Geschiedenis des vaderlands. Deel 11
(1837)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijEenige aanteekeningen van H.W.T.(a.) Bl. 166 ‘Zie over mijn naam.’ - Dit is niet gevonden, en denkelijk niet geschreven, zoo min als het op bl. 173 aangehaalde over duim. - Een opstelletje, naar het mij voorkomt, later, en meer spelend dan ernstig, over den naam Bilderdijk, met een door B.-zelf geteekend kaartje van de Bille-bedijking nabij Hamburg, had kunnen geplaatst zijn in de Mengelingen en Fragmenten, te Amsterdam bij Immerzeel uitgegeven in 1834, en wacht nu naar een nadere gelegenheid. - De naam van duizendaalders is bekend in de Nederlandsche rechtsgeleerde bepaaldelijk Amsterdamsche literatuur, door de gerangschikte verzameling der Keuren en Costuimen dier stad, welke nic. duysentdaelders begonnen was in 't licht te gevenGa naar voetnoot1.
(b.) Bl. 167. ‘Amfion’ - die, volgens de oude Mythologie, door zijn poësie en zang, niet alleen 't redeloos gedierte, maar ook steenen en boomen aantrok.
(c.) Bl. 173. ‘te barsten zien lezen.’ - De beroemde geleerde d.g. morhop, vermeldt in een afzonderlijk geschrift: Stentor ῾υαλοϰλαστης sive de Scypho vitreo per certum humanae vocis sonum fracto, Ed. alt. auct. Kilon. 1682, 247 pagg. 40. | |
[pagina 196]
| |
een Amsterdamsch' wijnkooper, die de kunst, of de slag had, om wijnglazen, niet zoo zeer aan stuk te schreeuwen of te zingen, als wel door het lang aanhouden van een toon van stem analogisch aan den toon van het glas, te doen barsten of aan stuk springen; en beschrijft andere meer of min gelukte pogingen van hem-zelven en van anderen daar toe. - De beroemde chladni, in zijne Akustik, (Leipz. 1802) § 230, s. 271 f., wil wel de mooglijkheid hier van niet geheel ontkennen; maar gelooft toch, (naar de toen algemeene rationalistische manier van natuurlijke wonderverklaringen) dat er wat bedrog onder geloopen hebbe, en men eerst een fijn sneedje aan al die glazen had weten te geven. Ik zelf heb in mijne jeugd glazen karaffen in stuk zien zingen; doch dit was een eigen soort, met zeer dunnen bodem, die daartoe gemaakt was en geen zwaarte van vocht zou hebben kunnen dragen (of zoodanige nog gemaakt worden, weet ik niet). - Maar 't geen B. hier vermeldt, van het aan stuk springen der porceleinen kommen op den schoorsteenrand of -mantel onder welken de Oude Heer B. zat te declameren, is oneindig sterker. In die kommen, mocht ik zeggen, zal wel een barstjen geweest zijn.
(d.) Bl. 177. ‘Hij verdeedigde door zijn versen’ enz. - Zoodanig is het door ons vermelde, en waaruit een scherpe plaats medegedeeld is, boven IX D. bl. 302, v.
(e.) Bl. 177 r. 4, 5. v. ond. - Op waardiger wijze spreekt bild. van deze rassche daad der Veersche gewapende Burgers, in den tekst van het geschiedverhaal in dit Deel, bl. 112. - Het is buitendien bekend, dat hoe schijnbaar gering ook de naaste aanleiding moge zijn, eene omwenteling niet gebeurt ten zij dat de Natie er rijp voor is (ten zij, wederom, de minderheid gesterkt worde door eene vreemde gewapende macht, gelijk bij ons in het jaar 1795).
(f.) Bl. 180, onder aan: ‘Een burgerman’ enz. - en | |
[pagina 197]
| |
bl. 181: de Zandvoortsche Geschiedenis. - Z. boven D. VIII. bl. 109 aant. en D. IX. bl. 302, 303.
(g.) Bl. 183. Ongelooflijk! zal menig een zeggen. Terovertuiging derhalve van al wie niet mocht kunnen of willen gelooven, dat zoo domme achteloosheid of zoo trotsche overmoed (men kieze, wat men wil) bij de toenmalige Amsterdamsche regeering heeft plaats gehad, laat ik hier de Keure letterlijk afdrukken uit het Vervolg van de Handvesten der Stad Amstelredam. Ald. in 1755. ‘met Octrooy van Haar Ed. Groot Achtbaare uitgegeven.’ - Men vindt aldaar bladz. 81. b, met den datum van 31 Januarij 1749: ‘En vermits bij mijne Heeren van den Geregte werd bevonden dat niet tegenstaande by voorige Keuren, en wel bijzonderlijk bij de Keure van 21. December 1675. en 27 Januarij 1736. wel expresselijk is geordonneert, dat geene Beunhasen, Avanturiers, Quaksalvers, of iemand anders haare pretense kunst zullen mogen exerceeren, ten zij dezelve haar Proef hebben gedaan; egter verscheide Persoonen zig onderwinden dezelve Kunst te exerceeren: ZOO IS 'T, dat mijne voorn. Heeren daar inne serieuselijk willende voorsien, goedgevonden hebben bij deese de voorige Keuren, op dat stuk geëmaneert, te renoveeren, en als nu te ordonneeren, dat niemant wie hij ook sij, 't zij Medicinae Docters, Apothecars, of andere, de Kunst van Chirurgie zal mogen exerceeren publicq ofte privaat, sonder alvorens de Proeve bij voorige Keure gestatueerd, volkomen volbragt te hebben, en bij de Overluyden van het Chirurgijns Gild, als Gildebroeder te sijn geadmitteert, op de boete in de Keure van 27 Januarij 1736. gestatueerd,’ - Men ziet, het is niet letterlijk zoo als bild. opgeeft, die bij zijn schrijven zeker de Keure niet voor zich had: maar zakelijk is het juist zoo als hij verhaalt; en wel niet met bedriegers, maar met Beunhazen, Avanturiers en (NB) Kwakzalvers, worden hier de Medicinae Doctores en Apothecers op ééne lijn gezet; en aan de proef bij het Chirurgijns-Gilde te doen, onderworpen. | |
[pagina 198]
| |
(h.) Bl. 186 r. 3, 4. ‘ader te laten.’ - Daar van was de oude Heer bilderdijk vooral een liefhebber. Z. het Voorberigt bij het II Deel van bild.'s Brieven, bl. xiii en de andere daar aangeh. plaats (doch verg. het voorber. bij het III Deel, bl. ix); en het is ook door wijlen onzen bild. meermalen aan mij-zelven gezegd.
(i.) Bl. 191 r. 9-11. ‘Paulus’ - I Timoth. III, 1.
(k.) Bl. 193, r. 21 ‘hij boezemde vrees in.’ - Men zie hoe lelijk nu nog, zoo lang na 's mans dood, de Heer jeron. de vries den braven man afschildert, in het gemelde Voorbericht bij het II D. der Brieven, bl. xiii, xiv; - doch vergelijke daar hij het III D. bladz. vi-viii: - maar z. ook bilderdijk zelven in de Mengel. en Fragm. bl. 11.
(l.) Bl. 194. r. 9 v. ond. ‘maltantigheid.’ - Z. bild. Verklar. Geslachtlijst der Naamw. op Tante III D. bl. 129.
(m.) Ald. (bild.'s Moeder) - Van hier dan zeker, dat, gelijk opgemerkt wordt in het Voorbericht bij het III D. der Brieven bl. vii., bild. nooit eene snaar voor zijne moeder gestemd heeft.
Overigens vergelijke men met dit opstel, het kortere, doch ook veelzins het hier gegevene weer aanvullend en ophelderend, in de aangehaalde Mengel. en Fragm., bl. 1-17; bijzonder bl. 1, 2, 9, 10, 11. |
|