Geschiedenis des vaderlands. Deel 8
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
Nalezing.VI deel.Bladz. 101. (Slag bij Heiligerlee.)[Hub. languet, een beroemd Geleerde en Staatsman van die tijden, en die ook Willem I. met zijn raad en pen en voorspraak diendeGa naar voetnoot1, schrijft aan zijn' vriend joach. camerarius den Jongeren, over dien Slag het volgende - en voegt er deze aanmerking bij: - ‘Non dubito vos dudum audivisse de pugna commissa ad Groningam, in qua superatus et interfectus est Arembergius Comes, Frisiae praefectus, à Comite Ludovico Nassaviensi fratre Orangii. Habuit Arembergius ad decem signa Hispanorum, quatuor Belgarum, et unum Germanorum, quibus ita fidebat, ut noluerit exspectare Comitem a Meghen properantem ad eum cum octo signis militum; et tamen Comes Ludovicus quamvis tyro et instructus milite qui temerè ad eum confluxerat, tam clara victoria est potitus adversus ducem et milites veteranos, ut dicatur non plures quam quadraginta ex suis amisisse, cum plures quam mille ex adversariis interierint, quamvis instructi essent majoribus bombardis quibus ipse carebat. Sed ut nihil solet nobis a Deo in hac vita concedi, quod sit ab omni parte laetum, amisit fratrem Adolphum praestan- | |
[pagina 255]
| |
tissimum Juvenem, quem olim Vitembergae vidisti. Is enim in prima acie fortiter pugnans, suo exemplo excitavit militem initio trepidantem, et sua virtute ac suo sanguine eam victoriam suis fratribus peperit. Haec quidem victoria posset esse alicujus momenti, si sciret uti Orangius; sed vereor ne ipsius et aliorum cunctatione ejus fructus corrumpatur.’ - Viri Cl. h. langueti Burg.; - ad joach. camerarium Patrem - et Filium - Epistolae (etc.) Gron. 1646. 12o, p. 180 sq.) - Wat de bijgevoegde scherpe aanmerking betreft, het blijkt uit denzelfden brief, dat Oranje toen in Duitschland was, bezig om uit Frankrijk te rug keerende krijgsknechten en anderen tot een leger te verzamelen. Eer hij daarmede gereed en naar het uiterste van dit Land afgezakt kon zijn, was Alva hem lang voorgeweest, en had de rampzalige slag van Jemmingen al de vrucht van dien bij Heiligerlee vernield. Eene andere vraag is, of de expeditie van Lodewijk van Nassau naar Friesland en Groningen niet te voorbarig was geweest.] | |
Bladz. 198-216. (D. Jan v. Oostenrijk.)[Een aardig boekjen over D. Jan, - maar ook niet meer - is de Histoire de Don Juan d' Autriche, par M. alexis dumesnil, Brux. 1827. 188 pag. 12oGa naar voetnoot1.] - | |
[pagina 256]
| |
Het Vita di Don Giovanni d' Austria, in Colonia, app. P. di Martello (zoo als 't heet), is niet van dezen D. Jan, maar van den lateren, ‘figlio naturale di Filippo IV. Rè di Spagna.’ | |
Bladz. 213, v. (Gent in 1589.)[Guillaume I. intercédant, en 1578, pour les Catholiques, devant Hembyze et les factieux de Gand; Tableau de M. math. van brée; - avec la description esthétiqueGa naar voetnoot1 par M. norb. cornelissen. Gand, 1820, 32 pp. gr. 8o.] | |
Bladz. 266. (Alva - Heerkens.)[Ik had hier geschreven, dat ik mij herinnerde bij nog een Nederlander vóór bilderdijk, en wel bij den geleerden Latijnschen Dichter van 't laatste der vorige eeuw, n.g. heerkens, eene verdediging van Alba, als van ‘een zachtzinnig mensch,’ gevonden te hebben; doch dat ik de plaats niet had kunnen wedervinden. Het had mij daartoe niet ontbroken aan ijver of gedane moeite: immers, ik had al de dichtmatige werken van h. er toe opgezocht en doorgezien; - want ik wist, dat het zijn moest in eene aanteekening bij een dichtwerk; gelijk hij gewoon was, daarin zeer aardige of belangrijke dingen, maar die men er juist niet zoeken zou, te vermelden: - voorts had ik, doch vruchteloos, drie mijner geleerde vrienden geraadpleegd, die van Latijnsche Dichtkunst werk maken en den Dichter Heerkens kennen; en ik had bij hen het stukje, waar ik nog | |
[pagina 257]
| |
gissen kon, dat die plaats kon wezen, te vergeefs gezocht. Eindelijk heb ik het genoegen gehad, dat bij mij-zelf weer te vinden, (verscholen, gelijk met een kl. 8o boekjen van 24 bladz. zoo ligt gebeurt.) Het is des zoogenaamden eppii lucumonis, Annalium Foederati Belgii Liber Primus, ab origine tumultuum ad usque inducias historiam foederati Belgii comprehendens. - Zes regelige versjens, voor elk jaar, van 1564-1609; om 't even of de jaren meer of min gewichtig waren: Gedrukt, zoo 't heet: Roterodami. Juxta exemplar Venetum Typis Jacobi Bronkhorstii, 1776. - Hier heeft hij dan, op het jaar 1569, de regels, en de aanteekening daarbij: ‘Millia multa fugat nimis ostentata securis, (*) Intellexi ipse ab ducis Ferdinandi abnepote, in ejus domo superesse literas et monumenta, manu Ducis facta, ex quibus patesceret, animo eum perquam invito ad duriora edicta, nec nisi iteratis Philippi mandatis ad supplicia Comitum Egmondi et Hornani perductum fuisse. Cumque Egmondii supplicium inprimis ipsi displiceret, et rebus regiis non expediturum intelligeret; suique consilii Albanus cum natura pertinaeissimus esset, Regis mandato longè adhuc serius obtemperaturus fuisset, nisi secunda hostium (scilicet illa Gulielmi Orangii) incursio animum ad duriora necessario convertisset. Sparserat famâ adveniens Orangius, Belgicarum urbium cives omnes incursioni ejus obvios fore aut saltem surrecturos esse. Quae si seditio evenisset, Comitesque captivos liberasset, habuisset eos a tergo, cum vix Orangii copiis, quas Belgio aversurus esset, militibus multis ad tutanda oppida relictis, par videretur. Sunt etiam in operibus Viglii, gravissimi istius viri! testimonia, quae heroicum Albani animum lenem | |
[pagina 258]
| |
et mitem fuisse declarant. Quae vero de saevitia ejus dispersa apud Belgii populos fama; primum ex odio Orangii nata, perque ejus asseclas Belgis inculcata, et postea ab ipsis Hispanis adjuta fuit: cum nempe Gubernatores Albanum insecuti, alias vias ad pacandum Belgium ingrederentur, Regisque et ministerii Hispanici errores in Albanum dejicerent, quem odio esse intellexerant. Fama illa de saeviore Albani animo cum jam tempore non tantum Belgio, sed cunctis Europae populis (scriptoribus semper idem asseverantibus) insinuata esset, permovit tandem Albani posteros, ut, quemadmodum Parmae principes Alexandri res in Belgio gestas Stradae et aliis authoribus scribendas dederant, ipsi etiam ex monumentis familiae vitam Ferdinandi Albani conscribi jusserint: quae Hispano idiomate edita, et circa finem superioris saeculi Gallice versa, Parisiis prodiit. Ad quam Ducis vitam, duobus voluminibus comprehensam, lectores seductos velim, si quae ex ore ducis Huescarae et Albae intellecta brevibus verbis indicavi, dubia forte nonnullis aut parum probata viderentur.’ - En bij het jaar 1573, dat van Alba's vertrek uit de Nederlanden, heeft hij deze aanmerking: ‘Albanum non sponte, sed ab irato Philippo revocatum ex Belgio discessisse, et exteri et scriptores omnes Belgae tanquam certissimi asseverant. Quum tamen nihil verius sit, quam sponte sua discessisse Albanum, et postquam id per biennium a Rege flagitaverat. Atque hoe forte ipsum est, quod in Albano maxime vituperandum: non erat enim ejus fidelitati et magnanimitati consentaneum, sui regis res in Belgio destituere, levibus offensis irritatum. Scriptor Hispanus, qui ex Albanae gentis monumentis ejus vitam composuit, altero adhuc anno discedenti ait, ad subjugandos Batavos opus futurum fuisse. Et hic | |
[pagina 259]
| |
alter annus Requesenio submisisset Belgium, si post pugnam Mokeranam defraudata militibus stipendia non in victore exercitu seditionem excitassent; quam forte seditionem Albani apud milites authoritas continuisset. Sed injusta erat fortissimi militis inopia, et periclitari authoritatem suam vir superbus noluerit, eaque ratione amissum Hispanis Belgium cum Hugone Grotio Albano imputes. Sed quae Grotium ad hoc Albano imputandum permovit, ratio fuit falsissima; ponit enim saevitiam et perversam ejus administrationem causam fuisse. Quae eerte causa non potest videri perpetua fuisse; cum recuperandi Belgii saepius occasio fuerit, si avaritia Philippi detractaque militi stipendia et bellum Gallicum, istas occasiones non identidem perdidissent.’ - Men vergunne mij in het algemeen omtrent dezen Geleerden en DichterGa naar voetnoot1 nog aan te merken, dat ofschoon zijn stijl, noch in prosa noch in versen, exquis of elegant is, hij echter met genoegen en met vrucht gelezen wordt, wegens het rijk vernuft en de schat van kennis die zich er overal in ontdekken; en waardoor niet alleen zijne Icones, maar ook andere werken waar men het niet zoeken zou, als zijne Aves Frisiae, en de Valetudine Literatorum enz., bijzonderheden over de zaken onzes Vaderlands vermelden. - Wonder en jammer is het, dat zulk een man, bij wien men, ook wegens zijn lang verblijf in den philosophischen tijd in Italie en in Frankrijk, dit het minst verwachten zou, overal zich zoo eenzijdig Roomschgezind en vol van die vooroordeelen en veete tegen de Hervorming, en onzen afval van Spanje enz., betoont.] | |
[pagina 260]
| |
VI D. bl. 194. - VII D. bl. 92.[Een aanmerkelijk punt uit de Staatkundige Geschiedenis of toestand dezer Landen, uit het tusschen de beide hier aangeteekende plaatsen inliggend tijdvak, is geleidelijk behandeld en uitééngezet in de Akademische Verhandeling van f.g.a. (Baron) van knobelsdorf, continens Ordinum Generalium totius Belgii historiam ab obitu RequeseniiGa naar voetnoot1 usque ad expugnatam Antverpiam, 1576-1584. Lugd. Bat. 1835. - Van een' anderen aart en doel is de Verhandeling over de jaren 1581-1585, van a. van der waeyen warin, de forma imperii, quae, Philippo II. Reges Hispaniae et Principe in Belgio ejurato, prima in Belgio viguit. Lugd. Bat. 1802 (doch uit de Amsterdamsche School van Prof. cras). - Een rijke authentieke bron voor de geschiedenis der regeering in dat eerste tijdperk, welke bilderdijk niet heeft kunnen gebruiken, is door Z.M. den Koning, on den Heer Archivarius de jonge, aanvangelijk geopend, in de uitgave ter Landsdrukkerij van de Besluiten der Staten Generaal der Nederlanden, tot nog toe over de jaren 1576 en de eerste helft van 1577.] |
|