Geschiedenis des vaderlands. Deel 8
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |||||
Ophelderingen en bijvoegselen. | |||||
[pagina 226]
| |||||
[Het gene in de volgende bladen niet tusschen haakjes ingesloten is, behoort tot bilderdijk's eigen handschrift: Het aldus ingeslotene ( ), is aanvulling uit zijn mondeling bijgevoegde: Het aldus onderscheidene [ ], is toevoegsel van mij zelven. H.W.T.] | |||||
[pagina 227]
| |||||
Ophelderingen en bijvoegselen.Bladz. 17, r. 6. ‘meê zou kunnen vereenigen’(Dit is dikwijls het geval, dat men ter goeder trouw dezelfde woorden of uitdrukkingen gebruikt en er van wederzijde in berust, tot dat men eindelijk begint in te zien dat men het in de zaak-zelve onëens is: [Z. bild. bladz. 21.] Het is, als in het Rom. recht gezegd wordt: expressa nocent, non expressa non nocent. Dit is een groot nadeel van het te naauwkeurig uitpluizen en ziften: doch men leefde toen nog in een tijd van dogmatische controversen, en men had recht om de partij te verdenken van waarlijk kettersche en gevaarlijke gevoelens.) | |||||
Bladz. 23, r. 2 van ond. Hier voegt B. bij:‘Quod in templis publicis ex animi sententia haberi potest (zegt grotius in zijn Verantwoording) id extra quaeri non debet’: Fraai; maar 't kwam hier op dat haberi posse aan: dat gene dat men wilde en recht had te vorderen, was de zuivere leer der Vaderen, en die verbood men. Gelijk recht hadden de Roomschen voor hun verbod onder Filip. - En zelfs woedde men te- | |||||
[pagina 228]
| |||||
gen die genen die afzonderlijk bij een kwamen om preêken, oefeningen, vermaningen, psalmgezang, gebed, of hoe het genoemd mocht worden, te houden, op de kwaadaartigste wijze, met verbeurd-verklaring zelfs van 't huis, den schuur, 't schip, de schuit, of het veld of erf, waar zulk een zamenkomst gehouden wierd, ook, schoon't buiten weten van den eigenaar geschiedde; 't geen men quasi grondde op de l. 15. C. de Episc. et Cleric. de Nov. 37 (die NB niet eens geglosseerd is) Nov. 131 c. 8 en Nov. 58 welke 't echter uitdrukkelijk toelaat, zoo er geen sacrement bediend wordt. | |||||
Bladz. 25, r. 6 van ond. - B. voegt hierbij:'t Onderscheid tusschen de Godsdienst-dwang van Filip en Alva, en deze? - Filip wilde niet geleerd hebben wat hij veroordeelde, om dat hij zich beneden de Kerk achtte; maar deze Souverainen, om dat zij zich boven de Kerk achtten. De eerste geen nieuwigheden; zij 't oude niet meer. De eerste wilde een klein getal niet toelaten; dezen de geheele Kerk, voor een klein getal doen onderdoen: - wat was verdraaglijker?Ga naar voetnoot1 | |||||
Bladz. 26, r. 10. ‘uit Gods woord te verklaren.’Fijn! maar wat is 't [met de Formulieren]? Waartoe dienen zij? Om te kennen te geven, hoe de Kerk Gods woord verstaat. - Zoo 't derhalve aankomt op de absolute waarheid of rechtheid van een gevoelen: recte! doch zoo 't aankoomt op de vraag, wat is de leer van de Kerk? falso. | |||||
[pagina 229]
| |||||
Zij zijn niet gemaakt, om naar Gods woord verklaard te worden (dan waren zij nooit noodig geweest); maar om de verklaring van Gods woord dien conform te fixeeren. Die daarbij blijft, handhaaft de Kerk; die er afgaat, onderwerpt de Kerk aan een nieuw onderzoek; en dit stond geen Arminius, en ook geen Staten van Holland vrij. Dit behoorde alleen aan de Kerk-zelve behoorlijk daartoe bij een geroepen. - En het was een dwaasheid dat men daartoe niet verstaan wilde. Maar gesteld, men had zelfs dit niet gewild, zoo had men 't recht der Kerk om haar geloof en leer te verklaren, toch niet moeten betwisten. Daar was nog een Judicieele weg op geweest. 't Geschil had als een rechts-quaestie voor 't Hof van Holland gebracht kunnen worden; en dit zonder offensie. - Maar dat pro arbitrio en ex plenitudine summae potestatis decideeren tegen Kerk en Gemeente aan, was 't geen den despotiken geest van Barneveld kenteekende, en moest hem noodwendig ten verderf voeren: het zij men het uit Politijk, Juridicq, of Theologisch oogpunt beschouwt. | |||||
Bladz. 34, ond. aan. ‘in fraudem L. Fus. Can.’[Die b.v. 12 slaven had, mocht volgens die Wet er slechts 4 van vrijlaten; en noemde hij er meer, dan waren alleen de eerstgenoemden, binnen het wettig getal, vrij. Nu meende zulk een testateur de wet te ontduiken, door de vrijheid te legateren aan ‘de navolgende zijner slaven’, en dan 5 à 6 namen in een kring te schrijven, dat men niet kon zien wie de eersten of laatsten waren, op dat de Rechter nu genoodzaakt zou zijn alle vrij te latenGa naar voetnoot1. Zoo de Burgers toen, | |||||
[pagina 230]
| |||||
bemerkende dat de eerste onderteekenaars van adressen voor de belhamels gehouden en zwaarder gestraft wierden, teekenden, om dit te verhoeden, hun namen in een kring.] | |||||
Bladz. 44. ‘ook buiten dit punt’[B. voegde hier de tusschenrede bij: ('t geen meer in het oogstekende [was], maar toch in der daad (quod ad jus) de zaak van Barneveld niet verergerde) - en teekent daarbij op de kant aan: ‘niet verergerde: - waarom?’ - Hij verklaarde dit nader in zijne lessen:] (om dat, namelijk, de zelfverdediging uit het Natuurlijk recht voortvloeijende, derhalve, indien het bewezen was geweest, dat er voor hen gevaar van onwettig aangevallen te worden, bestaan had, het [voorgenomen] inroepen van vreemde troepen om zich te handhaven, geen grond tot veroordeeling had kunnen opleveren.) | |||||
Bladz. 45, r. 10 v. ond. ‘aan geen portraiten gelooft.’Maar is dit, met dit alles, toch misschien maar een bloote opvatting? - Een stap nader! - Barneveld had in Utrecht gezegd, bij monde van Jonkhr. van Oostrum (zijn vertrouwde) dat men den Prins wel pal zou zetten. Gevraagd, door wat middel? was 't antwoord: als de Prins mine maakt van de sterke hand te willen gebruiken, is door de Staten van Holland besloten 8,000 of 10,000 man geregeld krijgsvolk aan te nemen en deze NB. in Rotterdam, Hoorn, kampen, en zwol te leggen, en alle de waardgelders in Utrecht; en den den Prins aan te zeggen, dat men, zoo hij zich niet stil hield, zich met Holland en Utrecht onder den Aartshertog begeven zou. Dat daar ook geen zwarigheid bij was, want dat men met den Aartshertog van zulk een ver- | |||||
[pagina 231]
| |||||
drag zeker was, waarbij men vrijheid van Godsdienst zou hebben, en voor dwinglandij geen vrees zou hebben. Zie wagenaar, die 't niet heeft kunnen verzwijgen, X D. bl. 262. Tot zijn bijzondere goede verstandhouding met Albertus en Spanje brengt men ook zijne hevige tegenkanting tegen het oprechten van een West Ind. Compagnie, die hij volstrekt niet wilde toestaan, als strijdig (zoo hij voorgaf) tegen 't Bestand. Ik zie niet, waarom hij dit niet ter goeder trouw dus begrepen zou kunnen hebben: maar zoo veel ligt er in, dat hij bevreesd was, Albertus aanstoot te geven, en het Bestand verbroken te zien. En dat het geheele Bestand door hem gedreven was, om zijn plan van Hollands onafhanklijkheid van de Unie door te zetten, is in alles tastbaar. Ja zelfs wilde hij wel dat de andere vier Provincien rechtzinnig Gereformeerd bleven; om op 't verschil van religie den afgezonderden Hollandschen vrijstaat te doen rusten. - [Hierbij nog iets in de Nalezing.] | |||||
Bladz. 56, r. 6 v. ond. ‘justa belli causa.’‘Ob dignitatem auctoritatemque (imo et securitatem) ejus in quem peccatum est tuendam, cui succurrendum justa ultione.’ Grot. L. II. C. XX, § 8. Grotius bewijst dit recht wijd en breed L. II. C. XXI. § 4, en appliccert het duidelijk en ondubbelzinnig Ib. n. 8. (Eerst in 't volgend Caput XXII gaat hij over tot de causae belli injustae.) - Ald. r. 2. v. ond. ‘als rechtmatig.’ - Si quid fecerit subditus summae potestatis imperio, quod sine facinore non poterat. L. II. C. XXI. § 7. | |||||
[pagina 232]
| |||||
Bladz. 63, r.v. ond. ‘naar zijn onverstand’Onverstand - van Zulk een man!! - Ja, voor mij zijn geen Semideï of helden. en of de steen in een reliek of reliekkas staat, waar de geheele wereld voor knielt, ik durf toezien en 't zeggen, of hij valsch is: En dit schoon hij honderden jaren, toen men nog de rechte kennis niet had, voor echt doorging, Ik ken Barnevelt voor een slecht karakter, en zie dit van den dood des Prinsen Willem in alles doorblinken, en die zien wil zal het met mij zien. Marnix (de brave Marnix) stond hem in den weg, in het plan dat hij toen reeds voor zijn eigen verrijking, grootheid, en despotismus vormde, en sedert onvermoeid doorzettede. | |||||
Bladz. 64, aant. (1)[De kortbondige aanmerkingen van o.z.v. haren te dezer plaatse, zijn door B. ontwikkeld en aangevuld reeds in zijne eerste uitgave van 1785, doch breeder en vollediger in den lateren klein-octavo-druk van 1826Ga naar voetnoot1. Op de zaak zelve hoop ik nader te rug te komen.] | |||||
[pagina 233]
| |||||
Bladz. 70, na r. 16.Twee punten hier in; 1o de Hervormde Godsdienst handhaven: maar niemand kon ontkennen, dat de Contra-remonstranten de Hervormde Godsdienst beleden: dit ontkende Arminius niet. Ergo, de Contra-remonstranten moesten volgens de Unie gehandhaafd. - 2o Dat de Arminianen de Hervormde Godsdienst leerden, werd ontkend, en met reden: maar laat dit twijfelbaar zijn geweest; zoo moest dit onderzocht worden, en het stond niet aan Holland of eene factie in Holland om dit de anderen op te dringen. - Het geen thands in Holland geschiedde was dus wel degelijk eene allerblijkbaarste infractie van de Unie, en eene aanmatiging tegen het Unie-verbond. | |||||
Bladz. 71, na r. 6 v. ond.Pestel Comm. de Rep. Bat. 1795. Vol. II. pag. 11. ‘Libertas publica Belgarum est civitatum foedere Trajectino devinctarum, tum universarum, tum singularum, securitas a quavis oppressione, sive externa, sive interna, id est, ea quae in ipso earum sinu gigni posset.’ Vel, ‘est status publicus Belgarum foederatorum communitus:
| |||||
[pagina 234]
| |||||
| |||||
Bladz. 89, ond. aan. ‘Vossius en Barlaeus’(Vossius was een der allergeleerdste mannen van zijn tijd. Barlaeus was een zeer braaf man; in zijne schriften is niets RemonstrantschGa naar voetnoot1. Hij geraakte naderband aan 't mijmeren, daar hij verliefde op tesselschade [roemers visscher]Ga naar voetnoot2. - Barlaeus (van Baerle) herinnert aan het Engelsche barley (garst), en misschien van hier het verhaal, dat hij, mijmerende, zich verbeeldde een garstenkoorn te wezen, en dus zeer bang was voor hoenders, om niet opgepikt te wordenGa naar voetnoot3.) | |||||
[pagina 235]
| |||||
Bladz. 90, r. 17. - 91, r. 14.[Een opmerkelijk blijk van het verband tusschen Remonstranten en Roomschgezinden is ook het door uitenbogaart eigenhandig geschreven (ook opgesteld? -) Verdediging-schrift voor den vermaarden phil. rovenius, Pausselijk Vicaris, handhaver en vestiger te dien tijde in deze gewesten der toen verdrukte R. Cath. kerk en eeredienst, en die dus, natuurlijk, zelf onder geweldige polityke en rechterlijke vervolging leefde; - en toch nog tijd vond om geleerde werken te schrijvenGa naar voetnoot1. - Catal. der Handschriften nagel. door wijlen j. koning, verkocht te Amsterdam, 1833. no. 264 (bl. 34): ‘Verdediging der Catholijken, met name van philippus rovenius, 1639, door j. uytenbogaard eigenhandig geschreven; vroeger in bezit van g. brand, en j. wagenaar.’] | |||||
Bladz. 93, aanteek. ‘Bij Regnard, Onadin.’[Het teeken dezer aanteek. moest in den tekst 2 regels later staan, bij Honslaardijk. Immers de bekende Fransche Dichter regnard, had dezen naam, die zijn oor ecorcheerde en die zijn keel niet uit kon brengen, getravesteerd in Onadin, waarin dezelfde vocaalklank | |||||
[pagina 236]
| |||||
is, met achterlating der lastige consonanten. - Hierbij vermeldde b. in zijne lessen, niet slechts meer dergelijke fransche verknoeiingen van Nederlandsche namen, als Girardeau, voor onzen Schilder Gerard Dou, en het bekende Kierkides, voor onzen Frieschen Admiraal Tjerk Hiddes; - maar hij wees ook den oorsprong aan van den naam van 't Slot Honsholre of Honslaarsdijk, naar het bosch Hondshol, of het water Honselaar, waaraan het lag.] | |||||
Bladz. 97, aant. (1). ‘Wat dit verschilt?’[Misschien, dat de omgekochten wisten wat er gaande was, de huurlingen niet: zoo als de vier matroozen, die slechts ‘gehuurd of gekocht’ waren (zij-zelf verwisselden die woorden; z. aitzema, I D. bl. 393) ‘tot een notabel exploict ten dienste, van 't Land, hun onbekend’ - (en daar, begrepen zij, zou de Prins in de eerste plaats wel van weten -)] | |||||
Bladz. 98, r. 16. ‘(zoo men wil)’ en de aanteek. ‘Het papier van Woerden.’(Gemeenlijk wordt Stoutenburg als de hoofd-aanlegger, en Groenevelt, als bijkans geheel onschuldig, voorgedragen: ‘Hij wist er wel iets van; maar hij kon zijn Broeder niet verraden.’ - Men mag eenigzins twijfelen, of niet Groenevelt de hoofdbeleider of eerste aanlegger geweest zij: want een papier, door iemand te Woerden gevonden, luidde, ‘om den aanslag op Maurits toch vooral voor Stoutenburg bedekt te houden.’) | |||||
[pagina 237]
| |||||
[Buiten dien, elk die de Sententie leest, moet erkennen, dat het bij Groeneveld niet een louter passive (of historische) wetenschap was; waarbij de quaestie kon te pas komen de poena silentiiGa naar voetnoot1; maar een active, die niet van compliciteit verschilt. Want, de hand aan het feit leggen, wilde St. zoo min als Gr. - maar Gr. nam niet slechts deel in de raadslagen, maar verstrekte zelfs geld tot den moordprijs!] | |||||
Bladz. 99, aant. ‘Wagenaar’ - ‘halve galgen:’(W. betoont hier wederom zijn gebrek aan taalkunde, als of een galg juist op twee of meer beenen staan moest. Galg, is al waaraan iets hangt, wat iets ophoudtGa naar voetnoot2. Maar de strafgalgen zijn van vier soorten, naar 't getal der stijlen, en dit was geenzins onverschillig of willekeurig; maar dit, als ook het recht om de galgen bestendig te laten staan, of terstond na het halsrecht weer te moeten wegnemen, verschilde naar gelang van de trap en soort van criminelen rechtsdwang.) | |||||
Bladz. 101, aan 't einde.Aubigné, Historien François.Maurice d'Orange.aant. ‘Tres excellent fils d'un incomparable Père; son heritier en l'amour de Dieu, protection de la Patrie, | |||||
[pagina 238]
| |||||
prudence et valeur sans mesure, graces naturelles et sciences acquises; heritier encor des amitiés et des haines, fardeaux et desseins paternels, marques de la grace de Dieu.’ | |||||
De la pize.‘Il reçut le Gouvernement à 18 ans, abbatit la faction de Leycester à 19, retrancha les divisions qui naissoient entre les Provinces à 21, se jetta a l'offensive à 22, et delà jusques à sa mort on trouve, qu'il a prins par siège ou d'effroy 38 villes, 45 forts ou chateaux, d'emblée cinq villes et 10 forts, dèsassiegé 12 places importantes; envahi le Brabant 4 fois, couru 10; la Flandres 4 fois, courue 3 fois; le Luxembourg 6 fois; le Limbourg 2 fois, et en tout brûlé plus de 200 villes ou villages; vaincu l'ennemi en bataille rangée presentée 3 fois, combattu et defait 28 fois, rencontré et malmené 30 fois; étouffés les machinations des Arminiens, et tout cela avec une poignée de soldats, avee un arpent de terre, en peril d'experimenter la rigueur des armes 7 fois, blessé une fois, failli à être assassiné 6 fois.’ - Genomen op den vijand 43 steden, 55 sterkten; ontzet 12 gewichtige plaatsen; verbrand meer dan 200 steden en dorpen van den vijand; den vijand op 't vlakke veld geslagen 58 maal; voor overmacht moeten wijken 7 maal; gekwetst geworden 1 maal; den moord blootgesteld geweest 6 maal. | |||||
[pagina 239]
| |||||
beginne zijner regeering af, met zijn Parlement in onmin geraakt, geen onderpand-gelden of schattingen kon verwerven. -] | |||||
Bij Bladz. 120, r. 6. v. ond. bij te voegen:Zie daar derhalve het Remonstrantismus in Amsterdam hersteld. Maar hoe? door de Magistraat van Amsterdam? maar hoe dit? - Hooft zal het ons leeren, zoo wij het uit de zaak zelve niet reeds gezien hebben: ‘quodcunque hîc auctoritatis est in Magistratu, id omne niti praesidio militari videtur, atque hoc ab Imperatore pendet.’ En die Imperator is Fredrik Hendrik. En die Fredrik Hendrik was en stierf Contra-remonstrantsch, en die Contra-remonstrantsche Fredrik Hendrik depossedeerde, verdrukte, en vervolgde de Contra-remonstrantsche regeeringen en kerken, ten behoeve van de Remonstranten en gebruikte daartoe het hem toevertrouwde krijgsvolk. Was dat pour leur beaux yeux, of om een andere reden? | |||||
Bladz. 124, r. 3. v. ond. bij te voegen.De verwachting die men wijd en zijd had van deze Instelling blijkt uit den Brief der Gereformeerde Kantons van Zwitserland naar herwaart: ‘Vix aliud nobis persuadere possumus, quam novam istam Academiam non Orthodoxorum, sed prius quidem Arminianorum, mox vero Socinianorum officinam deterrimam proindeque monstrossissimarum opinionum, quas hactenus in lucem proferre callidi homines erubuerunt, genitricem fore’Ga naar voetnoot1. | |||||
[pagina 240]
| |||||
Bladz. 131. r. 3. ‘den Kardinaal Infant, D. Ferdinand,’[Dezen kloeken en dapperen Geestelijken Vorst heeft Prof. n.g. van kampen onlangs naar waarde geprezen in een onzer Tijdschriften. - Bij zijn doortocht naar Nederland, bracht hij in Duitschland aan de Zweedsche Bevelhebbers, die sedert het sneuvelen van den grooten Gustaaf Adolf zich aldaar nog staande hadden gehouden, een doodelijken slag toe, den 7 September 1634, bij NordlingenGa naar voetnoot1. - Geen wonder dan, dat de Prins, niet slechts te Brussel, maar ook te Gent en te Antwerpen feestelijk ingehaald wierd; en dat geleerde mannen, naar den smaak van dien tijd, zich beijverden om die feesten, in prachtwerken afgebeeld, te beschrijvenGa naar voetnoot2]. | |||||
[pagina 241]
| |||||
Bladz. 131, r. 16. ‘Lod. XIII en zijn Moeder.’(Wagenaar (XI D. bl. 277) zegt, dat Maria de Medicis te Keulen in groote armoede in een Gasthuis overleden is. Hij dwaalt uit onkunde, of uit misverstand van 't Hoogduitsch. Zij stierf in eene Herberg of Logement, Gasthof; maar niet in een Hospitaal of Gasthuis.) [Z. ook v. wijn, Bijvoegs. op dat XI Deel. bl. 91, 92.] | |||||
Bladz. 133, aanteek. (1).‘De ongelukkige veldtocht der saamgevoegde Machten in de Nederlanden, wierd door de Franschen aan Prins Hendrik geweten; als zijnde deze verstoord tegen Richelieu om zijne pogingen tot een verraderlijk vermeesteren van Oranje. - Ieder moet dit schelmstuk des Kardinaals hemeltergend vinden, en dit ten grond gelegd aan het geen men Prins Fredrik Hendrik toeschrijft, geeft er een aannemelijken schijn aan. Doch huber in zijne Hist. Civilis Tom. III. weêrlegt de zaak volkomen en toont den Prins vrij van zulk een opoffering van ons belang aan een wrok, die hoe rechtmatig ook, dan met een trouwloosheid betaald zou zijn; en bayle voegt in zijn Dictionnaire zich volkomen bij huber. Art. Louis XIII. Rem. N.’ [8o-blaadjen van b.] | |||||
[pagina 242]
| |||||
indien Mare clausum niet absurd is, dan mare liberum (i.e. apertum) ook niet. - Gewichtiger is de opmerking, dat de boekjes van grotius, Mare liberum, en seldenus, Mare clausum, niets gemeen hebben en geheel verschillende quaestien behandelen; maar dat graswinkel tegen seldenus schreef; terwijl het betoog van grotius (tegen de Spanjaarden en Portugezen) mede in het belang der Engelschen-zelf was.] | |||||
Ald. r. 13. - Bij te voegen:Die beter bevordering bestond naderhand in het ampt van Procureur Generaal van Holland, gedurende 't welke hij zijn Recht van Opperste Macht heeft geschreven. Een der zotste boeken ten behoeve van het Despotismus der pretense Staten van Holland. Maar men dreef in dien tijd (nu 't Jus Belli ac Pac. van grotius het systematiseeren over een jus publicum universale, mode gemaakt had) in Engeland een recht van overheerschappij over de zee (wel te verstaan, op de Groot-Brittannische kusten) en de Koning verbood, om zijn Lagerhuis te believen, de visscherij op die kusten: ten gevolge waarvan de onze die visscherij koopen moesten. Quo jure? 't jus prohibendi a littoribus nostris, is even zoo als 't jus prohibendi introïtum saltus mei, wettig: en dus ook cum restrictione. - nolo introëas venandi gratia, moet even zoo vrij staan, als 't simpliciter nolo introëas. 't Koomt derhalve aan op de extensie, die men geeft aan 't woord kusten. - Maar die extensie hangt af van de definitie, die verscheiden kan zijn. De Engelschen hadden 't Jus Gentium tegen zich, en 't was dus een aanmatiging. Zij konden reden hebben om dat bij een conventie te willen bedingen, maar | |||||
[pagina 243]
| |||||
konden 't niet statueeren, dan door eene occupatio van de zee tot zoo verre; welke zij niet tot stand konden brengen.
Het punt van quaestie, an liberum mare? is velerlei. e.c. an occupari possit? an occupatum sit? qui sint effectus occupationis, quod ad dominium, vel imperium, piscatum, mercaturam, jurisdictionem. 't Object, hîe de grootbritt. zee in specie. Olim, de indische zee.
Grotius werk de mari libero, tegen de Portugeezen, beduidt zeer weinig. Seldenus Marc clausum dat nu in 1635 verscheen, ook niet veel. Graswinkel's weerlegging, minst van allen.
Res huc redit: dominium nemo sibi vindicavit: - imperium tantum quod ad certa jura quae imperio tribuere solemus. Unde 1o. de his juribus quaerendum esset; non de imperio, quod revera nemo sibi asseruit. Mox 2o. Imperium non datur in re sed in persona: unde patet, de imperio maris male quaestionem institui. Quod ad piscatum quaestio est, an, in re nullius, piscando aut venando, possessionem acquiramus exclusivam, ac proinde jus caeteros prohibendi? Quod negatur. Quod ad navigationem, plane idem dicendum. Neque hie dissentitur.
At alia quaestio est 1o. an certus populus accessu suarum regionum caeteros prohibere possit? (posse eredo) | |||||
[pagina 244]
| |||||
2o. an sub tali accessu comprehendi possit certus maris tractus?
(posse credo)
3o. an tali prohibitioni parere teneantur caeteri?
4o. an tale jus facto, ejus facti tacita agnitione caeterorum populorum, acquiratur?
(credo: nisi eventu quodam injustum evadat quod prius justum aut innocuum.)
Et haec ad Lusitanorum controversiam pertinent.
Circa Anglos haec moneo:
1o. Jurisdictionem ex imperio esse. Ergo non esse maris, cum nullum sit imperium in mari: (nec in mare nec in mari). Ergo non posse assertum iri, nisi ex subjectione, quae probanda esset, vel conventione, qualis est quam habemus de extensione littoris, ac jurisdictionis littoralis.
2o. Admodum hinc diversam esse quaestionem de salutationibus caeterasque quae ad Jus Gentium conventionale pertinent, et ex antiquo Jure Francorum publico derivanda sunt.
Als ik uitga, en mijn buurman ontmoet, die ouder is dan ik ben, groet ik hem: dit is een plicht: - maar daar meê heeft mijn buurman geen imperium over de straat. Als er in plaats van linden-, moerbeiboomen voor de deuren staan; pluk ik voor mijn zijwormen bladen voor mijn deur, en mijn buurman voor de zijne, voor zijn deur. Maar dat bewijst niet dat wij ieder eigenaren van dien boom zijn. | |||||
[pagina 245]
| |||||
Als er maar één, voor mijn deur, staat, komt mijn buurman van de mijne [d.i. van den boom die voor mijn deur staat] plukken. En ik kan het hem niet beletten. Maar als ik 't verbied, en hij gehoorzaamt: wat dan? tunc quaeritur an conventio sit? Alles derhalve in deze materie is simpel, en er valt niet over te disputeeren: - of de quaestie moet in facto verseeren: an conventio facta sit, expressa vel tacita; vel saltem agnitio juris. | |||||
Bladz. 138, r. 18-22. ‘de dolle bloemnegotie’[Z. wager. XI D. bl. 264, 265, en aitzema, ald. aang. enz. en schrevel. Beschr. van Haarlem. De kleine geschriften van dien tijd, waartoe deze soort van kansnegotie aanleiding gaf, b.v. de Zamenspraken van waarmont en gaargoet, de Op- en Ondergang van Flora, enz. zijn bij de liefhebbers der vaderlandsche Geschiedkunde zeer gezocht.] | |||||
Bladz. 145, r. 3. v.o. - 146. r. 7. - ‘in 1639 - des bekreunde.’[Dit is die vermaarde zeeslag voor Duins, welke, wegens haren invloed op den toen nog met hevigheid gevoerden dertigjarigen oorlog, een algemeen-historisch gewicht gehad, en den roem der Nederlandsche zeemacht gevestigd en dien van m.h. tromp onsterfelijk gemaakt heeft. Men zie over denzelven de Geschiedenis van Nederlandsch Zeewezen, van den Heer Archivarius de jonge, ID. bl. 503-529: welk voortreffelijk werk, na b.'s afsterven eerst in 't licht verschenen en waarvan hij zich dus niet heeft kunnen bedienen, ik bij deze gelegenheid ééns vooräl aanhale, om, waar het te pas komt, bij deze Geschiedenis des Vaderlands ter aanvulling te vergelijken.] | |||||
[pagina 246]
| |||||
Bl. 159, r. 19, 20. ('t overlijden van Fred. Hendrik.)[Z. Historisch en staatkundig vertoog over 't Afsterven van den grooten Held frederik henrik, Prins van Oranje en Nassau (enz.) behelsende (enz.) In de Latijnsche Tale uitgesproken door fred. spanhemius, Hoogleeraar in de Hoogeschool te Leiden: In 's Gravenh. 1752 135 bl. gr. 8o. - Waar bij, ook op dien titel vermeld, doch afzonderlijk gepagineerd, 64 bladz. en met afzonderlijken breedsprakigen titel: Verhaal van de zeer voorbeeldzame buitengemene Godvrucht van frederik henrik (enz.) behelzende alle zijne Hoogheids Zielroerende weergaloze Troostredenen, zeer merkwaardige en zeer stichtelijke Gesprekken, gedurende de laatste maanden van zijn Hoogheids Ziekbedde gehouden met deszelfs Zielzorgeren (enz.) - Boven, bij gelegenheid van het overlijden van maurits, heb ik verzuimd te vermelden: ‘Het Christelijk overlijden van den Doorluchtichsten ende Hooggeboren Prince Mauritius van Nassau (enz.) tot troost ende stichtinghe aller vroomen Inghesetenen deser Nederlanden beschreven door joh. bogermannum, Dienaar des Goddelijken woorts tot Leeuwarden.’ Leiden, 1625. 32 bl. in 4o.] | |||||
Bladz. 163, aanteek.‘De plechtigheid.’ (Z. van alphen, Papegaay, en de Instructie van den Hove v. Holland.) ‘De Reden van den Advocaat [van] hamel aan willem V.’ [is te vinden in de N. Nederl. Jaarb. 1766. 1 Stuk, bl. 175-178; en munt zeker verre uit boven al de andere ter gelegenheid van dat plechtig zittingnemen van den jongen Erfstadhouder op dien dag gehouden, en welke alle men vindt ald. bl. 157-181.] | |||||
[pagina 247]
| |||||
Bladz. 171, r. 12. - Bij te voegen:De groote pestel plach op zijn Collegium te zeggen: ‘Exciderunt nostri in Brasiliâ, quoniam nihil fecerunt, quod ad eam conservandam pertineret, et omnia fecerunt, ut eam perderent.’ Men zie aitzema op 1668; Luzac Hollands Rijkdom I Deel; en ook van harens Geuzen, XIe Zang: ‘Verzuimd Brazil’ enz. Inzonderheid southeys uitvoerige History of Brazil, waar het onlijdelijk gedrag der Hollanders jegens de Portugeesche inwoners in 't algemeen, en het verval van alles na des braven Maurits vertrek van daar, naar waarheid afgeschilderd wordtGa naar voetnoot1. Ik zal hier niet bijvoegen, hoe veel de familie van B . . . . daaraan toegebracht heeft, door gewinzucht en kabaal en trotsheid in Amsterdam tot Hoofd der factie geworden, waaraan wij den ondergang des duurgekochten Vaderlands en van al wat goed was, te wijten hebben. | |||||
Bladz. 186. ‘Pelagianery - Deisterij’[Nog een stap verder, en dus zoo ver mogelijk, gaat hengstenberg (of wie de Schrijver is van dat artikel) Evang. Kirch-Zeit. 1835. No. 60. p. 476: ‘Die consequenz des Pelagianismus ist Atheismus.’ - Dit voor rekening des Schrijvers latende, stemme ik ten volle toe, het geen daar onmiddelijk op volgt: ‘Nur die Erkenntniss der menschlichen Sundhaftigkeit in ihrer ganzen Tiefe bringt Licht in die dunkeln wege Gottes.’ - En wat b. hier zegt van Deisterij, is zoo vreemd niet, wanneer | |||||
[pagina 248]
| |||||
men de Deisten-zelf zich aldus hoort verklaren: ‘al wie gelooft dat er is: 1) een God; 2) de Schepping; 3) Gods Voorzïenigheid; 4) Deugd en Ondeugd; 5) Vergeving der Zonden; 6) Onsterfelijkheid der Ziele, met loon en straf na dit leven; die stelt de ware volkomen Godsdienst’Ga naar voetnoot1.] | |||||
Bladz. 189. ‘in de Engelsche kerk’[Een der voornaamste Engelsche Godgeleerden in de 17de eeuw, hoe zeer eigenlijk niet tot de Episcopalen, maar tot de Onafhanklijken, behoorende, was rich. baxter, wiens schriften bestendig ook in Nederland met stichting gelezen werden, en thans in Engeland en ook in Duitschland in herhaalde oplagen van duizenden exemplaren getrokken worden. Deze nu, van eene omstreeks 1650 in Engeland gehoudene Kerkvergadering, the Westminster-Assembly, sprekende, zegt: - (ik geef de Hoogduitsche woorden, zoo als ik ze vond in r. baxter's Leben, Berlin, 1834, 8o, p. 267: - ‘Die | |||||
[pagina 249]
| |||||
dort versammelten Theologen,’ sagt baxter, ‘waren ausgezeichnet gelehrte und gottselige Männer, und von grosser Einsicht und Treue als Seelsorger: da ich nicht unter ihnen mich befand, kann ich freymüthig es aussprechen, dass so weit mir die Kirchengeschichte bekannt ist, die Christenheit seit der Apostel Zeit keine Synode von trefflicheren Geistlichen je gesehen hat, als diese und die von Dordrecht.’] | |||||
Bladz. 190. (Remonstranten - in Holland)[Over die tijden, en het Synode van Dordrecht, is zeer lezenswaardig g. voet. Polit. Eccles. P. III. L. 1. Tr. 4. Cap. 9. (T. 1. p. 224-272): alwaar hij p. 250-270 de Remonstranten en grotius Apol. in 't breede weerlegt, aangaande het geen met hem en een Remonstrantschgezind Ambtgenoot te Heusden voorgevallen was. Aardig is zijn gezegde nopens oldenbarneveld, p. 263: ‘Quarto Januarii anni 1618 Heusdam advenere - Ill. DD. Ordinum duo Delegati ex collegio ipsorum, ubi perpetuum Directorem agebat Advocatus oldenbarneveldius, causae Remonstranticae Protector et quasi Stator; cujus consilium apud Ill. Hollandiae Ordines instar oraculi tune erat, uti Achitophelis apud Davidem et Absolomum, 2 Sam. 13. vs. 16.’ - Aan grotius in Apol. verwijt hij personele partijdigheid en daaruit spruitende onwaarachtigheid (p. 270): ‘Grotius ea Hagae referebat - quae fide minime historica Apologetici sui paginae 173 illevit. Quod viro illi alioquin ingeniosissimo et eruditissimo in personalibus ac factis dictisve particuliaribus referendis (quoties hypothesi suae id inservire putat) non infrequens esse, ostensum est ab ipsius Antagonistis, Lubberto, Bogermanno, Sopingio, Maresio, Riveto, Jacobo Laurentio; et am- | |||||
[pagina 250]
| |||||
plius ostendi posset in dicto Apologetico, ubi particulares causas et negotia ecclesiastica attingit.’] | |||||
Blad. 195, 196. (Grotius.)[Op den Grotius Papizans van j. laurentius (den Oud-(enz. Oom van b.) schreef grotius hem een berispingbrief, tamelijk uit de hoogte, en die terstond in 't Latijn en Neerduitsch bekend gemaakt wierd. Dit bewoog Laurentius eene ontleeding van dien brief in 't licht te geven (h. gr. Epistola ad J.L. anatomizata, hoc est etc. dertig bladz. 8o vol geleerde aanhalingen. (Amstelredami ‘mense Junio die 16 anno 1642, ante triduum a profectione domum reversus, atque inter medias vocationis meae, caeterorumque studiorum meorum occupationes; pag. 34.’) Hij wijst hem voorts p. 35 een verkeerde aanhaling uit Augustinus aan; en zegt daar bij: ‘Neque in errorem hunc incidisset Grotius, si in citandis auctoribus non suo more, ut ex hoc et aliis similibus scriptorum ejus locis liquet, alienis videret oculis, et non, ut ego soleo in omnibus scriptis meis, propriis. Deceptus nempe fuit vel a Gratiano - vel (etc.) - Antiquus sermo est, qui facile credit, facile fallitur.’ - Dat deze klachte niet ongegrond, en grotius niet vrij was van het misbruik, om wel eens aanhalingen van plaatsen uit anderen over te nemen zonder ze na te zien, of het op zijn geheugen, dat groot en rijk, maar niet onfeilbaar was, te laten aankomen, weet elk die zijn beroemde werk de Jure Belli ac Pacis, opzettelijk behandeld, en daarbij de voortreffelijke Fransche bearbeiding van j. barbeyrac gebruikt heeft.] | |||||
[pagina 251]
| |||||
het recht van tegenstand onzer Voorvaderen steunde op - de Vrijheid van Godsdienst alleen; of hoofdzakelijk de Burgerlijke Vrijheid en de oude Voorrechten en eigen Staats-inrichting; of die beide oorzaken en gronden te samen? - Men ziet, hoe b. hier de vraag beantwoordt, bl. 210, 211. - Doch men herinnert zich, hoe hij in 't V en VI Deel, Karel V, en Philips, en Granvelle, van hunnen kant en op hun standpunt beschouwd, verdedigt, en schijnt te stellen, dat wanneer een Ingezeten - en even zoo dan, 100 - 1000 - 10,000 - 100,000 enz., - in gemoede oordeelt een nieuwe Godsdienst te moeten aannemen en openlijk belijden, welke de Vorst in gemoede oordeelt niet te kunnen of te mogen gedoogen, de Ingezeten (of Ingezetenen) hebben op te staan - ja, namelijk, te vertrekken en zich te verwijderen. - Zulk eene secessio in massa is toen door de Natie niet beproefd. - Ja het waren zelfs gewapend terugkeerende Emigranten en hun invasie en overmeestering van den Briel, waar het begin der Nederlandsche Vrijheid en Onafhanklijkheid, en van den lateren Nederlandschen Staat, aan te danken was. Of is dit niet te danken; maar ab initio vitiosum; of was het althans bij deze Water-geuzen, - hoe treffend ook door o.z.v. haren (en door b. zelf) bezongen, toch eigenlijk slechts doemwaardig oproer en geweld? - B. zegt bl. 210, ‘dat het hier voornamelijk op Willem I. als Grondvester van onzen Staat, aankomt.’ Mij dunkt het komt niet minder aan op de Natie, op en met en door welke Hij werkte. - En wat Willem betreft, zegt b. bl. 210, ‘dat willems opstand nb. voor zijn geweten gewettigd werd door zijn verkregen kennis en inzicht van het beraamde plan, om de Hervorming uit te roeien en de vrijheid van Geweten te onderdrukken.’ (Z. ook den Hoogl. siegenbeek, aang. in 't VII D. bl. 260.) - | |||||
[pagina 252]
| |||||
Goed voor Willem I: maar wettigde dit den opstand van de Natie? en zoo neen, gaf dit dan recht aan Willem van Oranje om de Natie tot opstand te bewegen en te lokken op onwettige en ontoereikende gronden? Want aan klachten over schending van burgerlijke vrijheid en voorrechten, en over plan om de Natie geheel tot slaaf te maken en uit te mergelen, ontbrak het niet in al de Staatsstukken van die tijden: men zie vooral de bekende Acte van afzweering van 1587 zelve; - en dat de Godsdienst 't groote motief en doel was, bij de andere hoofden der beweging, en bij het volk, zoo ver dat met bewustzijn handelde, zou ik b. (bl. 209) geenzins durven nazeggen. Doch hij-zelf in het VI Deel den oorsprong en de bewerkers van het misnoegen tegen de Spaansche Regeering teekenende, kleurt hen zoo gunstig niet. (B.v. ald. bl. 60: ‘maar ik zeg meer,’ enz. - bijzonder ook wat de Hervorming in Duitschland betreft: ald. en in het V D. vergel. met hier bl. 211, bov. aan.) - Een duidlijk blijk hiervan is, dat Roomschen Protestantsch-gezinde Nederlanders, lang de handen in één sloegen tegen het Spaansch gezag (tot dat de intolerantie en geweldenarijen van doldriftige Protestanten hen ook op hunne vrijheid van Godsdienst deed bedacht zijn, z. bov. VII D. bl. 15.) en dat, gelijk b. zelf getuigt, VII D. bl. 164, nog in Leycesters tijd, ‘de grootste helft der Ingezetenen in Holland en Zeeland Roomschgezind was;’ en het waren de gestadige kuiperijen der R.K. Geestelijken en de verraderijen telkens daardoor verwekt, die eindelijk de R.gezinden in massa suspect maakten en uit alle bewind deden verwijderen (VII D. bl. 18). Wat mij betreft, ik twijfel geen oogenblik aan den rechts-grond der Nederlanderen om zich van de Spaansche Monarchie af te scheiden en een eigen Vorst te | |||||
[pagina 253]
| |||||
begeeren. - Dit hoofdstuk moge nog niet in de leer van Staats- of Volken-recht opgenomen zijn (het kan tot beide gebracht worden), het is een Natuurlijk recht; dat, van Zelfstandigheid - van te bestaan, - welk een Volk heeft, zoo wel als elk mensch voor-zich. Keizer Karel had met veel zorg en kunst (welke eene belangrijke en aangename stof was van historische beschouwing en beschrijving) de Nederlandsche Gewesten tot één Staat en Natie gemaakt. Goed, zoo lang hij niet slechts Vorst der Nederlanden, maar ook Nederlandsch bleef. Onder Spanje, en den Spanjaard Philips, en zijne Spanjaarden, konden de Nederlanden niet blijven. - Het is in den grond hetzelfde beginsel waarop art. 29 berust van onze Grondwet: ‘De Koning der Nederlanden kan geene vreemde Kroon dragen.’ - Is dit artikel om den Koning geschreven, of om de Natie? Wie ziet niet, dat het beteekent: de Natie heeft recht op een eigen, nationalen Vorst, en kan geen' vreemden Vorst dragen. -] |
|