doch er dit te moeten bijvoegen: - de praemissen toegegeven zijnde, volgt nog de conclusie niet. Het was eene overschrijding van Willems wettig, d.i. gewoon gezag: maar hij kon ter goeder trouwe het besluit der Staten Generaal van 5 Junij 1650 houden voor analogue aan het bekende Romeinsche: Videant Consules ne quid detrimenti res publica capiat! het welk de bestaande Autoriteiten met een Dictatoriale macht bekleedde; en dus hier, waar de quaestie was van het verbreken of handhaven der Unie, zich gerechtigd rekenen om met alle middelen onder zijn bereik toe- en door te tasten. Hij deed dit, gelijk de Romeinsche Consules in zulk een geval, op zijne verantwoordelijkheid. Zoo werd dan ook bij zijn leven, de daad en de gevolgen daarvan gehomologeerd; zonder dat men zelfs begeerde kennis te nemen van zijne schriftelijk ingeleverde verdediging. Na zijn dood werd de daad afgekeurd en gefletrisseerd: maar dit bewijst alleen, dat toen de hekken geheel verhangen waren; en men zie ten overvloede, wat nog in het jaar 1668 ‘de Heeren van Zeeland aan haar Hoog Mog. schreven, scherpelijk reprocherende de Provincie en de proceduren van Holland,’ bij aitzema XIV D. bl. 149-157. uitg. in quarto.] | |
Bladz. 252-254 (Willem II 's plan om den oorlog weer te ontsteken.)[Ik had gezegd, bl. 253, aanteek. niet te weten, dat de echtheid der Negociations du comte d'estrades ooit betwijfeld wasGa naar voetnoot1. De Heer Mr. g.w. vreede schrijft | |
[pagina 263]
| |
mij hierover: ‘De drie bewuste stukken aangaande de onderhandelingen met Willem II, zijn ook door kluit Ind. Chronol. No. 432 geoordeeld te zijn “dubiae fidei.” - Mij schijnen zij dit niet meer toe, vooral na uwe zoo natuurlijke verklaring. Vergelijk eens met uwe aanmerkingen die van de neny, Mem. hist. et polit. des Pays Bas Autrich. I. 85 (uitg. van 1784), welke het gewone verwijt van eerzucht inhouden, maar à l'appui van uw gevoelen komen.’] | |
[pagina 264]
| |
Bladz. 305. ‘Paauw en de Knuit.’[De gissing van mijn' kundigen vriend Mr. g.w. vreede, dat amelot deze anecdote wel kon hebben uit de Geschiedenis van dit tijdperk beschreven door jo. labardeus of j. de la barde, vind ik bij 't naslaan van dat werk bevestigd. Het verhaal, waaraan dit getuigenis veel gewicht bijzet, staat bij hem p. 259 der Latijnsche uitgave: doch zoo gelijk aan 't gene ik uit am. d.l.h. opgegeven heb, dat ik niet noodig acht de plaats, die toch ook zelve slechts vertaling is, hier uit te schrijven. Jo. labardaei, Matrolarum ad Sequanam Marchionis (Marquis de Marolles) (etc.) de Robus Gallicis Historiarum Libri decem, ab anno 1643, ad annum 1652. Paris. 1671. gr. 4o pp. 780 en Index.] | |
|