Geschiedenis des vaderlands. Deel 10
(1836)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |||||||||||||||||
niet geregeld betaald wierd. - Dit een en ander - en tevens de delicate wijze, waarop Fredrik Henrik, Erfgenaam zijner moeder geworden, zich redde uit het alternatif, om deze achterstallen voor zich in te vorderen, of ze kwijt te schelden; - blijkt uit het volgend stuk, dat ik onder de papieren van Bilderdijk vinde; geschreven (ni fallor) met de hand van den voormaligen Thesaurier Generaal Reygersman (uitgezonderd de kant-aanteekening ‘van - huis’ (hier onder), die van Bild. 's eigen hand is.]
Frederic Henry, par la grace de Dieu, Prince d'OrangeGa naar voetnoot1.
Savoir faisons, comme il avoit pleu an Roi Très chrestien d'honnorer et octroijer à feu. Madame la Princesse d'Orange ma mere deux pensions, l'une de dix mille livres, et l'autre de quatre mille deux cents livres par an, desquelles pensions il y reste encore a recepuoir quelques années iusque à son decés, si est ce, que nous avons tous les dites arriérages des dits pensions avec toutes les pretentions que nous pourrions avoir sur icelles, donné et conferé, donnons et conferons par la presente à la Princesse d'Orange nostre compaigne aves plein pouvoir de faire poursuivre et procurer l'entier payement des dites pensions. Fait a la Haye ce XX de May mil six cents trentre et noeuf.
L.S. Frederic Henrij
Par ordonnance de son Altesse N. Buysero. | |||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||
Bladz. 100, 101. Maurits.[Hoe deze Vorst gewoon was zijn dag te verdeelen en te besteden, wordt opgegeven door een tijdgenoot, den Engelschen Reiziger j. howell, Brieven, I.D. bl. 28, 29, (Nederd. vert. Amst. 1701.) - Ald. bl. 30, 31 vindt men een bericht nopens de toedracht van het aflossen der Engelsche pandschap op den Briel en Vlissingen, in d. 6 Junij 1619; waar uit geheel niet blijkt, dat Koning Jacob I. daarmede zoodanig vergauwd zou geweest zijn, als onze Schrijvers zeggen, dat hij daarom een doodlijke wrok tegen Oldenb. had opgevat. Ook zijn er in het begin dier Brieven eenige andere lezenswaardige berichten over deze gewesten, vooral Holland, in dien tijd.] | |||||||||||||||||
Bladz. 109. Aant. (en IX. D. Bl. 302 v.; - en bl. 226, L. Trip.)[Den euvelmoed der Aristocratie in het Stadhouderlooze Tijdperk tusschen Willem III en IV, zullen wij zien in het volgende XI Deel dezer Geschiedenis.] | |||||||||||||||||
Bladz. 111. r. 18 ‘op dezen Koning na.’[Bild. vergist zich: en het spijt mij, dat ik, op zijn stellig schrijven afgaande, mij niet herinnerde, hoe reeds in 1814 de toen nog Souvereine Vorst, thans Z.M. de Koning, op de meest-vereerende wijze in deze Orde was aangenomen en plechtig ingewijd (en te gelijk Z.K.H. de Prins van Oranje, als Ridder van de Bath-orde): in het breede beschreven in de Staats-Cour. 17, 23 Aug. 1814, N. 191 en 197, en bij stuart, Jaarboek. over 1814, bl. 473, 474. | |||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||
Bladz. 159, 160. Frederik Hendrik.[1.) De Heer Mr. j.t. bodel nyenhuis alhier, heeft in zijne zeer rijke verzameling van portretten, vooral ook van Nederlandsche Vorsten en Staatspersonen, een van Fredr. Henr. naar eene schilderij van v. Dijk gegraveerd door C. Waumans, in kl. fol. waar onder de beroemde Gelaatkundige j.c. lavater d. 27 Novemb. 1788 eigenhandig deze physionomische kritiek geschreven heeft: Fürstlich edles Gesicht; verstandreich Aug, und die Augbraun; Sanftklug Stirn und Nase, doch sanfter und kluger der Mund noch. De Lezer zal met mij den Heer B.N. dankbaar zijn voor deze bijdrage.
2.) Men mag vrij met dit versjen van Lavater vergelijken het fraai portret van Fr. Henr., gegraveerd door B. Picart, dat te vinden is voor de bekende Mémoires de Frederic Henri de Nassau, Prince d'Orange; depuis 1621 jusqu'en 1646. Trouvés dans le cabinet de Mad. Henr. Cathr. de Nassau, le troisième de ses filles et Mère de S.A.S. le Prince Anhalt-Dessau, Veld-Maréchal des Armées de S.M. Prussienne, Amst. 1733, 4o. Deze Memoires zijn van veel belang voor het krijgskundig, minder voor het staatkundig gedeelte van het leven en de werkzaamheid van dezen Vorst. - Dat ze niet door hem-zelven, maar onder zijn oog geschreven en door hem-zelf nagezien zijn, heeft de Geleerde de Beausobre in zijne Préface duidelijk aangetoond. Doch hij stelt aldaar als schrijver een of ander voornaam Fransch Officier van den staf van den Prins. Hieromtrent kan ik thans betere en aangenamer inlichting geven. Namelijk, ze zijn beschreven door onzen | |||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||
beroemden constantyn huygens van Zuilichem, den trouwen Dienaar en Raadsman van het Huis van Oranje-Nassau. In een door hem nagelaten ‘Aanspraak aan zijne Zoonen’ (om zich bij hen te ontschuldigen van niet meer tot hunne bevordering gedaan te hebben -), komt veel voor, aangaande zijne betrekking met de Vorsten uit dit Huis, en Prinses Amalia; de Weduwe van Fred. Henr.; en verhaalt hij ook, dat die Gedenkschriften na 's Vorsten dood meermalen ter uitgave bestemd, maar straks weder te rug gehouden waren geweest. En het blijkt daaruit ook, dat een ander geschreven opstel van const. huygens, te gelijk met het evengemelde verkocht, tot eene inleiding voor dit werk bestemd wasGa naar voetnoot1.
3.) In de préface der Mémoires vinden wij, dat de gemelde Vorstin van Anhalt Dessau een menigte brieven had gehad, door hare Doorluchtige Ouders aan elkander geschreven: - doch dat zij die met zich mede ten grave had doen dalen! - Deze zullen dus voor de geschiedkunde wel verloren zijn. - Doch misschien slechts gedeeltelijk. Want bij de MSS. van de Huygensen, voor eenige jaren door Z.M. van hunne fa- | |||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||
milie aangekocht, en gedeeltelijk in het Huis-archief, gedeeltelijk bij het Kon. Nederlandsch Instituut geplaatst, zijn vele minuten van Brieven, door Const. Huygens, Secretaris en reisgenoot van Prins Fredrik Henrik, voor dezen Vorst van dag tot dag aan deszelfs Gemalin geschreven, en allerlei details van groote en kleine dingen behelzende.
4.) Er bestaat een Leven van Prins fredrik henrik voor de (toen) jonge Vorsten, Zoons van onzen Koning, in 1814 of 1815 beschreven door g.k. van hogendorp. Wie wenscht niet met mij, dat een waardige zoon van den kundigen en verdienstelijken Staatsman, dit Leven, tevens geschreven als beeld van een constitutioneel Vorst heerschende over een vrije Natie, - in het licht doe verschijnen.
5.) Bladerende in een groot oud Handschrift van allerlei Rechtsgeleerde en Geschiedkundige aanteekeningen (Catal. j. scheltema, 1836. p. 33. Manuser. No. 2. - Door hem in 1833 voor ƒ 40 gekocht uit de verzameling van jac. koning. Catal. I Deel, MSS. p. 4. No. 25.) vond ik aldaar, betreffende het regerings-bedrijf van Fredrik Henrik het volgend curieus bericht; naar de hand te oordeelen, tamelijk gelijktijdig: | |||||||||||||||||
Septemviri.‘Sijne Hoogh. den Here Prince van Orangien Fredrik Henrik gebruickte anno 1636, ende daer nae, (omme alle confusie te schouwen) in de seven geunieerde Provintien, tot elcke provintie een bijsonder persoon, dien hij particulierl. de affairen van elcke provincie was vertrouwende. Als in | |||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Bladz. 223, 224. (Oldenbarneveld's krukjen).[Vondel's vers op het Stokje van Joh. v. Oldenbarneveldt: ‘Mijn wensch behoed' u onverrot,’ enz. staat ook voor de de uitgave van 1658 van de Historie van het Lev. en Sterv. van Hr. J.v. Oldenb. in 4o. Dat stokjen is eene eeuw later nog eens weer voor den dag gekomen: doch bild. placht te verhalen, dat toen de Dichter joach. oudaen jr. er den Amsterdamschen Burgemeester (j. hudde dedel) mede bedot had.- Hier van handelen wij beneden nog nader: hier wilde ik, ter aanvulling dier reliquien-legende nog aanteekenen: 1.) In het jaar 1819 is te Leiden, door den Boekverk. J.v. Thoir, verkocht de verzameling van Boeken, Antiquiteiten, en Rariteiten, nagelaten door wijlen den Med. Doct. wilh. greve, te Noordwijk. Op dien Catalogus komt bl. 46 Antiq. No. 394 voor: ‘Het Zwaard, waarmede de Adv. Johan | |||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||
van Oldenbarneveld onthoofd is, en uit de Familie afkomstig.’ Hetzelve heeft slechts 3 à 4 gulden opgebracht: - er was ook geen bewijs van authenticiteit bij. - 2.) In Augustus 1829 zijn door den Notaris Boonzajer te Gorinchem geveild: ‘Geschiedkundige zeldzaamheden, betreffende J. van Oldenbarnevelt, Rivierkunstige en andere Handschriften, van m. van barnevelt,’ (den Schrijver van de Rivierkundige Bedenkingen enz.) Aldaar komt voor, No. 1. ‘A. De gouden ring, door 's Lands Advokaat J. van Oldenbarnevelt, voor diens teregtstelling, op den 13 Mei 1619, verëerd aan zijnen knecht J. Franken: - op bladz. 366 van de Historie van het Leven en Sterven vermeld. B. De bijlagen bij denzelven ring, zijnde eene verklaring voor den Notaris Pieter Schabaalje en getuigen te Amsterdam gepasseerd den 7en April 1722, met eene daaraan gehechte oorspronkelijke geslachts-opgave der familie Franken, enz. C. De oorspronkelijke koperen eereplaat, of 't praalbeeld op den Advokaat, volgens de schets van J. Oudaan; met een pak afdrukken van dezelve. [Z. bov. bladz. 282.] D. Koperen plaat van 't wapen van Johan van Barnevelt. Zijnde even als dat op de eereplaat.’ - Nopens het lot van deze stukken, heeft mijn geëerde vriend boonzajer mij nader bericht: ‘dat er bij de verkooping op geboden was tot ƒ 260; doch men had ze toen niet willen laten varen beneden de ƒ 500: later echter waren ze voor veel minder prijs aan een der Erfgenamen afgestaan.’ - Daar zou derhalve voor een rijk liefhebber misschien nog aan te komen zijn.] | |||||||||||||||||
Bladz. 236. r. 3 v. ond. ‘te Woerden.’[ - lees: ‘te Rijswijk.’ - Want onder de andere nagelaten papieren van bild. heb ik daarna dit gevon- | |||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||
den, welk ik hier volgen laat: - en waarin men den ouden Brief van Conspiratie wel moet onderscheiden van de later bijgeschrevene aanmerkingen en gevolgtrekkingen; welke ik, ook wegens de spelling, vermoede te zijn van den beroemden Mr. r.m. van goens, door wien dit stuk aan bild. (reeds voor het jaar 1786, toen van goens het land verliet) was medegedeeld.] | |||||||||||||||||
‘(Copiae Copia.) Brieff van ConspiratieGa naar voetnoot1.Gevonden tot - Rijswijck in een herberghe op een stoel onder een kussen, en was anders niet als gelijck wit pampier. Maar tot Amsterdam comende ende eenGa naar voetnoot2 willende sonder achterdocht daar wat Toback op drooghen, soo hebben se deese navolgende Brieff gelesen, in presentie van geloofwaerdige getuyghen.
Dome. tot troost laete UEd. weten dat onse verlossinge naerbij is alsoo nu daartoe seer goede resolutie genomen wert, die tot eender tijt vallen sal op Amsterdam ende den Haghe, want daer goede veranderinge wesende; can UEd. genoechsaem considereeren hoe het dat het voorts tot onser devotie afloopen sal, nu dat sal UEd. vremt duncken; ja onmoghelijk, nochtans gaet het seer vast, ende soo beleyt dat den aan- | |||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||
slach niet faillieren en can, want op den dwingelandt sal oock gepast worden, hoe en in wat maniere moet secreet blijven tot der daet toe, jegens wanneer alle patriotten gecourageert sullen worden, om als de occasie presenteert, datse wacker op hun hoede souden wesen om Israel te helpen verlossen. Bidde dit mijn schrijven seer secreet te houden, ende soo haest ghelesen hebt, te verbranden, want gae mijne belofte verre te buyten in soo veel te beschrijven, dan wete wel dat het bij UE. secreet blijven sal, ende daer mede vrucht doen sult. Om seecker reden wordt dit Exploict voor Stoutenborch ende van der Dussen secreet gehouden, want hier nu al ander voghels daer mede gemoeyt sijn. Hier sal UE. andermaal bevolen in de ghenade des heeren, die hoope sonder twijffel ons de saecke wel sal laten succedeeren. Vale. Op den rugge stont geschreven T moet wesen van dit formaet ende deuchtGa naar voetnoot1.’ ‘NB. Raakt buiten twijffel de conspiratie tegen Prins Mauritz, ontdekt in 't laatst van Januarij 1623. Zoo echter dat men uit de historie daarvan, zoo als dezelve bekend is en bij wagenaer X, 550 seqq. verhaald wordt, deze brief die in 1621 of 1622 schijnt geschreven te zijn, kwalijk verklaren en thuis brengen kan, of raden van en aan wien zij geschreven zij: vooral om deze alleraanmerkelijkste bijzonderheid, dat namentlijk dit Exploict voor van der Dussen en wel voornamentlijk dat het ook voor Stoutenborch moest secreet gehouden worden; daar deze laatstgenoemde, te weten jonkhr. | |||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||
Willem van Oldenbarneveld, Heer van Stoutenborch, jongste zoon van den Advocaat van Holland, de eerste aanlegger en ziel der geheele samensweering tegen Prins Maurits geweest is; en veel sterker deze zaak heeft voortgezet dan zijn broeder Reinier, Hr. van Groeneveld. Hun germain neef, Adriaan van der Dussen, wiens vrouw eene dochter was van wijlen Elias van Oldenbarneveld, Pensionaris van Rotterdam, en broeder van 's Lands Advocaat, was mede een der eersten en een ijverig medeplichtigen, waarom ook ƒ 4000Ga naar voetnoot1 op zijn lijf gesteld is geweest, even als op de Hr. van Groeneveld en van Stoutenburg, zijnde de laatsten met van der Dussen naar Braband, gelijk bekend is, ontkomen, en de Hr. van Groeneveld alleen betrapt en geëxecuteerd. Ondertusschen kan men de volgende stellingen als onbetwistbaar aannemen:
| |||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||
En volgends deze poincten, denk ik, dat men zijne gissingen zou moeten leiden, om achter het ware te komen. De eerste gedachte zal natuurlijker wijze bij een yder vallen op Slatius, 't zij als Schrijver van die brief, of nog liever, als die geen aan wien zij geaddresseerd was; doch hoe verre die gissing den proef kan doorstaan, zou nader moeten onderzocht worden.
Uit het voorbericht schijnt te blijken, dat de brief met de zoogenaamde encre de Sympathie geschreven was, waardoor de letters niet voor den dag komen of het papier moet tegen het vuur gedroogd en heet gemaakt worden. V. Encyclopedie Art. Encre de Sympathie.’] | |||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||
Ald. Bl. 240. r. 4. ‘in een onzer Tijdschriften.’[Dit was bij anticipatie geschreven. Ik meende, dat die verhandeling, welke ik bij het Nederl. Instituut met genoegen aangehoord had, toen reeds in het licht was: doch ze is eerst uitgegeven in de Vad. Letteroef. voor 1836, N. 2. Meng. bl. 53-75.] |
|