Geschiedenis des vaderlands. Deel 7
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||
[vervolg Ophelderingen]Bladz. 86. r. 2. v. onder. - bij te voegen:Als ik in een vergadering van 20 personen zit, alle hoofdig, meest of onkundig of dom, en ik wil het beste voor de gemeene zaak, zoo moet ik immers wel met de schrandersten en die vatbaar voor overtuiging zijn, samenspannen, en door argumenta ad hominem en invloeden van buiten de meerderheid maken te winnen; - of ik moet de gemeene zaak opgeven. Maar stel dat ik dit niet doe; en dat er onder die 20, 6 of 7 lieden zijn, veelal eensdenkend, zoo zullen deze 6 of 7, altijd overstemd wordende, van zelfs en zonder dat zij 't bemerken, tot elkander getrokken worden, en zonder oogmerk een aanhang vormen, die al steeds activer wordt, stouter begint te spreken, en welhaast een adscendant verkrijgt, waar de zwakke geesten voor onderdoen, en al zeer spoedig aan gehoorzamen. En ik heb nooit een regelmatig bijëenkomende vergadering gezien, of dit had er plaats; en dus profiteer ik openlijk, dat alle regeering die niet zuiver eenhoofdig is, noodwendig en facto, factie-regeering moet zijn. En wederom, in alle factie is één persoon de beweger der overigen: en wel, die de schranderste en tevens de oplettendste op alles is. - En zie daar het geheim van alle regeering! | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 89. r. 14. - bij te voegen:Van 1603 (ergo 19 jaren na de dood van Pr. Willem) is een aanteekening in de Nalezingen op wagenaar [I.D. bl. 124], dus luidende: ‘En is, per occasionem, bij d' Advocaat (Oldenbarnevelt) mede vermaant, dat de eene tijd of de andere nog uitbersten zoude 't recht, dat zijn Exc. (Maurits) | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||
hadde van tot prince deser Landen genoemt te werden, uyt krachte van de beseghelde brieven, die sijn Heer Vader, Prince van Oraigne, h.m. van den Graefschappe van Hollant hadde. Dat ook in Gelderlant vrij wat omgegaen was, van syne Exelle hertog aldaer te maken; ende dat Seelant in bochten stonde.’ enz. Ook in 1609 was er spraak geweest van, ten behoeve van Prins Maurits, het Gemeenebest in een Vorstendom te veranderen [Ald. bl. 331]. | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 99. aant. 1. ‘Advokaatschap.’[Z. v. wijn, Bijv. op het VI Dl. van wagenaar, bl. 28-31. en kluit, Hist. d. Holl. Staatsreg. IV D. bl. 526-528. - Meer naauwkeurig naar het voormalig juridisch spraak-gebruik, was de Ambts-benaming, die tot de Omwenteling van 1795, bij gelijke bediening in de Provincie Groningen voortgeduurd heeft, van Syndicus. V.Interpp. Tit. D. quod cuj. univers. nom. ag. [L. III. T. 4.] | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 106. Aanteek. ‘de Politieke Schriften.’[Het geen hier, ook in de excerpten van bild. 's lessen, die ik gezien heb, ontbreekt, kan gedeeltelijk aangevuld worden uit het werkje van Prof. rau, te Erlangen, Primae lineae historiae Politices, 1816. - Het grondgebrek dier Staatkunde (of liever Staatskunst) wordt met een enkelen trek meesterlijk geteekend door h. de groot, de J.B. ac P. proleg. §. 57: ze doelde enkel op het materiëele nut: ‘quid ex usu sit facere.’] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||
hadden om het koorn den Spanjaarden toe te voeren; en dat onze Staten daarvan de lucht gekregen hadden.) | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 140. ond. aan. - bij te voegen:Obs. 1o. ad Staten. Male sic. Staten zijn geen personen, maar staten, standen. Oudtijds was er één Stand: de vrijen d.i. Edelen. Daarna; twee: Adel- en Burgerstand. Regeeren dan de Staten, zoo moet Adel- en Burgerstand regeeren. De Adel moet dus met den Burgerstand bijëenkomen. Maar: de eerste kon dit persoonlijk, doch de laatste niet dan door mandatarij; - en die mandatarii zijn de Vroedschappen, zoo dat Wilkes (re in se spectata) gelijk had. Maar: die Vroedschappen vervulden de plaats van de Gemeenten, die eerst zelve persoonlijk in iedere Stad bij een kwamen; naderhand meest al wegbleven, en de zaken overlieten aan de genen die daar best tijd toe hebbende en zich inzichten in de zaken toebe-trouwende, op de algemeene oproepingen verschenen; en in wier besluiten en verrichtingen (als altijd en overal in Kollegien of lichamen) de wegblijvenden berusteden, als door een tacitum mandatum, of tacite overgift. Later, toen dit al lastiger werd, en al meer en meer lieden wegbleven, verschenen er al minder en minder; zich niet aan den eenen kant, bij het voorstaan der belangen van allen, 's Vorsten of zijner beampten haat op den hals willende halen, of aan den anderen kant, bij het overgeven of laten glippen van 't algemeene belang, den haat van 't volk. - En tot dus verre had niemand zich ooit anders voorgesteld, dan in die samenkomsten en raadplegingen, voor de geheele burgerij, en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||
als tacite mandataris van haar te handelen. Quicunque non prohibet etc. [- jubere videtur.] Eindelijk, daar schier ieder zich onttrok, moesten er bepaalde lieden benoemd worden uit de Gemeente of burgerij, die er toe beëedigd werden, om deze waarneming der algemeene belangen te doen. En zeker hielden zij daarmede niet op, noch van de gemeente te repraesenteren, noch van in der daad, haar gemachtigden te zijn. En dit is zoo blijkbaar, dat bij casus insolentissimi begrepen werd, dat niet Zij, maar de Gemeenten zelven, als de mandantes, opgeroepen moesten worden; 't geen op de eene plaats veelvuldiger gebeurde, dan op de andere; en in Vlaanderen zoo perpetueel wierd, dat de Gilden en schutterijen (de geheele burgerschap) werklijk perpetueel regeerden. En van toen af begon men daar de Vroedschappen als een Kollegie van regeering en niet van geregeerdwording aan te merken, en als tot de Regencie behoorende, en niet als tot de Burgerij. Onder 't Huis van Henegouwen kwamen al die benamingen op, of in kracht, en met de benamingen de Vlaamsche begrippen, die in die streken wijd en zijd uitgebreid waren, na dat zij in dat Fransche Leen uit Frankrijk waren overgegaan, en daar eerst wortel geschoten hadden. 't Geen de Vroedschappen nog meer ontaarden deed van haar oorspronklijke natuur, was: Dat zij genomen moesten worden uit de rijkste en bekwaamste lieden der Steden. Dit werd door de Burgerijen bedongen ten behoeve van zich-zelven, om dat 1o het een last was, waar aan het verzuim van eigen metier verknocht was, en dat de rijke dus beter dan de minder vermogende dragen kon: 2o de burgerij haar belangen en last, niet wilde stellen in handen van domkoppen, wien 't niet | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||
te vertrouwen was. Maar dit was juist de klasse waar uit de Vorst zijn regenten en beampten moest kiezen. Weldra was dus de Vroedschap de eerste stap tot het Regentschap der Stad. Dit verminderde niet alleen den ijver voor de belangen der Gemeenten door het uitzicht op die ampten, maar maakte ook een gemeenen band tusschen de Stadsregeeringen en de Vroedschappen: zoo dat de Regeering en de Stad vereenzelvigd werd in de begrippen, en de Burgerij haar belangen uitnemend zag waargenomen, voor zoo verr' zij tevens belangen der regeerende lichamen of personen waren. En zoo kwam men eindelijk om zich te verbeelden, dat men suo jure regeerde, en niet als mandataris der Burgerij of Gemeente: en naar mate de sustenu veld won dat een Vorst niets anders dan uitvoerer van den wil des Volks was en mandatarius, en zij-zelven dit stouter beweerden, weigerden zij onbeschaamder die oppermacht in den boezem des Volks te erkennen, of zich als mandatarii te gedragen; maar wilden die oppermacht in zich, als suo jure Volksvoogden, rationibus reddendis non obnoxii, gezeteld hebben, in dier voege, dat zij (tegen alle historische waarheid aan) alle imperium van Vorsten en Graven zelfs van de alleroudste tijden, uit hunnen boezem en pro lubitu meêgedeeld sustineerden te zijn. Mocht ik hier uitweiden, dan had ik veel aan te merken: 1o. Wegens die absurde sustenuen een voor een, en 2o. Over hun geheele existentie. - Want (om slechts dit eene aan te roeren) zij waren een stand geworden geheel onderscheiden van burgerij en gemeente; en geheel verschillende belangen hebbende. Toen reeds had men geen handwerkslieden, geen neeringdoende lieden (d.i. winkeliers en binnenlandschen handel drijvende in het klein), geen burgergerlieden, zoo men | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||
zo in onderscheiding van Heeren en Kooplieden noemtGa naar voetnoot(1), maar het was een nieuwe stand in de steden geworden, die bij de middelklasse (zoo wij thands zeggen) niet geinteresseerd was, dan om ze de lasten te doen dragen en te beletten dat zij niet opkwam, even zoo weinig als bij de lagere. En deze nieuwe stand schreef zich nu het summum imperium toe, als behoorende tot electi uit hun, tot een perpetueel lichaam gemaakt en met de eigenlijke magistraten vereenigdGa naar voetnoot(2). - Zouden er Staten zijn, zoo had de talrijke klasse, even zoo wel als die nieuwe Stand, even zoo wel als de Edelen, moeten vergaderen en ter dagvaart verschijnen. Want er waren nu drie geheel onderscheiden Staten ontstaan, in plaats van twee. En dan hadden ook (als overal) die Staten bij Staten moeten stemmen: de Edelen 1 stem, de nieuwe hooger Stand 1 stem, en de Burgerstand 1 stem hebben. Maar neen: de Edelen, die voorheen persoonlijk stemden, stemden nu bij lichaam; en tegen die ééne stem der Edelen, stelde men 18 stemmen van StedenGa naar voetnoot(3), dat is van dezen nieuwen middelstand, dien men bij 't invoeren der Vroedschappen niet kende, of (voor zoo | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||
verre er eenige uit de minder klasse in de Vroedschappen der kleinste steden zaten) van die genen, wier persoonlijk belang van dien nieuwen staat afhanglijk geworden was door de alles overweldigende overmacht des grooten koophandels en den invloed daar van. - En zal dit dan Staten heten. - Neen, sedert de afzweering van Filip heeft Holland geen staten in 't bewind gehad, maar éénen nieuw opgekomen stand, die bijzondere belangen had, en met 18 stemmen de ééne stem van eenige Edelen met elkander (wier lichaamtjen pro forma en om 't aanzien van den naam nog vooraan gesteld werd) weinig telde. Maar, ne de nomine disputare videamur, tot de hoofdzaak te rug! - Hielden zij, Vroedschappen, toch niet op, of hadden zij niet reeds te voren opgehouden, mandatarii van de Burgerijen te zijn? En was dus het summum imperium dat zij met de Edelen aanvaard hadden en uitoefenden, op deze wijs niet, bij hen, en niet bij het Volk? Men zou hier voor kunnen zeggen, dat de Gemeenten met niet op te komen, hun belangen en recht overgegeven hadden. Maar eeuwen nog, na dat dit geschied was, merkten zij zich-zelven nog niet slechts als bewaarders en handhavers van de rechten der Gemeenten tegen den Vorst of zijn gezag, aan; maar als mandatarii, verplicht om in casibus insolentissimis, waar men begrijpt dat een mandaat cum libera zich niet toe uitstrekt, de Gemeente op te roepen. Eensklaps weigeren zij dan in casu omnium insolentissimo, en maken een besluit, dat het voortaan niet meer geschieden zal: en daar meê schudden zij alle verplichting tot ruggespraak met hunne Kommittenten af. En nu zeggen zij: jure nostro regeeren wij en bezitten 't summum imperium, als ons personeel en uit krachte van onze kwa- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||
liteit van Vroedschappen, met 2 of 3 Edelen, wier aanzien wij ons ten nut maken, behoorende. Die dat jure goed kan maken, per me licet! hij doe hetGa naar voetnoot(1). Facto echter was het zoo. Maar zoo lang de Republiek bestaan heeft is het betwist; en het algemeen gevoelen was inderdaad ten einde toe, (ondanks alle deductien ter contrarie, van uit dien nieuw opgekomen regeerenden staat of ten hunnen faveure geschreven, en waar tegen men een niet kleiner getal andere stellen kan) dat alles bij ons repraesentatif was. Doch nog iets! Kon de Gemeente door te negligeeren voor haar belangen op te komen, het recht daar toe verliezen? Kon de mandataris ophouden mandataris te zijn, door facto als dominus te handelen: Zoo dat geschieden kon; Eilieve, waarom kon het volk dan zijn primitivum jus summi imperii, dat er gesteld wordt, niet vis á vis van een Vorst verliezen, en wèl vis á vis van een Vroedschap of van 20, of 24 of 36 Vroedschappen? - Hoe kunnen dan de zoogenaamde Republiek-gezinden, die distinctio majestatis realis et personalis (of die natura imperii usufructuaria, waar men thans van hoort) voorstaan? Ik zwijg, of een Gemeente niet moet beschouwd worden, als een minorennis en semper tutela indigens, contra quem non currit praescriptio? - Ik zwijg, of immer de geen, die als voorstander over een Volk of Gemeente tegen den summus imperans gesteld is, gelijk zij zich altijd profiteerden, zelf die summus impe- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||
rans worden kan, zonder dan in zijn plaats een anderen Voorstander te stellen, of den Volke gelegenheid te geven of toe te laten dat het dit doe, - en zonder trouwloosheid? Wat mij betreft, die geen majestas realis onderscheiden van de majestas personalis ken, en in de geschiedenissen der volken altijd ruim zoo veel kwaad uit de custodie van rechten, als uit het nalaten van die custodie gezien heb, en alleen aan een vaderlijke macht over de volken, even als over de huisgezinnen, als de eenige goede regeering die mooglijk zou zijn, geloove (ware ze slechts tot [stand] te brengen!); voor mij weegt dat alles zoo zwaar niet: maar het geen bij mij weegt, is de goede trouw; en die vond ik in al dat werk met mijn lantaarntjen niet. - Maar ik vind zoo veel te meer heerschzucht, eigenbaat, en factiezucht. Ook geloof ik niet, dat er buiten een recht Vaderlandsche regeering, simpliciter eenhoofdig, eene regeering bestaan of gedacht worden kan zonder deze drie. - Maar ik ben een bloot Jurist en Historicus, geen Politicus, en vermeet mij geen hoenderhok te regeeren. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 154. r. 2-8. ‘Deze Kapitein -onthoofd.’[Gelijk in Jo. de Witt met Buat en Jac. van de Graaf; waar van te zijner plaatse - heb ik mij steeds, sedert ik onze geschiedenis met besef en gevoel ben begonnen te lezen, verbeeld in het onthoofden van Oldenbarneveld (dat, naar het licht van den tegenwoordigen tijd, onverdiend was) de Goddelijke Nemesis te zien over de gruwelijke behandeling, dezen Pescarengis en de zijnen te Leiden aangedaan om den Leycestrianen schrik aan te jagen. Voorafgegaan door gruwzame pijnigingen, was het verder een justitie-moord in den volsten zin: men zie kluit, II. D. bl. 408-410, en het Verdedigingsschrift zelf in de authentique stukken bij bor. - Het moet den fieren en edelaartigen Maurits, eenmaal tot zich zelven gekomen, diep geschokt en tegen Oldenbarneveld verbitterd hebben, inziende waartoe men hem voorop gezet en welke rol men hem, als quasi-Stadhouder, voor de nieuwe aristocratie had doen spelen: - Z. ook bild. in dit Deel, bl. 95, 101, 164 aant.] | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 170. r. 9. ‘De wimpel te Leiden in de kerk.’[Die wimpel is er nog; beschreven en afgebeeld bij scheltema, in zijn werk over de Onverwinnelijke Vloot, (Haarlem, 1825) bl. 220. - Hoe uitvoerig en doorwrocht dit werk ook zij, is het echter niet volledig zonder de Toevoegsels, door den Heer s. zelven, in 1828, mede bij Loosjes, te Haarlem, in 't licht gegeven. (Ik merk dit aan, voor hen die het hoofdwerk alleen bezitten: maar aldus vervolledigd, is het in de daad een hoofdwerk in een anderen zin, d.i. een klassiek werk over dit geheel onderwerp.)] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 178. in 't midden - bij te voegen:Iets over de later Tactique. De Oudheid en Historie der tacticq bij Grieken en Romeinen: De verandering van het Wapen; Fransche Verandering, onder Lodewijk XIV. etc. 5 Punten blijven over: (De Taktiek die aan Maurits zoo veel te danken heeft, is bij de Ouden zeer bekend geweest; Romeinen, Grieken, Macedoniers. De Romeinsche overtreft de Grieksche: doch de oude taktiek van den tijd van het Rom. Gemeenebest, was ten tijde van Keizer Justiniaan reeds geheel verdwenen. Ten tijde van Maurits was het musket reeds uitgevonden, en de piek en boog werden voor piek en musket veranderd; en de eerste maakte vooral de kracht van het leger uit. Groote Krijgsoversten hebben altijd betreurd, dat de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||
piek in onbruik is geraakt; en men wijt daaraan vooral het verval der krijgskunst.) | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 179. r. 4. - bij te voegen:Ik zeg dit met voordacht; om dat die zoogenaamde Filosofie in een hooge maat veld heeft gewonnen: ‘Ik heb gedaan, wat ik kon, en moet het nu laten drijven: Ik kan het alleen niet keeren, maar moet den stroom volgen.’ - Men moet nooit den stroom volgen, als zij tegen den plicht inloopt: niet zijn krachten raadplegen, maar zijn plicht; en hoe klein een radertjen wij zijn in de complicatie van 't heelal, God kent die machine, en beweegt en bestuurt ze, en kent de duizenden, schoon ze elkander niet kennen, die hem aanhangen, en door wie hij, in één oogenblik, en zonder dat één van hun 't gist, op de allereenvoudigste wijze een grooter wonder zal voortbrengen, dan de aarde nog gezien heeft. - En ik moet dit zeggen, tot voorbereiding tegens dien snel aannaderenden tijd, dat dit te pas zal komen; en nogmaals herinneren, dat alle plichten in deze twee bestaan, en die in der daad uit één spruiten en weder in één vloeijen; geloof en moed. [- Voortreffelijk! doch z. de Nalezing , hier achter.] | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 179. r. 18. ‘kurieuse Latijnsche versen’Het ééne luidt: Anno MDXC quart. mar. in utrumque paratiGa naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ald. r. 19, 20: ‘incarnatie of tijdvers.Ga naar voetnoot(1)’Zie hier hetzelve: IVrIs MILItIbVs naVI tVb CespIte teCtIs | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 180. r. 12: ‘met de halm overgegeven.’(De oude gewoonte bij verkoop van onroerende goederen, men nam een halm of takje, waarvan ieder een eind vasthield; waarop de verkooper den halm afbrak, en het afgebrokene mede aan den kooper overgaf.) [Er is een afzonderlijk tractaat van frid. à sande, de Effestucatione, in zijne Opp. Jurid. Arnh. 1658. 4o, z. ook otto, Jurispr. Symbol. etc. | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 183. (Parma.)[De schrandere en keurige j.p. van cappelle, onpartijdig beoefenaar onzer Geschiedenis en gedachtig aan de spreuk: virtus est etiam in hoste laudanda, was begonnen dezen kloeken Veldheer en Staatsman afzonderlijk te behandelen; doch had die taak slechts ongeveer ter helfte gebracht (tot aan de belegering van Maastricht, in 1579), toen de dood een einde maakte aan zijn nuttig-werkzaam leven. Wij stemmen echter in, met den waardigen verzamelaar zijner Nagelaten Bijdragen tot Natuurkunde en Geschiedenis (Haarl. 1831), dat met de uitgave van het afgewerkt gedeelte ‘aan de nagedachtenis van den Schrijver geen ondienst en aan het letterlievend gedeelte onzer landgenooten een gewigtige dienst’ is bewezen. Het maakt de grootste helft van dat boekdeel uit, bl. 120-285.] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 186. (Philips Willem v. Oranje.)[Men zie over hem, de Geschiedenis van Oranje van de la pise, en het afzonderlijk werk van Prof. v. cappelle, aangehaald bij het VI D. bl. 243; en de breedere aanteekening of uitweiding van bild. over hem, ald. bl. 243-250Ga naar voetnoot(1). Doch het is mij onverklaarbaar dat onze bild. hier bl. 187 zoo stellig schrijft: ‘Hij heeft geen voet in de Vereenigde Gewesten gezet;’ daar het verblijf van acht maanden lang, en deftig onthaal en afscheid, en de deels openlijke en nuttige, deels bedekte handelingen van filips willem in 's Gravenhage, bij v. meteren en bor en de la pise enz., en wagenaar en v. cappelle (bl. 115-123) in 't breede vermeld zijn.] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||
In de boekerij van wijlen jac. koning is mij voorgekomen: een Antwoord op de Hollantsche Sententie teegen Pieter Panne, door franc. costerum (bekend Jesuit van dien tijd) 't Hantwerpen, 1598; met Privilegie. ‘(Catal. d. letterk. nalatenschap van wiljen j. koning, Amst. 1833. II D. bl. 187. no. 399.) De Jesuit is er op uit om te betoogen, dat de geheele conspiratie hier verdicht was uit haat tegen de Jesuiten en om aan nieuwe scherpe maatregelen tegen de Roomschen een glimp te geven.] | |||||||||||||||||||||||||||
Ald. (dood van Phil. II.)[Ik heb een blaadjen van dien tijd: Cort warachtig verhaal, van de Sieckte leste woorden ende doot van den Coninck van Spangien, Phillips de tweede, ghestorven den derthienden September, des Jaers XVC.xcviij, in zijn Clooster van S. Laurens, golegen in Escurial, seven mijlen van Madril, gheschreven binnen Madril in Spaensch, ende overgheset in duyts, door een liefhebber des selven taels. Ghedruckt t' Amsterdam by Wilhem Janzoon, wonende in de Druckerye. Na die Copye die ghedruckt was tot Leyden, voor Jan Jansz. Orlers. drie bladz. 4to; waarin, de tot het uiterste toe zich gelijkblijvende stroeve en stugge, doch gelaten-lijdende geest, levendig afgebeeld is. Veel omstandiger echter en meer belangrijk is het verhaal hiervan in het Dagboek (Passe-temps) van jehan l'hermite, welk oorspronkelijk en eenig werk uit de Bibliotheek van wijlen Mr. p.v. musschenbroek naar Engeland verkocht is (Biblioth. Musschenbr. p. 124. no. 17); doch waaruit ik een afschrift bezit van het merkwaardig gedeelte, over de laatste ziekte en dood van Phil. II, 40 bladz. fol.: welk ik eens, met andere onuitgegeven en voor onze geschiedenis belangrijke stukken, als Analecta, of Toevoegsel bij elke Nederlandsche Geschiedenis, hoop in het licht te geven.] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 199. r. 13: ‘de Izabella-kleur’[De Infante Isabella had een gelofte gedaan, van geen schoon hemd te zullen aandoen, alvorens Ostende zou vermeesterd zijn. Toen nu het beleg nog een of twee jaar daarna duurde, en dat belegerings-hemd haar eindelijk van 't lijf kwam, was het geheel gekleurd tot die nuance van geel, waaraan toen, tot vleijende gedachtenis van het standvastig opzet dier Vorstin, die naam gegeven, en sedert er aan gebleven is.] | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zij behelsde:
grimestone, Hist. of the Netherlands. p. 1317. | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 216, 217. ‘Tegen een bestand’ enz.[Men had zich op een voet gezet, dat men in en door den oorlog, die de Spanjaarden, en de thans daaronder versmolten Portugezen, van de zee verbande en van allen eigen handel uitsloot, ruim geld verdiende; waarvan men zeker wel wat had kunnen geven, om den oorlog te blijven voeden. Geen wonder dan, dat Maurits, die geen bestand wilde, in toorn ontstak, toen men hem driest in 't aangezicht durfde belijden, dat de klachten over geldgebrek, en behoefte van rust enz. (waar mede men de zaak des vijands in de onder- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||
handeling begunstigde,) slechts veinzerij, en tegen beter weten aan gezegd waren. Z. Mnemos. XV (V) D. bl. 261. - Maar kon dan het doel van Maurits gaan op een eeuwigdurenden staat van oorlog, vijandschap, list en geweld; zonder hoop van al de Zuidelijke gewesten te onder te brengen, of te weten wat men zelfs in dat geval met hen doen, of hoe men ze onderworpen houden zou? Of rekende hij misschien op het kinderloos afsterven van Albertus en Isabella (waarop men nu reeds rekenen kon), in hoop van dan met die Gewesten in een billijke schikking, 't zij van vereeniging, of van verdrag, te komen? -] | |||||||||||||||||||||||||||
Bladz. 220: ‘het twaalfjarig Bestand’Zekerlijk was het Bestand ons nuttig. - Barneveld, die reeds Maurits met 's Lands legermacht moedwillig blootgesteld had, zou aangehouden hebben hem bloot te stellen, en van triomfant een ongelukkig krijgvoerer te maken. Hierbij steeds toeleggende op het nog verminderen van Maurits politijk gezag en invloed, samenspannende met Louize de Coligny tegen hem, en Fredrik Hendrik opheffende en voortrekkende, zou hij allengs Maurits aanzien bij de Natie en 't hart des Volks voor hem hebben doen verflaauwen, en hij ware Autocrator geworden, en had het plan uitgevoerd waarover hij 't reeds met Albertus eens was, en dat naderhand Jan de Witt met Pieter de Groot nog na het herstel van Willem III vasthielden. - Gods Voorzienigheid verhoedde dit door des ouden schalks eigen maatregelen die hem ten verderf voerden. Het Bestand was in der daad op zich-zelven en in den staat des Oorlogs zoo die zich bevond, aangemerkt, allernadeeligst, dwaas, en zoo ongerijmd, dat men de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||
genen, die het doordreven, wel van omkooping of heulen met den vijand verdacht moest houden; maar Gods Wijsheid, die alles doorziet, bestierde 't tot behoud van de Unie, de burgerlijke Vrijheid, de onafhanklijkheid des Staats, en der zuivere Godsdienst. Indien ook Barnevelds gewetensdwang begonnen geweest ware en zoo doorgezet, midden in een buitenlandschen oorlog die Maurits in 't veld bezig en bekommerd hield, immers ware 't gedaan geweest met den zuiveren Leer en binnenlandsche vrijheid. Maurits brief aan de Hollandsche steden tegen het aangaan van een bestand, is verstandig: hij was van 21 September 1608 en staat bij van Meteren XXX Boek fo. 609 vo. Doch God wilde dat de oude vos in zijne eigen strikken gevangen wierd, die ook in de Godsdienst-twist op de hulp van Albertus en zijne troepen rekende, om tegen Maurits aan te wenden. Frankrijk was zeer voor 't Bestand, en in Barnevelds gevoelen, dien 't ook een geschenk van ƒ20,000 daar voor toevoegde. Want het zag waar de zaak heen liep en rekende dat na het bestand een deel des Lands in de handen van Albertus zou moeten vallen, en 't andere dan, (en wel het vetste) naar zijn pijpen moeten dansen, en hem onderworpen worden, 't geen Hendrik in zijne uitzichten tegen Engeland en tot de uitbreiding van zijn Monarchie die hij bedoelde 't allerbegeerlijkst was.- Hendrik IV. had persoonlijke achting voor Maurits, maar was zijn vriend niet, doch wilde hem ophullen en allengs tot zijn groot ontwerp dienstbaar maken. - Wat Barneveld betreft, hij was hebzuchtig even zoo zeer als heerschzuchtig. Het motif waar door men tot het bestand kwam was, dat, daar Jacobus reeds vrede gemaakt had, Henrik nu ook alle hulp weigerde, zoo men tot geen bestand kwam; | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||
in welk geval Maurits, Barnevelts koppigheid, invloed, en denkwijze kennende, wel begrijpen moest dat er geen oorlog met nadruk of voordeel tegen Albertus te voeren was, maar wel in tegendeel.
[De staat der toenmalige quaestie, en de redenen, voor, en tegen oorlog, vrede, of bestand, - zijn duidelijk en bondig opgegeven door Prof. v. cappelle, Nagel. Bijdr. bl. 54-89.] |
|