Geschiedenis des vaderlands. Deel 8
(1835)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHet leerstuk der remonstranten. (Bij Bladz. 74-79.)Het was in 410 als pelagius, een Engelschman, wien prosper de Britsche Slang noemt (Coluber Brittannus) met verlating en verwerping van den tot dus verre algemeenen en onbetwijfelden Leer des Christendoms, in Africa, het verderf van den mensch door de Erfzonde openlijk en onbewimpeld begon te ontkennen, en den vrijen wil als bewerker der zaligheid in te dringen. De heilige jeronymus en augustinus beide schreven tegen hem en stelden zich tegen deze nieuwigheid met den grootsten nadruk in schriften, welke niet genoeg gelezen en overdacht kunnen worden; maar Pelagius Leer- | |
[pagina 178]
| |
ling, celestius (een Ier), die, toen hij zelf naar Palestina ging, zijns meesters plaats innam, stond zijn gevoelen voor en wist het daar uit te breiden: doch deze gevoelens werden in 412 in een Afrikaansche kerkvergadering veroordeeld. Hij zelf vond te Jerusalem bij een onrechtzinnigen Bisschop met de gevoelens van origenes besmetGa naar voetnoot1, goedkeuring, en werd in 415 in eene vergadering te Diospolis (of Lidda) van ketterij vrijgesproken; doch weder op nieuw te Karthago veroordeeld, en deze veroordeeling bevestigd door Paus Innocentius den I; wiens opvolger Zozimus, hoe zeer in den aanvang door de vleierijen en listen van Pelagius ingenomen, hem echter in het algemeen Concilie van Efezen, op de eenparige remonstrantie van 217 Bisschoppen, tevens met de Nestorianen die hem aanhingen, in 431 wederom veroordeelde, zoo als ook vervolgens bij de Fransche, Britsche, en Palestijnsche kerk geschiedde; ingevolge waarvan de Keizers deze secte toen fnuikten en in haren verderen voortgang beletteden. In Engeland gekeerd, had hij daar St. germanus en St. lupus tot ijverige tegenstrevers. - Alhoewel nu zijn aanhang gesmoord was, stak deze echter in de zevende Eeuw wederom op en verwekte vrij wat beroeringen; doch bleef als eene hoogstgevaarlijke en met den aart van het Christendom volstrekt onbestaanbare ketterij gebrandmerkt; zoo als ook de eenigzins verzachte leer van cassiaan en andere Marseillanen in 430-458; welke den naam van Semipelagianismus bekomen heeft; tegen wie St. prosper geschreven heeft. - Het was in de negende Eeuw, dat gotschalk zijn dwaalleer over de praedestinatie predikte: maar na vruchtlooze pogingen om hem te overtuigen, werd hij in een Koncilie te Quercy sur | |
[pagina 179]
| |
l'Oise in 849 ontpriesterd en ter gevangenis verwezen, en zijn schriften werden bij 't zelfde vonnis verbrand. Doch omtrent 1580 bracht lodovicus molina, een Spaansch Jezuit, van Cuenca geboortig, deze ketterij van den vrijen wil weder ter baan in zijn boek de Concordia gratiae et liberi arbitrii; en besmette het geheele Jezuïtendom daarmeê, die haar sedert alom voortplantten en indrongen. De geheele School van St. thomas en alle de leerlingen van Augustinus verzetteden zich daar ijlings met groote hevigheid tegen, en inzonderheid de Dominicanen, groote ijveraars voor de rechtzinnigheid. In 1597 richtte Paus Clemens de VIII de Congregatio de Auxiliis (namelijk de Auxiliis gratiae) op, voor welke de partijen tegen elkander gehoord werden. Hij stierf juist als hij de zaak zou afdoen, en zijn opvolger Paulus V verlengde die Congregatie. Het gevolg daarvan was een Bul van hem tegen de Molinisten, doch die wel vervaardigd, maar (naar 't schijnt uit vrees voor de Jezuïten) niet uitgegeven werd; maar aan de beide partijen werd verboden elkander verder te beleedigen, en de disputen te vernieuwen. Hoe dit verbod gehouden zij, weet men. De Jezuïtische invloed breidde 't Molinismus in de R. Catholijke kerk steeds uit, doch de oude rechtzinnige Leer bleef, en bij het Koncilie van Trente zelf was men zeer te onvrede, over de termen waarin diego lainez (opvolger van St. ignatius) het decreet over den vrijen wil vervat wilde hebben, en beschuldigde hem van Pelagianismus. En dit duurde dus voort tot in de zeventiende Eeuw; en toen vooral vond het rechtzinnig gevoelen bij jansenius en die hem volgden, uitmuntende voorstanders; tot de intrigue van den Biechtvader van Koning Lodewijk den XIV, nu op zijn ouderen dag door bijgelóovigheid geregeerd, en de invloed van zijn aanzien en ijver bij den Paus Clemens | |
[pagina 180]
| |
den XI in 1713 de vermaarde Bul Unigenitus uitwerkte, waarbij tegen alle waarheid en reden aan 't Molinismus als de Leer der R. Kerk verklaard, en het gevoelen van Augustinus (zoo het in de laatste tijden genoemd werd) veroordeeld wierd; het geen de scheuring der Jansenisten verwekte, die hun Seminarie naar ons Vaderland verplaatsten, en steeds brave en bekwame mannen opleverden, doch sedert meer en meer als versmolten en in aantal en aanzien verminderden. Dat de grondleer des Christendoms een diep en onredbaar verderf des menschen is, behoeft niet opgemerkt te worden. Wij behoeven hier geene aanhalingen uit de H. Schrift. Ware de onmacht ten goede daar niet en geen erfschuld, zoo ware des Heilands dood en verzoening nutloos, want de mensch kon (wilde hij) rechtvaardig voor God zijn; en wilde hij niet, zoo ware hij alle genade onwaardig en verdoemde zich-zelven. Maar gelijk het tweede Concilie van Oranje bet uitdrukt: ‘Nemo habet de suo nisi peccatum et mendacium.’ Volgens molina heeft God met J. Christus een verdrag gesloten ‘dat hij de Genade aan ieder een zou geven die doen zou wat hij kon (of wat van hem afhing te doen).’ Maar dit onderstelt even zoo zeer te kunnen (alhoewel dan in een minder graad) als het volkomen Pelagianismus, en maakt even zoo zeer des menschen wil tot eigen oorzaak zijner zaligheid, ofschoon dan met bijstand der Genade, maar die van zijn wil afhankelijk wordt gemaakt, en die hij als zijn recht vorderen mag. Zoo als dan ook de Fransche Geestelijkheid in 1700 nog de propositie veroordeelde: ‘Facienti quod in se est, Deus non denegat gratiam.’ - Zoo als augustinus, en geheel de rechtzinnige Kerk, Gods bestemming over onze zaligheid niet van ons doet afhangen, maar ons beter of slechter zijn, gelooven of niet gelooven, van | |
[pagina 181]
| |
Gods bescherming. ‘Elegit ergo nos Deus (zegt hij, de Praedestinatione C. 18.) in Christo ante mundi constitutionem, praedestinans nos in adoptionem filiorum, non quia per nos saneti atque immaculati futuri eramus, sed elegit praedestinavitque ut essemus.’ Het geschreeuw dat tegen het rechtzinnig gevoelen aangeheven wordt is dat men zoodanige verkiezing van God onrechtvaardig wil vinden. Maar deze geheele objectie steunt op het volkomenste Pelagianismus: te weten vrij te zijn van de Erfzonde en Erfschuld. Van hier vondels Decretum horribile: ‘God rukt de onnozelheid van moeders borsten af, En smijt ze in 't eeuwig vuur!’ enz. Zijn alle menschen schuldeloos bij het ter wareld komen, zoo is God onrechtvaardig dat hij er één van ten verderve laat komen die zaligheid zocht: het zij zoo! maar zijn zij alle in den algemeenen vloek der zonde, eens over het menschdom gekomen, begrepen, zoo verongelijkt hij niemand dien hij daar in laat, schoon hij eenige uit hun genade bewijst; en Hij heeft van die genade geen reden te geven. - Maar handelt God dan zonder reden? God handelt als zijne volkomenheid meêbrengt, waarvan wij menschen geen denkbeeld kunnen vormen, en daarom is 't geen hij doet ondoorgrondelijk en onnasporelijk voor ons. Daarom zegt dezelfde augustinus (de dono perseverantiae C. 11): ‘Sicut duorum geminorum quorum unus assumitur, unus relinquitnr, dispar est exitus, merita communia (scilicet nulla). In quibus alter magna Dei bonitate liberatur, ut alter nulla Ejus iniquitate damnetur: - neque inscrutabilia scrutari, aut investigabilia vestigare conemur!’ Het geheele stuk draait op de Vrijheid van wil, waar in de menschelijke hoogmoed een overgroot belang stelt, tegen den aart des Christendoms, die niet anders dan | |
[pagina 182]
| |
zelfvernietiging en opgave van zich-zelve aan en in God en Christus is. Eene opvatting die niet dan uit de allerverwardste en onbestaanbaarste begrippen van wil en van vrijheid ontstaat, die, gelijk men ze zich schemerende voorstelt, onvereenigbaar zijn: dewijl de wil niets anders dan eene determinatie is, die niet vrij, dat is, uit zich-zelfs kan zijn, overmits niets door zich-zelven bepaald wordt dan het eenig noodzaaklijke en door zich-zelven bestaande wezen, naamlijk God. De Reformatoren der Kerk verwierpen dan ook dien zoogenaamden vrijen wil, en luther wilde wel een Serva voluntas gedetermineerd door God, maar geen libera voluntas toelaten. Onze Gereformeerde Kerk heeft zich van den aanvang af sterk daar over verklaard en het leerstuk van Gods vrije en van ons onafhanklijke genade en voorbestemming als den grondslag harer belijdenis erkend en steeds staande gehouden. En toen men tot onzent uit de meer en meer verdervende Roomsche Kerk het Molinismus en slimmer wilde doordringen, als Corenbardt begon, en na hem Arminius invoerde, was alles door geheel de Christenheid in de Hervormde Kerk in dit punt onwankelbaar Augustijnsch, en moest het bij de diepe en innige studie en Godvrucht der toen bestaande Theologanten noodwendig zijn. Dat er onder de vreemde Theologanten, die de Synode van Dordrecht bijwoonden, eenigen waren, die ab initio liever in zoo teder een zaak geen besluit van veroordeeling uitgebracht, maar het gevoelen der Remonstranten verdragen wenschten, is niet geheel te ontkennen, tot zoo lang naamlijk hunne kwade trouw en tergiversatien dit besluit niet noodzakelijk maakten; maar ieder zonder uitzondering, erkende het gevoelen der Hollandsche Godgeleerden voor rechtzinnig. En zeker kunnen er geen twee opposita absolutè rechtzinnig | |
[pagina 183]
| |
zijn. Ook is dat gevoelen, hetgeen in die Synode gevestigd wierd, buitenslands alomme erkend, bij die Kerken, welke de Synode niet hadden kunnen bijwonenGa naar voetnoot1. Dus heeft de Synode National van alle de Fransche Gereformeerde Kerken in 1620 gehouden (de eerste die na de Dordsche gehouden werd; de vorige was in 1617 te Vitrè gehouden), de Canons der Synode van Dordrecht eenstemmig goedgekeurd, en zich-zelve, hare Kerken, Predikanten, Ledematen, Professsoren en Onderwijzers enz. daaraan plechtig verbonden met eede, als zijnde overeenkomende met de geloofsbelijdenis hunner Kerken; en met uitsluiting uit alle kerkelijke bediening en onderwijs van alle die gene die eenig artijkel daar van in tijd of wijle zouden mogen betwisten of weigeren te bezweerenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 184]
| |
De Synode van Charenton 1623, beveelt de kerkelijke censure en ban, tegen alle die de Arminiaansche gevoelens voorstaan, of er aan vast zijn, en zich van de waarheid van den rechtzinnigen Leer niet laten overtuigen. - Ook zijn er dienvolgende Predikanten werkelijk afgezet, en bij te rug keer van het Arminianismus weder aangenomenGa naar voetnoot1. - Zoo als ook ter gelegenheid van de beschuldiging wegens eene onvoorzichtige uitdrukking van twee Predikanten (tétard en amiraud) voor de Synode van Alençon in 1637, tot hunne verdediging duidelijk een verklaring gedaan wordt van hun gevoelen over de Praedestinatie en Godlijke besluiten, volmaakt overeenstemmende met het Dordsche Synode. (pag. 571.) En wat de Kerk van Geneve betreft; - deze schrijft op den 26 April 1637, aan de Synode François tenu à Alençon in dat jaar, betrekkelijk de suspicie tegen Amiraud en Têtard (ald. p. 608. seqq.Ga naar voetnoot2): ‘puisque nous | |
[pagina 185]
| |
sommes convenus touchant une même foi, que nous y avons consenti de bouche, et y avons souscrit au saint Synode de Dort, de même qu'aux Canons que l'on y a dressés, il semble donc que nous ne pouvons nous en dedire sans offenser ouvertement et d'une manière fort injurieuse, toutes les Eglises Reformées, et particulièrement celles des Pays-bas, qui ont - eu de très grands embarras pour nous fournir des claires lumières, par le moyen desquelles nous avons les decisions et les déterminations si judicieuses de ces mêmes Controverses qu'on veut faire reuaitre etc.’ En ten aanzien van nieuwigheden die men aan de Academien begon te opperen, wenschen zij dat bevolen werde: ‘qu'on s' en tienne toujours à la simplicité (zeggen zij) de notre Confession de Foi et aux Canons qui ont été dressés dans le fameux Synode de Dort, sans y mêler de nouvelles hypotheses, phrases, et distinctions.’ - En wijders, na eene uitdrukkelijke verwerping van de denk- en leerwijze van Arminius: ‘Arrachez donc jusqu' à la racine ce qui est heterodoxe, et fortifiez par votre autorité l' Harmonie entre les Eglises Reformées, laquelle a été reconnue dans le Synode de Dort, qui ayant été le premier Concile Général des Eglises Re- | |
[pagina 186]
| |
formées pendant nos jours, où Dieu a presidé evidemment par son St. Esprit, nous devons nous y soumettre avee d'autant plus de respect, que les Inventeurs des nouvelles opinions en ont du mepris.’ Wat duitschland betreft: de Heidelbergsche Catechismus bewijst wat de leer van de Kerk der Palts was: en uit Brandenburg, waar men twee Predikanten naar de Synode afzond, doch die door ziekte en ongelegenheden verhinderd werden, keurden de Godgeleerden de Synode door hunne onderteekening, goed. Zie daar derhalve de geheele Gereformeerde Christenheid (want hoe men toen in Engeland dacht, blijkt genoeg uit het schrijven van Koning Jacobus den I. aan de Staten van Holland betreffende Vorstius,) eenstemmig in het veroordeelen ja abhorreeren van het Arminianismus! en het kleine hoopjen van Remonstranten, die het gemaklijker vonden den Gereformeerden hunne kerkgebouwen te ontnemen, het prediken en leeren te verbieden, te beboeten, af te zetten enz. enz. waardgelders aan te nemen, en de Kerk te drukken, te vervalschen, en te onder te brengen, dan toen het blad omkeerde, hun leer te verdedigen; dat ellendige hoopjen (dat zelfs nergens dan in Roomsche Landen, waar het Molinismus nu krediet begon te krijgen, een schuilplaats dorst zoeken), zal men tegen die geheele algemeene Gereformeerde Kerk stellen, om deze te veroordeelen. - Wat verdient zulk eene meer dan beestelijke onbeschaamdheid? - Hoe het in 't algemeen zoo verr' gekomen is, dat de Arminianery, die noodwendig tot volkomen Pelagianery, en Socinianery uit moest loopen, van waar de overgang op volslagen Deïsterij zeer gering is, [doordrong,] daar over kan men in den evengemelden brief der Geneefsche Kerk zeer juiste waarnemingen lezen. En hoe zij bij ons veld gewonnen | |
[pagina 187]
| |
heeft, en eindelijk zoo verr' gekomen is, van den rechtzinnigen leer openbaar tot een voorwerp van spot te maken, hebben wij in eene halve eeuw tijds ondervonden. En met een geheel veranderde wijze van denken, en gedurig te school gaan bij Engelsche, Fransche, en Duitsche volkomen of halve Ongodisten, moest het dezen weg heen. Maar genoeg. Dat de Synode wel beslist heeft wat de leer der Gereformeerde Kerk was, dit blijkt uit het aangevoerde (ni fallor) volkomen, en hierop kwam het eigenlijk aan. Ook paulo sarpi Servita (Schrijver eener Historie van 't Koncilie van Trente) uit Venetie, betuigt zijn overeenstemmend gevoelen over het loffelijk gedrag en besluit der Synode op het sterkst mogelijk. Wel te recht dus verbonden de Zuid- en Noordhollandsche Synoden bij besluit van het jaar 1627 alle predikanten bij mondelijke en schriftelijke belofte, zich nooit te mogen inlaten om met iemand in het bijzonder, zonder weten of toestemming der Klassen eenig ontwerp van moderatie of accommodatie met de Remonstranten aan te gaan, op straffo van afzetting zelfs, waaraan zij zich schriftelijk hoofd voor hoofd moesten onderwerpenGa naar voetnoot1.
In commendatione mutuae tolerantiae, in Statu Controversiae a Remonstrantibus formato, exemplum Melanchtonis atque Calvini conjunctionem laudant, adduntque: ‘Notum esse, quoties praecipui Ecclesiarum nostrarum DD. ipseque adeo theod. beza, Euangelicis, qui titulo Lutheri successionem fecerunt, dexteram obtule- | |
[pagina 188]
| |
rint fraternitatis et concordiae, tametsi scirent ipsos sententiam quamdam non multum à sententia Remonstrantium alienam acriter admodum defendere ac propugnare.’ p. 161. Ergo tunc temporis Lutherani nondum ad liberi arbitrii dogma deciderant, sed simpliciter infralapsarios se profitebantur, salva praedestinatione. Exempla quoque commendant Dominicanorum et Jesuïtarum ipsorumque Jesuïtarum inter se, quibus eâdem controversiâ ‘post litem amplius quam 30 annos summa contentione agitatam, auctoritate summi Pontificis tandem interdictum est, permissa cuilibet facultate sententiam suam servandi, et voce ac stilo sub certa lege defendendi:’ p. 161. Praeclare! si diabolicum errorem in Ecclesia toleras, non potest non universam doctrinam inficere: hinc et romano-catholici a genuina doctrina penitus desciverunt. Eâdemque tolerantiâ nostra aetate idem effectum fuit. Jamque ipsi Remonstrantes fatentur tunc temporis: ‘multos concionatores, licet cum Contra-remonstrantibus sentiant [l. faciant?], non tamen aperte quod credunt audere coram populo profiteri; et eos qui publicas conciones attente audiunt, atque expendunt, non posse non judicare, omnes concionatores esse addictos sententiae Remonstrantum.’ pag. 163. |
|