Geschiedenis des vaderlands. Deel 8
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
No. 306: Flores Calvinistici, decerpti ex vita Roberti Dudley Comitis Lecestriae in Anglia, Hollandiae ac Zelandiae pro Elizabetha Gubernatoris. Neapoli, 1585, in 8o.] | |
Bladz. 262. (Syndicus - Groningen)[Syndicus, ofte tractaetken over 't ambt van de Syndiicquen, ende Pensionarissen, door bernhard alting, Rechts-geleerde. Groningen, 1645, 4o, 33 bladz. - (Ald. bl. 33: ‘D'oudste Syndicus in dese contreen is geweest de vermaarde rudolphus agricola van Baffelo uit de Ommelanden. Van dese schrijft melch. adamus in Vitis Germanorum clarorum, in Vita ipsius Agricolae - “dat hij Syndicus van Groningen zij geweest, ende van wegen die Stadt hebbe de tijdt van een halff jaer gevolcht het Hoff van Keyser Maximiliaen den eersten, die saacken geluckelijck verricht, maer de gehoopte danck van de Stadt niet ontfangen.”’)] | |
Bladz. 275, 276. (Philips II.)[Hij wordt opgevijzeld, in een zeldzaam voorkomend boekjen, Recueil des actions et parolles memorables de Philippe Second Roy d' Espagne, surnommé le prudent; traduit de l' Espagnol. à Cologne, chez P. Marteau (zoo 't heet) 1671. 390 p. 12oGa naar voetnoot1 - en verhemeld, door den befaamden Liguist boucher in deszelfs Oraison funêbre sur le trespas de - Dom Philippe Second, Roy d' Espaigne, etc. Prononceé aux obseques de Sa Maté, en l' Eglise de N.D. de Tourney, le lundy 26 Octob. 1598, par M. jehan boucher, Docteur en Theologie en | |
[pagina 262]
| |
l' université de Paris, et Chanoine de la dite eglise. Sec. edit. reveue et enrichie, à Anvers, en l'Imprimerie Plantinienne chez Jean Moretus, 1600. 150 p. 8o.] | |
Bladz. 280-282. (Brederode - J.P. van Overmeer.)[Een tweede gelijksoortig boekje van denzelfden, doch in onrijm, is: Zedige aanmerkingen op de matelooze voorafspraak des Hoogl. Mr. pieter burman geplaatst voor zijnen feest-zang Brederode; Briefsgewijze - voorgesteld door j.p. van overmeer. R.G. 's Gravenh. 1767. 56 bladz. gr. 8o.] | |
Bladz. 287 v. (Graaf Willem Lodewijk)[De Heer j.a.c. van heusde, die ik meende dat in zijne uitmuntende monographie alles over dezen merkwaardigen Vorst bijgebracht en uitgeput had, heeft mij nog eene aardige bijdrage overgelaten, uit een te voren zeer getrokken, thans bijna vergeten werk van denzelfden baudartius, wiens groote Geschiedboek hij over will. lod. gebruikt en aangehaald heeft. Van de kenmerkende Zinspreuken namelijk, waarvan deze Vorst, naar de gewoonte der Ridderen van zijn tijd, gewoon was zich te bedienen. In het Tweede Deel van baudaerts Apophtegmata Christiana, ofte Ghedenck-weerdige, Leersame, ende aardighe Spreucken - 6de DrukGa naar voetnoot1, Amst. 1631, 4o. is het geheele Tweede Boek (bl. 65-140) vervuld met de ‘Spreuken, Devisen ofte Symbola van een groot deel der voornaamste en treffelijkste Koningen, Vorsten, Graven en Heeren van Europa, maar | |
[pagina 263]
| |
inzonderheid der Duitsche Natien, die tegenwoordelijk in het leven zijn, of die nog korts geleefd hebben.’ Hier vindt men dan, onder die menigte van anderenGa naar voetnoot1, deze beide van onzen willem lodewijk: - doch men vergunne mij de geheele tot zijn verdienden lof geschreven plaats hier bij te voegen (bl. 106): ‘Het Advijs deses Heeren accordeerdt wel met syn leven en daden. Want van jonghs op, is hy gheweest wijs, voorsichtich, ende kloeck van daden. Soo dat hy wel met eeren mach schrijven en spreken: Rathem und Reythem thuts. Met raden en rijden moet het wt ghevoert wesen: willende te kennen geven 't gene dat de wijse ende kloecke Romeynen plechten te seggen: Frustra sunt arma foris nisi sit consilium domi. Dat is: Te vergeeft voert men legers te velde, ten sy datmen de sake eerst wel beraetslaecht ende overleyt. Het is wel so, dat somtijts dese ende gene waechhalsen met een dol hooft, of vol lijf in dronckenschap hare vijanden aenvallende, de selfde merckelijcke af-breucke gedaen hebben; maer even wel zoo hebben sy daer mede meer schande dan eere behaelt, in het oordeel van alle verstandighe: het wagen, als het lyf en leven, ja den welstant van landen en steden gelt, is veel te periculoos. Wel hebben de oude geseydt: In bello non licet bis peccare. Men mach in den krijch geen tweemael missen; want eens missende ende daer over doot blyvende, so en isser geenen middel noch raet om die schade te verbeteren, die doot is die blyft doot; ende de oude hebben oock wel geseydt: - Careat sucessibus opto, | |
[pagina 264]
| |
Dat is: Ick en kan dien Man niet prijsen, die voor groote eere acht Doch heden ten daghe schryft syn Genade Gr. Willem ghemeynelije dese Letteren tot syn Advijs: W.G.M.E. waer mede gheseyt wordt, Wilt Godt met eere. Alle persoonen van qualitè die van treffelijcken huyse gheboren zijn, ende die treffelijcke ampten bedienen, en behoorden geen dinek te beginnen ofte by der hant te nemen, d'welc haer ofte haren geslachte soude mogen verwytelijc zijn. Wat is het fray en genoechelijck voor eenen Heere, dat hy in syn leven mach lesen inde Historien de treffelicke daden die hy gedaen heeft? Ende dat zijne nakomelingen mogen roemen, dat hare voor-vaderen sulcke ende sulcke treffelijcke daden ghedaen hebben? Wat is het aen d'ander syde verdrietich alsmen in de Historien leest, dat die ende die, daer men bloetverwantschap aen rekent, haer daer in ende daer in leelijck verloopen hebben? Eere voor goet is myn gemoot. Dat is: Al watmen verliest op aerden heel weynich men achten moet |
|