Geschiedenis des vaderlands. Deel 10
(1836)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVI Deel.Bladz. 79. aant. (Brederode en P. Burmannus Sec.)[Niet slechts bild. (en v. overmeer; z. VII D. bl. 281) merkten de partijdige strekking van burmans Brederodius op: maar, hoe zeer met een stoet van lofverzen te voorschijn tredende, vond hij afkeuring bij kundige en bedaarde lieden onder de zoodanige, die overigens meer Staats- dan Oranje-gezind waren. De geleerde Mr. h. van wyn heeft aan de Maatsch. d. Nederl. Letterkunde, waarvan hij een der mede-oprichters was, benevens andere jeugdige opstellen en schetsen in MS., gelegateerd twee folio-deelen met letterkundige minuut-brieven, van de jaren 1765-1772 en 1788-1792. De Heer Mr. bodel nyenhuis heeft de moeite genomen om het eerste Deel dezer, veelal onduidelijk en met ratures geschreven minuten, door te lezen en der Maatschappij daar van verslag te doen. In Febr. 1767 schreef de Heer van wyn een langen brief aan Mr. r.m. van goens, zeer ongunstig over brederode, burman, en den Brederodius. Ik geef dien hier niet, in de hoop dat de Maatschappij bezorgen of veroorloven zal, de rijke bouwstof voor de Letterkundige geschiedenis van dien tijd, en voor de studie der Nederl. Geschiedenis zelve, in deze brieven verspreid, uit te zoeken en tot nut aan te wenden.] | |
[pagina 296]
| |
Bladz. 276. r. 13 v. ond. (Magd. Valdez-Moons.)[De geleerde Remonstrantsche Predikant a. stolker, in de Vad. Letteroef. van Maart, 1835. N. 3. bl. 138, v. eenige Historische feilen gispende in een nieuw uitgekomen werk; onder anderen ook, dat aldaar het huwelijk van Magd. Moons met Valdez ontkend was; geeft aldaar verder eenig bericht nopens afbeeldingen van Valdez en M. Moons: het welk ik hier overneme 1o. volledigheids-halve; 2o. om dat het, wat de Schilderstukken betreft, blijkbaar geschreven is à gouverno voor de Ed. Achtb. Regeering van Leiden, of de Directie van het Kon. Museum, 't zij in den Haag of te Amsterdam; 3o. om er, wat de plaat-portretten betreft, eenige inlichtingen bij te voegen. - Bladz. 140: ‘De druk van lucretia wilhelmina van merkens Treurspel: Het Beleg der Stad Leiden, 1774, in 4to, is ook versierd met de afbeeldsels van valdez en zijne Echtgenoote, gegraveerd naar de platen, die voorheen door cornelis visscher naar oorspronkelijke schilderijen, gesneden, en, in het jaar 1649, door petrus scriverius, met zijne Bijschriften, uitgegeven zijn. Ik bezit die schoone platen van visscher niet, en kan dus niet melden, of uit dezelver Bijschriften ook van het in twijfel getrokken huwelijk blijkeGa naar voetnoot1; maar dit weet ik, dat, tenzij ik mij geweldig bedriege, de oorspronkelijke Portretten, waarnaar visscher graveerde, en die, schoon zij geen naam of teeken des schilders | |
[pagina 297]
| |
dragen, toch zeer goed gepenseeld zijn, nog in eenen uitnemend goeden staat voorhanden zijn. Althans in de voetmaat, door visscher, zoo ik meen, aangeteekend, verzekert men mij, dat zij volmaakt met de door hem gevolgde overeenkomenGa naar voetnoot1, gelijk zij ook doen in de gelijkenis met de platen in het werk van Jufvrouw van merkenGa naar voetnoot2. Zij zijn, nog niet lang geleden, alhier, bij verschillende gelegenheid, gekocht, en werden, daar zij, wie weet sedert hoe lang, gescheiden waren, gelukkig weder vereenigd. Vermoedelijk zijn zij bezeten geweest bij eenen afstammeling van magdalena, mede moons geheeten, die weleer Pensionaris dezer stad was, gelijk zij, in 1649, in het bezit waren van den Raadsheer pieter moons, broeder van magdalena. Later kunnen zij (wie weet hoe?) in vreemde handen gekomen en miskend geworden zijn. Zij zijn herkend, en naar waarde opgeluisterd, door haren tegenwoordigen eigenaar, den eerwaardigen Heer pieter weiland, rustend Leeraar der Remonstranten alhier, en waren wel waardig eene openbare schilderzaal te helpen versieren.’] | |
[pagina 298]
| |
VII Deel.Bladz. 65. Aant. ‘Koetsen.’ (en bl. 235Ga naar voetnoot1.)[‘De eenvoudigheid in Holland was zoo groot, als zij (Louise de Coligny) aldaar eerst kwam, dat zij van Dordt tot Delft gebracht wierd op een gemeene open wagen; en zij bracht de eerste Carosse mede uit Frankrijk.’ Aitzema, I D. bl. 107: - ook aangehaald (doch onverstaanbaar door drukfout) in het Tijdschrift voor Geschied. Oudh. en Statist. van Utrecht, 1835. No. 4: - alwaar voorts bl. 175, 176 (uit de rijke verzameling van Jonkhr. g.j. beeldsnijder) eene lijst is van de genen ‘die binnen Utrecht in het jaar 1671 Koetsen hielden’ (ten getale van 82); en waar bij aangeteekend was: ‘waren noch luiden, die het heugen mocht dat er drie waren.’ - In 1669, toen de Hr. de gourville te Madrid kwam, had men daar nog slechts weinig koetsen; en die er waren, alleen bespannen met muil-ezels: alleen de Koning had één span paarden. Mem. T. I p. 73 (alwaar men p. 67-112 over het toenmalige Madrid en Spanje aardige berichten vindt.)] | |
Bladz. 190. Emanuel v. Portugal.[In 1646 was Emanuel van Portugal Gouverneur van Steenwijk. Z.l.v. bos of l. silvius, Opdragt zijner Belgiados Libri VII. - Dit was dan Emanuel Felix, de zoon van Emanuel en Emilia, die eene Gravin van Hanau tot Gemalin bekomen had, en overleed in 1666: van kinderen van hem géwaagt hubner niet. Don Emanuel-zelf was overleden in 1638.] | |
[pagina 299]
| |
Bladz. 271. Iets over de later Tactique.[Over het hier door bild. vluchtig en in het ruwe geschetste, zijn mij door een kundig en ervaren krijgsman, wijlen den Heer f. von drachstett, deze aanmerkingen medegedeeld, welke ik meen niet te mogen achterhouden. - ‘Hier over zoude ik veel aan te merken hebben, doch dit zoude mij te verre voeren, daarom maar dit weinige. De oudheid en historie der tactik bij Grieken en Romeinen is wat de eerste tijden betreft, moeijelijk na te gaan; ik geloove dat voor ons om er nut uit te trekken, dat ook van zeer gering belang zoude zijn. Bij de verandering van 't wapen Piek en boog, dient bijgevoegd te worden, Werpspietsen (Javelots), en Slingers. De Piek is wel zonder twijfel een zeer slecht wapen; voor ligte Ruiterij, in groote onbebouwde vlaktens, voor Tartaren, Cosakken enz. moge zij eenig nut hebben. De hedendaagsche Lanciers, en de Oostenrijksche Uhlanen, zijn nog eene navolging daarvan. Zij geraakte geheel in onbruik door de Fransche uitvinding van 't geweer met Bayonnet. In gecoupeerde terreinen is zij onbruikbaar, altijd hinderlijk in 't marcheren aan goede orde. In den Spaanschen Successie-Oorlog, verdween zij uit de Legers; bij 't tirailleeren komt zij geheel onnut voor. Deze meening is die van Prins Eugenius van Savoyen; dibbetz, Schrijver van 't Militair Woordenboek, noemt ze een ontuig. Bij 't bestormen van vestingen is zij ook onbruikbaar. In den Franschen Revolutie-oorlog wierd er wel vertooning mede gemaakt; ook gemoord: maar om te vechten wierd ze niet gebruikt; maar wel verbeterde | |
[pagina 300]
| |
geweeren met lange tweesnijdende bayonnetten die zeer scherp waren. Nog komt in aanmerking, dat iedere Piek een vuurwerk minder is; althans bij 't voetvolk is dit gewigtig. Guichard was een kundig Schrijver, en helderde de oude krijgskunde (die der Ouden) en hare geschiedenis zeer op, door zijne taalkunde als ook door zijn juist oordeel; maar was anders meer geleerde als krijgsman. Hij was eerst Professor, daarna Capitein in onzen dienst, waarin hem mijn Vader, toenmaals te Yperen in garnisoen, zeer wel gekend heeft. De Maréchal de Saxe was een man van groote lichamelijke kracht en personelen moed: maar als Veldheer van weinig beduidenis; en door de Franschen opgevijzeld, omdat hij bij geluk, en bij Fontenoy zelfs tegen verwachting en grove misslagen, driemaal het slagveld behield; zonder te weten er van te profiteren. De schriften onder zijnen naam uitgegeven, zijn niet van hem, schoon er eenige denkbeelden van hem in mogen opgenomen zijn, maar van bonneville enz. De Mémoires du Marl. de Saxe, 5 Deelen in 8o. zijn het beste daarvan, en hebben historische waarde: de overgroote voorzigtigheid of zoo men wil bekrompenheid als Veldheer, straalt er echter ook in door. Frederik de IIde had zonder twijfel groote talenten; doch was als Regent nog grooter dan als Veldheer: in beide betrekkingen echter niet zonder gebreken, ook als mensch, die groote invloed gehad hebben. - De veranderingen die de krijgskunst ondergaan heeft, zijn juist niet door de Fransche Revolutie ontstaan: maar voorbereid door de vele gedeeltelijk zeer goede schriften, sedert de Eeuw van Lodewijk de XIV (Hij moge geweest zijn wat men wil), den Spaanschen Successie-oorlog, en vooral sedert den ze- | |
[pagina 301]
| |
venjarigen Oorlog verschenen: de oorlogen der Revolutie hebben het getal dier schriften, waar onder zeer goede, nog zeer vermeerderd. Niet alleen in Frankrijk, maar in alle beschaafde landen; vooral ook in Duitschland wierd veel goeds geschreven; in ons Nederland minder sedert den Revolutie-oorlog, waarschijnlijk uit partijzucht; thans echter schijnt dit eene betere strekking te zullen krijgen: over de vorige oorlogen sedert Willem den Iste is er veel goeds geschreven. Willem de III, een zeer goed veldheer, is nog miskend. Gustaaf Adolph had ook wel mentie verdiend.’] | |
Bladz. 274, (Filips Willem.)[G. van hasselt, in zijne aanteekeningen bij de Apologie van Willem I. (waarover z. bov. IX. D. bl. 298 v.) vermeldt (bl. 140) Ever. Harius als leermeester van den jongen Vorst; en haalt daartoe aan, de opdracht van den Nomenclator van hadr. junius aan Philips Willem. Die naziende, vind ik er deze lofspraak van Willem I. (prid. kal. Januar. an. 1566), welke ik meene, (ook tot vergelijking van de plaats van H. Agylaeus bov. VII D. bl. 295 bijgebracht), hier te moeten opnemen: ‘(Te) in non dubiam liberalis eruditionis ac praeclarae scientiae spem, Euerardo Hario, pueritiae tuae formatori, singularis doctrinae inueni, credidit illustriss. tuus genitor gvilelmvs nassavivs Arausinus Princeps: ille te scientia augebit, hic exemplis ornabit clementiae, modestiae, ac incomparabilis prudentiae: qui nihil prius habet aut antiquius, quàm te literis, veris animi luminibus, non tinctum, sed imbutum & excultum planè videre: quem nos Hollandiae Ephorum quendam longè aequissimum, & rerum gubernaculis summa cum laude & gratia assidentem experimur: cuius in sedandis inte- | |
[pagina 302]
| |
stinis istis motibus, & tuenda sarta ac tecta ciuitatum concordia, ea dexteritas & moderatio extitit, vt Principibus aliis facem praeluxisse, gloriam eripuisse plerisque credatur. Is est, quem cum Tito amorem ac delitias humani generis nominare liceat; tantus virtutum eius fulgor militiae togaeque artibus coniunctus, acies cunctorum praestrinxit, ut aemulum ferre queat, inimicum non possit.’] | |
Bladz. 297. (Aldegondes vertalen van den Bijbel.)[‘Hij bracht het niet verder dan het boek Genesis.’ Dat schreef ik ald. half spottende; verleid door een gezag welk ik meende te kunnen vertrouwen. Doch ik meen dat de Vita walaei, (nader aangeh. VIII D. bl. 287, v.) geen minder geloof verdient dan het MS. kort Bericht, waarop hinlopen en met hem de H.H. ypey en dermout afgaanGa naar voetnoot1. Aldaar nu vind ik, fol. ****** col. a: ‘confirmata utcunque Belgii libertate, hoc egerunt Ecclesiastici, ut de novo ex ipsis fontibus, Bibliorum libri in linguam Belgicam transferrentur. Arripueruntque occasionem Foederati Ordines, et Philippum Marnixium St. Aldegundis dominum, dedita urbe Antwerpiensi, in reconciliationem cum Hispaniae Rege proniorem, honesta a regimine missione delegarunt, | |
[pagina 303]
| |
qui Leydam commigraret et totus Bibliorum Versioni vacaret, incumberet: quod munus ipse aptissimus lubentissime accepit, moliminis jam honorisque satur. Illique usque ad annum CIƆ IƆ CII (l. CIƆIƆIIC) vitae finem vacavit, et varios libros transferre incepit; sed absolvit Jobum, Proverbia Salomonis, Psalmosque: hosque translatos edidit.’ - Hosque ziet op de Psalmen: waarvan wel alleen de berijming in het licht gegeven is; doch welke geacht mag worden eene voorafgaande in onrijm te onderstellen. - Voorts is deze plaats een nieuw bewijs, dat men reeds vroeg in het denkbeeld was, dat deze opdracht aan Aldegonde strekte om hem een vereerend en voordeelig emplooi, verwijderd van Staatszaken te bezorgen: (gelijk aan Joos de Menyn de opdracht van het beschrijven der Lands-geschiedenis)Ga naar voetnoot1. - Hinlopen zegt, dat dit gevoelen nopens Aldegonde ‘door het beloop der geschiedenisse wederlegd wordt.’ Doch eene Ambassade, waarin men later Aldeg. gebruikt heeft, of dat men voornemens was, hem (nevens anderen) tot eene Vredehandeling te zenden (schelt. II D. bl. 70), doet niets hier tegen af. Zoo ziet men immers dikwijls Staatslieden, die uit het eigenlijk bewind en van het beheer der zaken verwijderd zijn, in eene of andere Commissie gebruiken.] |
|