Geschiedenis des vaderlands. Deel 7
(1835)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||
[Tekst][Stadhouderlijke regering (vervolg)]De Unie van Utrecht, schoon door den geest van Willem den I verwekt, is echter zijn werk niet, maar dat van Graaf Jan van Nassau, des Prinsen broeder, die er zich aan het hoofd van stelde, en als zoodanig erkend werd. Het bleek dat in de scheuring van Godsdienst geen genoegzame verdraagzaamheid plaats kon grijpen, om een volkomen vertrouwen of algeheele vereeniging van belangen tusschen de meest Roomschgezinde of Zuidelijke, en de Hervormde Gewesten van Willems Stadhouderschap te weeg te brengen; en dat de eens gelegde band van vereeniging, door de Pacificatie van Gent gelegd, nu geslaakt zijnde, aan geene hernieuwing van een algemeene samenstemming te denken was. Men moest het terug vallen van de Zuidelijke Provintien (gelijk wij ze nu noemen) in Spaansche of andere macht, Holland en Zeeland, of de Hervorming vijandig, als mogelijk vreezen; en was reeds gebleken dat deze twee Gewesten de ernstige aanvallen van hem die Meester van de eersten was niet op den duur trots konden bieden. Van Gelderland en Zutfen was het niet minder waar, welke boven dien meer onvast in het aanhangen der Hervorming waren. En deze bedenkingen moesten een naauwer verbintenis tusschen deze en Holland, Zeeland, en Utrecht wenschelijk | |||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||
maken; welke tot stand gekomen zijnde dan ook het daar door van den Spaanschen zetel afgesneden Friesland en Groningen met Overijssel deze verbintenis mede moesten doen toevallen. En zie daar den eersten embrioGa naar voetnoot(1) van de Unie van Utrecht, die echter niet op het oog had om bij deze zeven gewesten bepaald te blijven, maar waarin men integendeel elke andere Provincie, Stad, district, of bijzonder Vorst of Edelman noodigde deel te nemen; niet te min op deze voornamelijk en de daar uit te ontstane ronding rekenende. Oranje-zelf kon in zijne betrekking tot den Aartshertog Matthias niet wel dadelijk voor dit stuk uitkomen of er deel in nemen: vooral daar het mede geduid kon worden als een nieuwen ingreep doende op de Gentsche Pacificatie, die echter daar bij in haar geheel wordt gelaten. Het is zoo, dat ook Jan van Nassau in betrekking tot den Aartshertogs stond, als door hem tot Stadhouder van Gelderland aangesteld zijnde, maar Oranje als des Aartshertogs Stedehouder stond tot hem en de Algemeene Staten in een naauwer verband, en de kieschheid vorderde hier een terughouding, zoo lang 's Hertogs bewind duurde en hij zijne goedkeuring aan de maatregel niet gegeven had, het welk niet lang vertraagde, en dus aan den Prins de handen vrij liet. Wie deze Unie terstond of bij vervolg aannamen zullen wij hier niet ophalen, zoo min als don inhoud. Maar wij zullen alleen iets over het doel van dit verbond zeggen dat 216 jaren in stand is geweest | |||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||
en als eerste en eenige Grondwet der zoo machtig geworden en zoo jammerlijk gesloopte Republijk der Vereenigde Nederlanden altijd erkend is geworden.Ga naar voetnoot(1) Dat oogmerk wordt in het stuk-zelf aangekondigd, te zijn, te verhinderen, dat de Provintien die haar aannamen ooit van een gescheiden zouden worden, maar altijd met elkander vereenigd blijven als of het één land, één gewest ware, ten welken einde er een gemeen bewind bij ingesteld wordt. Om dit wel te verstaan, moet men begrijpen, dat de Provintien als afzonderlijke gewesten en bij verschillenden gelegenheden, ook bij verschillenden titel aan Karel den V en zijn voorzaten gekomen, van hem die verzekering reeds bekomen hadden, maar dat in de ontstane troublen-zelf nieuwe oorzaken waren om het van-een scheiden te vreezen: te weten 1o. de verregaande verwijdering tusschen Filip en de Nederlanden, immers een groot deel van die, had aan de eene zijde den Koning reeds bedacht gemaakt, en aan de andere zijde eenige der gewesten het ontwerp doen opperen om deze zijne Erflanden bij wege van huwelijksgift met eene zijner dochteren te vervreemden, en zelfs hadden de Walsche of immers de Roomschgezinde Provincien als een voorbereiding hiertoe den Aartshertog in 't land gehaald. Het kon zijn, dat de Koning niet alle de Nederlanden dus wegschonk, maar er eenige behield, of ze verdeelde. | |||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
Het kon zijn, dat eenige oordeelden zich daartegen te moeten verzetten; 't geen inzonderheid van Holland en Zeeland te, verwachten was; en hieruit kon eene afscheiding van, en zelfs een vijandelijken staat tusschen de Provintien voortkomen.Ga naar voetnoot(1) 2o. Deze zelfde vijandelijkheid tusschen de Provintien kon verwekken, dat eenige zich aan naburige Potentaten overgaven, ten einde daar onder bescherming [te vinden] niet slechts, maar onder eene andere oppermacht, en met geheel andere landen en volken vereenigd te worden; gelijk men al mede van Holland en Zeeland scheen te vreezen. 3o. Zoodanige afscheiding van de zijde des Konings voortgekomen, kon een list zijn, om door ze onder verschillende machtige heeren te verdeelen, de gewesten dus ieder afzonderlijk te lichter te onder te brengen. Dit alles wilde men voorkomen door een zoo volkomen en innige verbintenis, dat de Provincien die daar deel in namen als één gewest zouden zijn, en één belang en één gemeen bewind over zich hebben. | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
Niet dat daarmede de Provintien uit de oppermacht van hun Vorst zouden uitgaan, of zijn wettig recht van die landen ten deele (b.v. Braband en Vlaanderen) ten huwlijksgift aan een Dochter mede te geven, betwisten: neen, maar in dier voege en ten dien effecte, dat zij niet zouden kunnen overgaan aan een ander Heer, dan behoudens de Unie, en zonder dat de nieuwe Heer, ze aan dit gemeen belang, en de daar uit voortvloeijende algemeene administratie of overbewind zou kunnen onttrekken: tegen 't welke zij verplicht zouden zijn elkander bij te staan. Het oogmerk was dus niet, de Provintien tot één Land te maken, maar alleen, zoodanig aan elkander te verbinden, als of zij maar ééne Provincie waren: niet daarover eene algemeene Souverainiteit op te richten; want α) zij bleven allen onder den Koning, en zetten hem door dit verbond niet af, waar toe zij veel later eerst delibereerden of zij het recht hadden dan niet, en dien zij eerst veel later afzwoeren; β) eenige van haar droegen na de afzweering de Souverainiteit aan Anjou, Holland en Zeeland aan Oranje op, zonder dat de eene Provintie in de Unie dit vrij beschikken over zijne Souverainiteit aan de andere betwist heeft, en zonder daardoor iets aan den band der Unie te luxeeren of te laxeeren: zonder ook dat door het toetreden van Oranje en Holland en Zeeland tot deze Unie de hem opgedragen uitvoering der oppermacht eenige verandering onderging, of hij, van depositarius der Hollandsche en Zeeuwsche Souverainiteit, onderdaan van de Generaliteit wierd. - En wel te recht drukt pestel het | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
uit met de woorden: ‘Verba articuli 1: als of zij lieden maar ééne Provintie waren, intelligi debent de firmitate conjunctionis individuae, non de communitate summi imperii.’Ga naar voetnoot(1) En hier tegen strijdt niet de eed die elk Ingezeten der geunieerde Provintien aan de Unie deed. Want de vereeniging moest intîm zijn: niet een pactum Juris Gentium [een volksrechtelijk verdrag] van Staat tot Staat; maar van volk tot volk; en zelfs een vereeniging van die volken in een vinculum commune [een onderling verband]; maar waar door de elk bijzonder volk inhaereerende Oppermacht even weinig gecommuniceerd werd als de eigendommen, als de bijzondere rechten, als de privilegien. Die eed bracht, ja, meê een delibatie aan 't recht van Souverein van ieder Provincie om tegen 't algemeen | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
bewind of de Unie te mogen bevelen of gehoorzaamheid te vorderen, maar bracht de Souverainiteit niet over. Het was met dien eed als met de mede-zegeling van Edelen of Steden van een verdrag hunner Graven. Zij verbonden zich door die zegeling om hun Graaf niet te gehoorzamen contra tenorem foederis [tegen den inhoud van dit verdrag]; ja zelfs, om hem te dwingen om het verdrag gestand te doen; maar hij bleef hun Graaf, quod ad caetera illibato jure [voor al het overige met ongekrenkt recht.] Hier tegen strijdt ook niet, dat de Staten-Generaal het recht toegekend werd en ook bij hen geoefend werd om de Stadhouders der bijzondere Provincien aan te stellen: zoo als [zij] b.v. in 1584, Lodewijk van Nassau tot Stadhouder van Vriesland, op verzoek van die Provintie - zelve aanstelden. - Het zelfde hadden de Algemeene Staten uit krachte der Pacificatie van Gent gedaan (dus b.v. was Jan van Nassau door hen en Matthias over Gelderland, Rennenberg over Friesland aangesteld, enz.) maar ex quo capite? [op welken grond?] uit hoofde niet van algemeene Souverainiteit die er niet bestond, zelfs bij den Koning niet (want Filips was geen Souverein van de Nederlanden gezamentlijk, maar van Brabant afzonderlijk; van Vlaanderen afzonderlijk; van Holland afzonderlijk, enz.) maar uit hoofde van algemeen bewind, uit krachte van de bijzondere Souverainiteiten die de Koning in zich vereenigde, aan zijne algemeene Landvoogden gegeven. En zoodanig een algemeen bewind gaf hun de Unie ten aanzien van de daar uitgedrukte, of onder de uitgedrukte noodzaaklijk begrepene punten. - Dit is nooit behoorlijk onder- | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
scheiden, nooit tot behoorlijke klaarheid gebracht, en van daar de eindelooze disputen. - Inzonderheid heeft men daaromtrent eindeloos getwist in betrekking tot de zaak van Oldenbarnevelt; waarin het blijkt, dat wij de voorstanders van Oldenbarnevelt toevallen in de gronden van hun sustenu; ja die gronden veel vaster stellen dan ooit voor ons gedaan is. Het geen echter niet weg neemt, dat wij in de applicatie hun even sterk tegen zijn moeten, als op zijn tijd en plaats blijken zal. Dat men geen duidelijk denkbeeld had van den aart van dit bewind quod ad fontem Juris [ten aanzien van de bron des rechts] is zeker in een tijd waarin de wetenschap van Staatsrecht nog niet bestond: want de eerste die er iets goeds over geschreven heeft is bodinus; na wien grotius gekomen is: maar het is even zeker, dat men 't geen men niet wist behoorlijk voor te stellen, toch wel en juist gevoelde: want het gevoel van waarheid en recht hangt van geen redeneering of klaarheid van denkbeelden af. Maar het is even zeker, dat de lateren door hun systematique wetenschap bedorven, en daar door in hun gevoel voor waarheid en recht verdoofd en verstompt, hun valsche gronden en denkbeelden opdringen als motiven van handeling. En dit is 't bederf der Historie. - Juiste redeneering is goed, maar is tot Historie-kennis en beoordeeling der Historie niet genoeg: men moet de menschen van ieder (tijdvak kennen, en hunnen bijzonderen toestand ten Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
aanzien van 't intellectueele en moreele, en tot dit laatste behoort inzonderheid en voornamelijk het principium agendi [het beginsel van handelen], het geen ik in mijn leeftijd van 't hart en geweten naar 't hoofd en verstand heb zien verhuizen, tot onherstelbaar verval en bederf van Godsdienst, recht, zeden en Staatsbestuur, en alles wat wezendlijk is.
Wij zeggen derhalve, en wij houden 't voor een primum verumGa naar voetnoot(1) dat de Souverainiteit der Provincien niet medegedeeld is geworden door de Unie; maar zij is echter ook niet illibata [ongekrenkt] gebleven. Daar zijn wezendlijke punten van de Souverainiteit, wel niet afgestaan, maar echter door dit verdrag van Unie, in injuriam [ten nadeele] van den Vorst of eventueele Vorsten, 't zij gecommuniceerd, 't zij aan een gemeene bepaling onderworpen; en dit niet bij voorraad en zoo lang in die toetredende Provincien 's Konings gezag geschorst zou blijven; maar in perpetuum [voor altijd]. En dit moet hier niet vreemd dunken, want dit zelfde was reeds in eenige mate geschied bij de Pacificatie van Gend; en waarom zou men 't dan nu geschroomd hebben bij deze Unie? Van dien aart was b.v. het stellen van orde op de munt; het heffen van imposten ten behoeve van de Unie, op 't krijgswezen, de gemeene verdediging, de beheering en gemeenschap der grenssteden. Een volgend Vorst, of Filip-zelf na het treffen van een verzoening, in de possessie en uitoefening der Souverainiteit gesteld, zou door het bezweren der Unie (zonder hetwelke men | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
hem toch niet aangenomen of erkend zou hebben), zich in deze punten naar het algemeen besluit der Geunieerden hebben moeten schikken en onderwerpen. Maar Filip en zijn Landvoogd (Don Juan) hadden zoo ten aanzien van het Gentsche verbond reeds gedaan. En inderdaad was daar ook niets stotende in, zoo wanneer alle de Provintien onder één Vorst waren, want dan repraesenteerde het geheele bestuur der Unie den zelfden Vorst: maar het wierd van een anderen aart en meer revoltant, als men verschillende personen van Vorsten in de verschillende Provintien stelt. Doch ook werd daardoor geen Souverainiteit saamgesmolten, maar alleen een bestuur omtrent zekere punten van Souverainiteit. En hoe men over het recht van Staten om hun Vorst wetten voor te schrijven, denken moge, het was nu eenmaal zoo verr' gekomen, en had eenmaal dien plooi genomen, dat zulk eene aanmatiging necessitatis was. - Wanneer de vader zijn filius-fam. geen alimenta [onderhoud] verschaft, neemt de filius-fam. [dezoon] wettig gelden daartoe op, non obstante S.C. Maced. [Pand. L. XVI, T. 3]; wanneer een vader zijn kind door mishandeling noodzaakt toevlucht tot den rechter te nemen, is hij verplicht de daartoe gemaakte kosten te dragen. En zoo was het hier.
(1579) Te Utrecht werd de Unie dadelijk geteekend door Jan van Nassau, voor zich en zijn twee Provincien als Stadhouder, door Holland en Zeeland, door Utrecht, door de Groningsche Ommelanden en door den Briel met het Land van Voorne als een bijzonder gewest, maar met Holland vereenigd; en voorts door Friesland ten deele, maar nolentibus | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
pluribusGa naar voetnoot(1). - Oranje-zelf teekende de Unie niet dan na dat (gelijk hij zich uitdrukt) hem verzekering was gegeven ‘dat de hoogheid en het gezag des Aartshertogs daar niet bij verkort was’. - Overijssel trad eerst in 1580 toe; en de stad Groningen niet voor het jaar 1594. - Maar de Stadhouders traden daar ook persoonlijk in, en zoo andere Edelen; en op gelijke wijze bijzondere steden: zoo werden al zeer vroeg Gent, Venlo, Yperen, Andwerpen, Breda, Brugge en 't land van den Vrije, leden der Unie. Met het krijgsvolk had het vrij wat moeite in, om hen tot het doen van een nieuwen Eed (te weten, aan de Unie) te brengen, aleer zij betaald werden. En dit sleepte geweldigGa naar voetnoot(2).
Terwijl deze vereeniging in dezen hoek plaats had, en de Waalsche Provintien in het Zuidelijke zich onderling nader verbonden hadden, kwam het ook aldaar tot een vereeniging der Malcontenten met deze laatste. De Gentsche Staten (dus verre noemden wij ze de Algemeene) trachtten nu deze Waalsche Provintien met haar aanhang weder tot zich over te halen; maar de onderhandelingen daartoe aangelegd hadden geen uitwenksel, en het leger der Malcontenten ging over in dienst van den Hertog van Parma. Het beding | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
waarop men zich aan hem onderwierp was de aanneming van 1o. de Pacificatie van Gent; 2o. de Brusselsche Vereeniging, en 3o. het Eeuwig Edict. Welhaast viel er een vinnig gevecht tusschen Parma en 3000 Staatschen voor, welke laatsten tot onder de wallen van Andwerpen weken: waar Matthias en Oranje zich bevonden, en van den wal bevelen gaven. Parma ('t zij hij oogmerk op Antwerpen gehad had, 't zij niet) wendde 't ter zijde af, en sloeg het beleg voor Maastricht, 't geen na het afslaan van allergeweldigste stormen, eindelijk onverhoeds bij verrassing en door 't middel van beklimming, in zijn macht viel.
Doch daar was in 't begin dezes Jaars door den Keizer een vredehandeling te Keulen voorgeslagen, en op dezen voorslag waren de Algemeene Staten door den Aartshertog te Andwerpen beschreven. - Hier verklaarden die van Holland en Zeeland de Brusselsche Vereeniging en het Eeuwig Edict van geen waarde te houden, maar wel bij de Pacificatie van Gent te blijven. - En daar werden lastbrieven ontworpen voor de Gemachtigden die men naar Keulen te zenden had. Verscheiden plans ter bevrediging werden bij die Keulsche onderhandeling door de Keizerschen het een na het ander voorgelegd: maar geen van die kon den Staatschen voldoen. Holland bedong voor zich 1o. de oefening der Hervormde Godsdienst, met uitsluiting der R. Katholijke en 2o. het recht van zich zelven een Stadhouder te kiezen zoo de Prins van Oranje kwam te vallen. De Prins ried dit 2o. punt af, en wilde ook dat | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
men ten aanzien van het 1o. zich aan het Gentsche verdrag hield: maar bij ieder onderhandeling deed men eene vordering meer, zoo als dat bij kollegien de regel is, waar ieder nieuw lid dat er in koomt, ook met iets nieuws voor den dag moet komen, en daar glorie in zoekt. Holland had ook vrij wat te zeggen op het zegel der Algemeene Staten: ('t geen geen ander dan het Generaliteits-zegel van de Unie naderhand, was.) - De overige Provincien wilden ook meer dan te voren: en elk harer vorderde een uitdrukkelijke overgift waarbij haar de Brabantsche Lex Commissoria imperiiGa naar voetnoot(1) toegekend en verzekerd werd voor 't vervolg, en met terugwerkende kracht. - De onderhandelingen werden slapjens gedreven, en het bleek dat men op het oog had, ze sleepende te houden. Een bestand had men van de zijde der Staatschen gaarne gedurende dien vredehandel gehad, maar daar weigerde Parma zich aan. De Spaanschen waren 't lang moê geworden, en de meeste Leden van dit Congres reeds vertrokken, als evenwel de Algemeene Staten op den 30 November (1579) hun ultimatum deden uitbrengen. Dit ultimatum kwam hoofdzakelijk wederom neêr op het gestand doen van de Gentsche Pacificatie, de Brusselsche Vereeniging, en het Eeuwig Edict; met bekrachtiging van al 't gene onder Matthias gedaan was, en het erkennen en aanhouden van Matthias door | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
den Koning als Algemeenen Landvoogd: en ook het mede-begrijpen van Engeland en van den Hertog van Anjou in den vrede. Men kan niet anders zeggen, of deze voorwaarden waren zeer wel gezien en zelfs plichtig aan de zijde der Staten, maar kon de Koning ze toegeven? Hoe het zij, men was te verr' van een, en de Koning stond op eene verwijdering van den Prins van Oranje, wien hij voorstellen deed die bij de Spaanschen zeer voordeelig gerekend werden, bij onzen, zeer te kort schietende voor 't gene waarop de Prins recht van vordering had, en inderdaad ben ik van het laatste gevoelen. - Holland en Zeeland hadden in dit ultimatum ingestemd, hebbende daar vrij wat in veranderd. - Maar de zaak kon niet gevonden worden, en alles werd afgebroken, na dat dit Congres den Nederlanden in dat jaar ƒ23,800 gekost had. Het geen te harder viel, omdat het er zoo schraal met het geld omkwam, dat men den Aartshertog zijn tractement niet wist te betalen, en de arme bloed zijn hof- en huishouding moest opbreken in verwachting op beter tijden. Het geen toch voor een algemeene Landvoogd, al ware hij ook geen Aartshertog geweest, weinig voeg had. In dien tusschentijd nam de haat en vijandelijkheid tusschen de Hervormden en de R. Katholijken meer en meer toe, naarmate de eerste talrijker, machtiger, en regeerzuchtiger werden. - Met Amersfoort waren er in dat jaar (1579) groote geschillen. - In Utrecht (de Stad) liep het zoo verr', dat de Prins aan zijn broeder Jan van Nassau last moest geven om het met kracht van wapenen te dwingen, zoo als het dan ook overweldigd werd: | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
maar naauwelijks was dit geschied of daar had men de losbarsting van een beeldenstorm die niets ontzag. Te Andwerpen ontstond een oproer ter gelegenheid van een Roomsche processie, dat niet te stillen was dan door het uit de stad zetten van die genen die de processie gehouden hadden. Het geen den Prins, die hierin voor de noodzakelijkheid had moeten zwichten, zeer euvel van de Roomsche Provincien genomen werd, en zeer veel deed om deze verder van hem te verwijderen. - Te Gend had men een ouderwetsche Gentsche Tyranny (op zijn Artevelts) van Imbyze als Voorschepen, die zeer verr' ging, en zich tegen de Roomsch-gezinden zelfs geen openbare moorden ontzag: men wilde hem op 's Prinsen gezag, afzetten, maar 't volk kwam voor hem op de been, en was moeilijk te stillen. Petrus Dathenus de Psalmberijmer trok zijn partij en vloekte en raasde op den predikstoel tegen den Prins van Oranje als medestander van de Afgoderij en vijand van 't volk des Heeren enz. - Na vrij wat sukkelens met die lieden, kwam de Prins zelf te Gend en ontzette Imbyze van zijn post, die daarop naar Duitschland week, en Petrus Dathenus met hem. Zoo speelden de Onroomschen ook elders de beest. In Gelderland, waar de Stadhouder vrij partijdig voor hun was, brak ook een beeldstorm uit. - In Kampen vochten de 2 partijen zeer ernstig, tot de Onroomschen de Roomschen de stad uitdreven. De Roomschen van hun kant maakten 't op andere plaatsen niet beter; en zoo de Hervormden het spel begonnen hadden tegen hen, was dit zeker ook | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
niet te verwonderen. - Te Mechelen speelde broeder Lupus (de Provinciaal der Karmelieten) een groote rol, deed den Schout gevangen zetten, en bracht op deze wijze de Stad in handen van Parma. Op Brussel maakte de Graaf van Egmond (de zoon van den onthoofden Graaf) een aanslag ten behoeve van Parma, maar het mislukte, en hij zelf ontkwam aan de verontwaardiging des volks, door het aandenken aan zijn Vader, wiens onthoofding daar juist op dien zelfden dag verjaardeGa naar voetnoot(1). - Te Brugge maakte de R. Geestelijkheid, wegens het afkondigen van de Unie van Utrecht een allerhevigst en bloedig oproer, maar zij werd beteugeld. Dit was oorzaak dat men Oranje het Stadhouderschap van Vlaanderen aanbood: - gelukkig! had hij het aangenomen, maar hij had eenmaal zijn lot met Holland en Zeeland vereenigd, en wilde 't niet doen zonder hun voorkennis en genoegen. De jaloezy van de meeste der Staatsleden in Holland deed het afraden, en hij weigerdeGa naar voetnoot(2). Te 's Hertogenbosch had men desgelijks bij de afkondiging van de Unie van Utrecht, een groote opschudding, dat dadelijk tot een geregeld slagleveren van Roomschen en Onroomschen tegen elkander overging, en eindigde met de stad aan de zijde van Parma te doen overslaan. Van Bommel en Weesp spreek ik niet, waar ook de bewegingen der R. Katholijken gedempt werden. | |||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||
De Waalsche Provincien verzoenden te gelijker tijd met den Koning-zelv, en deze zoen werd op den 12 Sept. (1579) te Bergen (in Henegouwen) afgekondigd. Hier bij was, behalven de vorige punten van het aannemen der bevredigingen of vereenigingen van Gent, Brussel en 't Eeuwig Edikt, ook het vertrek van het Spaansche krijgsvolk, en het oprechten van een leger dat uit Landzaten bestaan zou, bepaald. De Algemeene Staten raakten door dit alles in groote verlegenheid en de Prins van Oranje deed hun te Andwerpen scherpe vermaningen, met verwijt van hun besluiteloosheid, onbestendigheid, en gebrek aan 't doorzetten van de vereischte maatregelen. Vermaningen en verwijten die ieder zeer gepast vond, en volmaakt oordeelde op zijn medeleden te slaan, maar niemand zich voor zich zelve aantrok. - Men begon nu echter te spreken over bet afzweeren van Filips, en het aannemen van Anjou tot Vorst der Nederlanden; aan wien men nu meende krachtdadiger hulp dan eerst te zullen hebben, en dit zonder ongenoegen aan Elizabeth te geven, dewijl het gerucht algemeen was, en door Elizabeth zelve geaccrediteerd, dat zij hem huwen zou. Deze huwlijks-historie is bekend en behoeft hier niet opzettelijk verhaald te worden. Doch zeker is het dat zij vrij wat toebracht tot de onderhandeling met Anjou. Het jaar 1580 verscheen en vond den oorlog tusschen de Algemeene Staten en Parma in vollen loop. Maar hetgeen in die oorlog nadeeligst was voor de Staatschen, was de afval van Rennenberg, die (Stadhouder van Friesland, Overijssel, Groningen en Om- | |||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||
melanden, Drente en Lingen,) op het voorbeeld, zoo van zijn zwager Lalain die Stadhouder van Henegouwen was, als van heel zijn maagschap, tot den Koning overging, en Groningen weêr onder de Spaanschen brachtGa naar voetnoot(1). Men schrijft hem vele heimelijke praktijken toe; maar hij was altijd tegen de Unie van Utrecht geweest, en was niet dan à contrecoeur daartoe overgehaald geworden. Echter hij handelde in dezen afval tegen de Groningers op een lage wijze, en het bleek weldra dat hij er 10,000 pistoletten voor bedongen had. Hij deed dit jaar groote afbreuk in die gewesten waar van hij zich Stadhouder bleef noemen. Maar niet minder nadeelig was dit zijn verraderlijk omslaan door bij de onzen een volslagen mistrouwen tegen de Roomschgezinden te doen standgrijpen, dat sedert zoo bij Oranje zelven als algemeen in de landen der Unie bij klein en groot stand greep, en hen volstrekt van alle beheer en bediening deed uitsluiten. En niet alleen dat dit te Utrecht inzonderheid, zoo als ook elders ongerustheid verwekte, maar het was ook op nieuw oorzaak van opschuddingen tegen de Roomschen, waar van het gevolg was het stilstaan van hun Godsdienst, dat den Prins in groote verlegenheid bracht. Ja men mag zeggen, dat van dit uur af de scheidslijn tusschen de Hervormde en Roomsche landen getrokken was, en geen samensmelting of vereeniging in doel of bewind meer mogelijk.
Maar, was de verwijdering tusschen Roomsch en | |||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||
aant.Onroomsch zoo groot, en de scheur zoo gapend geworden, - het was onder de Onroomschen-zelven tot hatelijkheden gekomen die verr' liepen. - In Woerden ontstond een geweldige twist tusschen de Lutherschen, die onder den Hertog Erik van Brunswijk (Pandheer dier stad zijnde) zich daar nedergezet hadden, en de Hervormden. Bij het veranderen der Regering van dit Steedjen, stelde de Prins daar eenige Hervormden in. Een heethoofdige, dikkoppige Luthersche Predikant, Jan Zaliger genoemd, en eenige dweepige en opgeblazen Regenten schreeuwden dat de Prins er valsche Christenen in gezet had, en zelf geen goed Christen was, en men bad op den Predikstoel God om niet anders dan Wijsheid voor de Staten. De Prins ontveinsde dit en dacht het zal wel slijten, maar de Staten schenen wel gelezen te hebben weest niet al te rechtvaardig, en begrepen dat men ook te veel wijsheid hebben kon, en dat Agurs gebed ook in dit stuk verstandigst was. Zij verboden derhalve om nog meer Wijsheid voor hen te bidden, en zetten de twee wijsheidbiddende Predikanten van hun dienst af, aan Jan Zaliger bovendien de stad verbiedende. Doch Jan Zaliger had geen roeping om de stad uit te gaan, en begreep dat men in 't wijsheid-bidden God meer gehoorzamen moest dan de menschen: ('t formulier van alle dweepers!) Ondertusschen waren de Luthersche Regenten 't met Zaliger eens, alle aan malkander vermaagschapt en het steedtjen meestal Luthersch en ook aan die Regenten vermaagschapt. [Z. de Bijvoegs. En men wilde Hertog Erik in die twist niet gemengd hebben. | |||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||
Het sleepte lang. Eindelijk de Predikanten kregen geen geld en verliepen, en toen kregen de Luthersche Regenten tot hun spijt een Hervormden Predikant, en baden in hun huizen wat zij goedvonden.
In Leyden was het ruim zoo slim met een geschil tusschen de Predikanten en de Wethouders, 't welk uit een twist tusschen twee Predikanten ontstond. De woelige Predikant Koolhaas cajoleerde de Wethouderschap, om dat hij met zijn Colleguen kwalijk stond. De Wethouderschap vond nu op zijn instigatie goed om twee leden uit haar midden in de Kerkenraden te doen voorzitten, en gezag in de aanstelling van Ouderlingen te willen hebben. - Nu ging de alarmkreet op van alle predikstoelen, en klonk door bosch en Haag. - De Staten staken er zich in. - Het moest tot den Prins komen. - De Prins schreef de Wethouderschap aan, zich van nieuwigheden te onthouden. De andere Predikant las dien brief aan de Gemeente voor, met bijvoeging van eene aanmerking. - Dit was misdaad, niet van gekwetste Majesteit, maar veel slimmer: van gekwest Kussen, en de Wethouderschap zette hem af. Men klaagde aan de Staten: de Staten belasten hem weêr in zijn dienst te stellen nisi causam Ga naar voetnoot(1). Nu zocht zij in Rhijnland en Delfland onder de Predikanten advisen ten haren behoeve. Zij had zich kunnen redden met beide partijen af te zetten: maar | |||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||
neen, Koolhaas moest gehandhaafd. Nu zetten de Staten-zelven op raad en goedvinden van den Prins Koolhaas af; maar de Leydsche Wethouders namen den lieven Koolhaas tegen de Staten in hunne bescherming en deden hem voortprediken. Zij lieten een verdediging voor zich opstellen door een man die aliunde [van elders] reeds zeer in het oog liep, Dirk Volkerts Koornhart , Notaris te Haarlem, die zeer kwaad-aartig tegen de Hervormde Kerk en rechtzinnige Leer was. Dit verergerde de zaak. Men begreep dit eindelijk, en wilde toen Koolhaas laten varen: maar 't was te verr' gekomen. Men bracht het echter nog daar toe, dat de Wethouderschap het hoofd in den schoot zou leggen, en de zaak der twee Predikanten geheel laten varen: en dat het kerklijk geschil aan goede mannen gesteld werd. Volgens uitspraak van wie de beide Predikanten aan de Gemeente vergeving moesten vragen voor de ontslichting en ergernis die zij door hun drift gegeven hadden; en de schriften van Koolhaas in een Synode onderzocht zouden worden. - Die Synode werd in 1581 te Middelburg gehouden, en verklaarde in 1581 Koolhaas gevoelens onrechtzinnig. En hij werd, ten gevolge van zijne hardnekkigheid tegen dit besluit, en het voortzetten van zijn leer, vervolgens, in 1582 kerkelijk afgezet. Het is aanmerklijk dat door alle tijden heen, al wie onrechtzinnigheden in de Kerk wilde invoeren altijd de Magistraten vleide. In de troublen tusschen Arminius en Gommarus zullen wij daar meer van zien: doch wij mogen niet voorbij, hier een woord te zeggen van dezen D.V. Koornhart, wiens geval | |||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||
eenig licht zal verspreiden over dit werk, en naderhand over de tijden van Barneveld.Ga naar voetnoot(1) Deze koornhardt was Rederijker, en lid van de Amsterdamsche Kamer in Liefde bloeiende, voor wie hij ook het ruig bewerp van hun Nederduitsche Grammatica opgesteld heeft. Hij was vrij belezen in de Latijnsche Filosofische schriften, even als spiegel b.v., die ook Lid van die zelfde Kamer was. Vele vertalingen heeft hij van Cicero en andere oude Grieksche en Latijnsche Schrijvers gemaakt uit het Latijn; en zelf veel geschreven. Zijn werken bedragen 4 of 5 dikke folianten, en hij heeft veel toegebracht tot het zuiveren van den Hollandschen stijl. - Maar gelijk het gaat met lieden die illotis | |||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||
manibus [met ongewasschen handen] aan de zoogenaamde filosofie vallen, en geen goede en vaste gronden van het Christendom gelegd hebben; deze man geraakte aan wangevoelens vast; en bekend geworden met lieden, die vrij wat naar 't Pelagianismus helden, zoo ontstond hij hun een mengeling van Pelagianismus, verder gaande dan de R. Kerk het in dien tijd dreef, en verzwakking van andere Leerstukken, aan welke het in de Hervorming nog niemand ingevallen was te twijfelen; en deze gevoelens werden bij kleine brochures van Koornhardt en andere schriften in omloop gebracht. De eerste Noordhollandsche Synode was verplicht zich die zaak aan te trekken en deze schriften te onderzoeken, en veroordeelde deze gevoelens. - En deze zijn dezelfde gevoelens geweest waarmede Arminius naderhand voor den dag kwam, en die men toen met geweld wilde indringen [Z. de Bijvoegs.] Koornhardt hierdoor in 't oog zijnde geloopen, werd nu verbitterd tegen de Hervormde Kerk en Recht-zinnigen leer: en waar hij iets aangrijpen kon, om die Kerk te grieven, deed hij 't. Hij stelde bovendien zeer goed, ja voortreflijk. Hij werd nu onder andere de algemeene Request- en Memorie-steller voor de Roomschgezinden tegen de Hervormden, waar die zich van dezen te beklagen hadden, het geen hem zeer vrij stond; maar hij ontzag zich dan niet vanbeleedigende en tergende uitdrukkingen en verregaande bitterheden en kwaadaartigheden te gebruikenGa naar voetnoot(1), | |||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||
ja hij ontzag ook somwijlen politique personen in die schriften niet. - Koolhaas nu was besmet met de gevoelens van Koornhart, en deze dus de juiste man om de zaak van Koolhaas, die de Magistraat aan zich verbonden had, op te nemen; en ook om de onberaden stappen der Magistraat tegen de Kerkelijken te verdedigen. - Naderhand deed men hem een request dat hij gesteld had met eigen handen verscheuren, en hij leed veel onaangenaams van de Heeren Staten en hun Gemachtigden. Ondertusschen zette dit geval tusschen de Leidsche Kerk en Magistraat, kwaad bloed bij de laatste, 't geen nevens het gebeurde in Leycesters tijden, den Rechtzinnigen Predikanten naderhand duur te staan kwam: als wij op zijn tijd zien zullen.
Groningen was (als gezegd is) door Rennenberg verraderlijk tot Spanje gebracht. Het werd nu door Enthes belegerd. Te Zwol ontstond een volkomen oorlog in al haar form binnen de stad tusschen de Staatsch- en de Spaanschgezinden. De eersten, die zich op de markt een versterkte legerplaats vormden, bleven meester. - Schenk gaf den Graaf van Hohenlo een geweldige neêrlaag, waar door Koeverden in zijn macht viel, en het beleg van Groningen na veel tijds- en geldsverlies opgebroken moest worden. Hij won ook Delfzijl. - Hohenlo hernam Koeverden wel, maar hij ontfing eene nieuwe en nog veel gewichtiger neêrlaag van Rennenberg, met wien hij op de Bourtange slaags werd, en die nu zijn macht in die quartieren kon uitbrei- | |||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||
denGa naar voetnoot(1). Hij nam Koeverden weêr; hij nam Oldenzeel, Grol, en belegerde Steenwijk, 't geen hij met gloeiende kogels beschoot (een nieuwe practijk kortlings uitgedacht, en toen, als alle nieuwigheden eer zij recht bekend worden, zeer vreeslijk). Men spaarde geen pogingen tot ontzet, maar had in het veld te groot eene minderheid om te slagen, en het duurde tot diep in het volgend jaar (1581), eer het beleg op werd gebroken. - Naderhand (t.w. 23 May 1581) leed Rennenberg een groote neêrlaag bij Groningen en stierf kort daarop. - Intusschen was Oranje Stadhouder van Friesland geworden, waar Norrits en Sonoi de meeste plaatsen reeds weder bemachtigd hadden, als Makkum, Slooten, de Kuinder, de Lemmer, en Staveren, waarvan het slot de laatste vastigheid was, die aan de tegenpartij bleef; doch ook op den 10 May 1581 aan den Prins overging.
In Spanje was het denkbeeld nu gevestigd, dat geheel de Nederlandsche oorlog aan Alvaas verkeerde maatregelen en het doordrijven van die tegen het gevoelen van de Landvoogdesse was toe te schrijven, en dat, zoo men haar meestresse gelaten had, den Koning veel miljoenen en zijn volk veel bloeds bespaard ware geworden. Men trachtte nu de zaken op den voet van haar bewind te herstellen, en op 't onverwachtst werd zij in de Nederlanden gezonden om de Landvoogdy op nieuw te aan- | |||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||
vaarden. Schoon het onmooglijk was, wat men in Spanje zich scheen voor te stellen, zou echter (waarschijnlijk) hare Regeering een onschatbaar geluk voor de Nederlanden geweest zijn, en een soort van confoederativen staat tusschen de Provintien hebben kunnen voortbrengen, in welken de Koning zeker een zeer bepaald, maar echter eenig gezag behouden had, en die uit de drie foederatien, van de Unie van Utrecht, van de Waalsche Provintien, en van de overige Provintien te samen onder het Gentsche verdrag als een ruimer en algemeener band begrepen, had kunnen bestaan; maar hier was de Staatzucht van Parma (haar zoon) in den weg, die zich het gebied met geen goede oogen kon zien ontnemen noch met het bloote krijgsbevel vergenoegen. Margareta wilde op haar jaren zich 't leven niet door een voortdurend ongenoegen met haar zoon verbitteren, en vroeg, zonder nog in functie getreden te zijn, haar ontslag, en de bevestiging van haar zoon in de Landvoogdy. De Koning, altijd achterdochtig tegen lieden van eerzucht en groote bekwaamheden, had hier veel tegen, doch moest na wat tegenstrevens bewilligen.
(Zeeland matigde zich nu een eigen Muntkamer aanGa naar voetnoot(1).)
Bij de Vrede-onderhandeling te Keulen had Filip getracht door geld en beloften den Prins uit de Nederlanden te verwijderen, en daartoe waren geene voorstellingen en aandrangen gespaard: maar Oranje | |||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||
was niet te bewegen geweest: en daar hij inderdaad de ziel van geheel de oppositie was, en Holland en Zeeland, en nu ook het geheele Utrechtsche Bondgenootschap, aan hem hing, moest zeker Filip even zeer hem daar af pogen te trekken, als hij [Or.] uit beginsels van grootmoedigheid, en menschelijkheid zoo wel als van eerzucht, vasthouden aan het geen hij met zoo veel opoffering tot stand gebracht had, en dat zonder zijne handhaving, bestuur, en bezielenden invloed in duigen moest vallen. Niets schoot er derhalve voor Filip meer over, om hem uit de voeten te krijgen, dan hem te doen vermoorden. - Voor zijn geweten was dit een kleinigheid; en zelfs een verdienstelijk werk, dit hoofd van de Nederlandsche ketteren en ketterijen uit te roeien, dit verstaat zich; maar dit moest voor de wareld gerechtvaardigd worden, en hij deed ten dien einde zijn ban tegen Oranje uitgaan; waarin hij hem beschuldigt van de eerste aanstoker der Nederlandsche troublen en der samenzweering van de Edelen onder Brederode te zijn: van den invloed der ketterijen, het mishandelen der Roomschgezinden; van Echtbreuk, en het trouwen van een Geestelijke dochter; opzetting van de Provincien; wederstand tegen de Pacificatie van Gend; verbreking van de Satisfactien aan de Roomschgezinden gegeven; vijandschap tegen Don Juan; 't Ruwaardschap van Braband; 't Stadhouderschap van Vlaanderen; verdrukking en uitmergeling van 't volk door het opleggen van lasten; wederstand tegen de vrede en verzoening: de Unie van Utrecht: inboezeming van eindeloos mistrouwen tegen den Koning; | |||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
en weigering van naar Duitschland te keeren. Op gronden waarvan hij Oranje, als verrader en booswicht, vijand van zijn Vorst en Vaderland en zelfs van geheel het menschelijk geslacht, bant uit alle zijn Rijken en Staten, vogelvrij verklaart, en zelfs 25000 gouden schilden en den adeldom belooft aan die hem van kant maakt; met verklaring van al wie binnen een maand na de afkondiging van dit manifest hem en zijn party niet verlieten, voor rebellen en vyanden van de openbare rust, met verbeurte van eer en goederen, tegenwoordige en toekomende. - Dit stuk was gedagteekend 15 Maart 1580; maar daar verliepen verscheiden maanden eer het hier te Lande gebracht en bekend werd. De Prins bracht dit Plakaat in de Staten Generaal te Delft beroepen, reeds voor dat het bekend geworden was. De Staten vermeerderden zijn Lijfwacht met 150 paarden. - Hij gaf weldra eene verandwoording daar tegen uit, ingericht aan de Staten der Provincien, doch die hij ook aan de Mogendheden toezond. Dit stuk werd door zijn Franschen Huis- of Hofprediker de Villers in het Fransch opgesteld. Zij bevat, behalven vele recriminatien waarin Filip gantsch niet gespaard isGa naar voetnoot(1), een korte voorstelling van den loop der gebeurtenissen, doch legt geen anderen wezendlijken grond van recht, dan alleen de lex Commissoria (gelijk wij ze meer, schoon niet volstrekt eigenlijk, genoemd hebben)Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
van Brabant, waardoor hij als Brabantsch Leen- en Edelman het recht had den Koning, bij 't overtreden der pacta publica [staatsverdragen] de gehoorzaamheid op te zeggen, en hem met de wapenen te bedwingenGa naar voetnoot(1). Jus publicum [staatsrecht-kunde] bezat de Opsteller niet, maar het was wel geschreven en innemend genoeg. Men mag aanmerken, dat Holland en Zeeland dit recht niet hadden; gelijk men ook wegens deze en de andere Provintien bij den Vredehandel dit punt voor zich als iets nieuws bedingen wilde: maar het is zeker, dat Oranjes eerste tocht Brabant tot hoofddoel had, en dus kon dit het beginsel des oorlogs ontschuldigen, ja rechtvaardigen; en, die eerst aan den gang zijnde, is 't het recht des oorlogs den vijand waar men kan en in alle zijne bezittingen afbreuk te doen: want de oorlog is een bloot remedium [middel van herstel], en geen doel. Dat Holland en Zeeland zich bij hem voegden en zijn bescherming smeekten, hier van kon hij, wegens Brabant wettig krijg voerende of in statu belli [in staat van oorlog] zijnde, jure belli [naar oorlogs- | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
recht] gebruik maken. En voorts wettigde de fraaie Spaansche condemnatie van alle de Provincien wegens 't crimen laesae majestatis divinae et humanae en de tocht ter executie daarvan, alles. - En dit schijnt eigenlijk het idee van kluit geweest te zijn [in zijn Oratie] de Jure abdicandi Filippum II als hij dit op het jus belli gronden wil. [Z. de Bijvoegs.]
Was het door verandering van de inzichten en maatregelen van het Spaansche Hof tot een toenadering gekomen, waarop hoop of uitzicht van vrede gebouwd kon worden, deze ban wierp oogenbliklijk een onoverkomelijken scheidsmuur op, tusschen 's Konings- en de tegenpartij. Het was niet alleen een moordbrief tegen Oranje, maar een plechtig vonnis tegen al wie Oranje aanhing, en dus tegen die van de Unie van Utrecht, en wie van de Gentsche bondgenooten hun verbintenissen met hem niet afbraken. Het was in effecte een vernieuwing tegen dezen van het nu reeds vergeten Spaansche Inqusitie-vonnis. Men moest derhalve nu het in twijfel hangen tusschen den Koning en Oranje geheel afbreken, en derhalve alle aarzeling over het finaal verlaten of afzweeren des Konings doen ophouden, en deze zaak moest thands noodwendig met een geheel anderen ijver dan te voren ter hand geslagen worden. Middelerwijl had men 't in Holland en Zeeland geraden geoordeeld, de vaart op Spanje en Portugal, dat nu in Spaansche macht wasGa naar voetnoot(1), te ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||
bieden. - Men had er ook de Satisfactien van Haarlem en Amsterdam vernietigd, die reeds lang geschonden warenGa naar voetnoot(1)): en de Prins moest er zelfs toe komen, om bij placaat van den 20. December 1581 het oefenen van de R. Godsdienst in Holland en Zeeland te verbieden. - Breda was in tusschen door Parma verrast geworden; maar een aanslag op Vlissingen mislukte hem. - Veere en Vlissingen werden, ter gelegenheid van een Executie die wegens oude schulden daarop door Maximiliaan van Bourgondie gecontracteerd, dit Marquisaat te koop veilde, eigendom van Oranje, en hij werd er gehuldigd; het geen, dewijl deze Steden stem in de Staatsvergaderingen hadden, zijnen invloed en gezag in die Provintie vergrootte. - In Zeeland was, toen men in 1575 het geheel verlaten des Konings in bedenking genomen had, de grootste tegenstand tegen dit voorstel geweest, dat toen inderdaad ook in Holland voor als nog ongeraden gehouden was, maar waartoe hij echter voorzag dat men zou moeten komen. Sedert was Holland door de toevoeging van Haarlem en Amsterdam volkomen, en door verschillende stappen sedert gedaan, stouter geworden, en Zeeland meer volgzaam en onder des Prinsen invloed. Men had dus bij Holland, 19 April | |||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||
1581 alreeds besloten 's Konings naam niet meer te gebruiken. In May stelde men ter algemeene Staatsvergadering voor om den Koning voor vijand te verklaren; maar dit werd toen te vroeg geoordeeld zoo lang Anjou niet overgekomen ware. In July werd ter Vergadering van de Algemeene Staten echter tot de afzweering besloten: en deze Vergadering was zamengesteld uit Brabant, Gelderland (met Zutfen), Vlaanderen, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, en Mechelen. Het plakaat was op den 20 Julij 1581 geteekend. De motiven van dit plakaat zullen wij niet overnemen: zij waren populair, maar alles behalven juridicq. Het koomt inderdaad hier ook meer op faiten aan, die genoegzaam dringende motiven opleveren, welke het hart toestemt, dan op een principium scientificum [een wetenschappelijk beginsel], dat het verstand zich vormt om daar in zijne redenering van uit te gaan. En aan die faiten ontbrak het niet. [Z. de Bijvoegs .]
Maar wat waren nu de gevolgen van die afzweering? dat is, wat deed en beval men bij dit plakaat als gevolgen dier afzweering? - Men ontsloeg alle onderdanen van zijne ['s Konings] gehoorzaamheid en gezag, en verbood hen den Koning verder te erkennen. Goed! maar men ontsloeg nb. ook zijn Leenmannen. Zie daar een allerafgrijslijkste verwarring van principia Juris [rechtsbegrippen]. Maar zoo was de staat dier tijden, en vooral was het dus in de Nederlanden sedert de vereeniging met Spanje onder Karel. Met de Spaansche taal welke 't toen een Hofpolitesse werd te spreken, werd dat woord van Leen- | |||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
man met Onderdaan verward, en het een als een explicatie van 't ander gebruikt, om dat het woord vasallos in 't Spaansch onderdanen beteekent. En even zoo ging, met de algemeenheid der Spaansche taal in Frankrijk, ook daar de beteekenis van Vassal verloren en veranderde om er Onderdaan meê te beteekenen. En het is uit deze verwarring dat bij de Franschen die zinnelooze en alle ongerijmdheid te boven gaande afkeer tegen de Leenregering ontstaan is, welke zij als de jammerlijkste slavernij hebben voorgesteld, daar zij in tegendeel de hoogst mooglijke vrijheid is. Dit eischt nog eenige verklaring. Eigenlijk hadden bij het herstel der Spaansche Koningrijken uit de overheersching der Mooren de Koningen geen onderdanen. Vrije lieden, Edelen, die hun eigendommen en op die grondgoederen ingezetenen hadden die hun onderdanen waren, de Saraceenen verdrijvende kozen een hunner over zich tot heir-voerder en zwoeren hem trouw en hij hun, en die heirvoerder heette Koning, schoon hij in der daad geen Koninklijk gezag had. Hiervan was in Arragon en elders het Hoofd van de Justitie boven den Koning en zat ook op hooger zetel, en oefende rechtsdwang over den Koning. De Koning had dus geen onderdanen, als Koning, maar alleen vasallen, pares, geen inferioresGa naar voetnoot(1). Hij sprak dus nooit dan van zijn Vasallos, maar deze algemeene naam van de onderhoorigen eens Spaanschen Konings werd | |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
verward met den naam der onderhoorigen van den Franschen en van andere Koningen, en eindelijk zette het Koninklijk gezag zich ook uit, zoo dat bij Filips regeering (de vrije leenmans-rechten lang verloren en vergeten zijnde) de vasallos waarlijk onderdanen waren en niets meer. Filip kende dus eigenlijk geen Leenmannen of hun onderscheid van Onderdanen: 't waren bij hem Spaansche Vasallos, en even zoo schreven van de andere zijde de Nederlandsche Edelen zich ook wel eens als onderdanen, rechten toe die hun niet dan als Leenmannen toekwamen. En daar wezendlijk in dien tijd geene grondige kennis van Leenrecht bestond, maar al wat er van over was in een bloote praxis van formaliteiten en formulieren bestond, waarin de subtiliteit heerschte zonder het wezen der zaak aan te doen, zoo is 't dan ook niet vreemd, dat Onderdanen en Vasallen in dat plakaat bij een staan als Vrijheden en Privilegien, dat is als tweederlei species van een genus, terwijl zij inderdaad niet tot het zelfde genus gebracht kunnen worden. - Het is zeker, dat geen Staten, qua tales, geen Volk zich aanmatigen kon uitspraak te doen over het vervullen van het vinculum feudale. Hier toe was de curia feudalis, en merè feudalisGa naar voetnoot(1) noodig. Maar ook dit deden zij niet: want zij onderstelden dat het bleef en eigenden zich het Leenheerschap. Een klaar bewijs dat zij de Souverainiteit met het Leenheerschap verwarden. Want één van tweën, of Filip had het door zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
gedrag tegen zijn Vasallen verbeurd of niet. Laat dit eens ipso jure zoo geweest zijn en geen judicium Curiae behoefd hebben! Zoo ja, zoo was 't vinculum feudale [het leenverband] weggenomen, en het dominium directum was met het dominium feudaleGa naar voetnoot(1) van den vasal ipso jure vereenigd. En dus hield dan eensklaps alle Leenroerigheid in Holland, Braband, Gelderland enz. op; en alle Leenen waren ab eo momento [op dat eigen ogenblik] allodiaal geworden: zoo dat alle aanmatigingen van heerlijke rechten, verleien, verheergewadigingen, vervallen, alle Leenopvolging enz enz. ophield. - Of Filip had het Leenheerschap niet verbeurd: en quo jure [met welk recht] dan zijn Leenmannen ontslagen. - Zeker eatenus [in zoo verr'] ten minste moet men wel tot de occupatio bellica [recht van overmeestering door oorlog] zijn toevlucht nemen, en kluit gelijk geven. Namelijk den oorlog aanmerkende als een remedium justum propulsandae violentiae et tuendi juris nostriGa naar voetnoot(2); waar van de rechtmatige aanwending ook rechtmatige gevolgen en uitwerksels heeft en voortbrengt. Nog eene aanmerking valt hier bij te maken. - Dit plakaat wordt van wege de Algemeene Staten die er spreken afgekondigd, en de amptenaren moesten (in handen der bijzondere provintiale Staten) eed doen; maar welken eed? van getrouwheid aan de Algemeene Staten. Zekerlijk smaakt dit naar | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
aanmatiging van den eenen en concessie aan den anderen kant van Oppermacht. - Doch dat deze aanmatiging en concessie echter niet gemeend of bedoeld is, blijkt uit de reeds toen bepaalde intentie dat de overige Provintien de Souverainiteit aan Anjou, Holland en Zeeland de hare aan Oranje zouden opdragen, zoo als ook het een en ander inderdaad geschied is, en niet door de Staten Generaal van wie het noodwendig had moeten geschieden zoo zij toen de Souverainiteit in hun boezem hadden bekomen; maar door Holland met Zeeland als vrij- en oppermachtig, aan den Prins; en door Brabant, Vlaanderen enz. als even oppermachtig, aan den Hertog: terwijl ook deze daden door alle partijen als wettige opdrachten erkend zijn en door de bevoegde machten gedaan.
De zaak der afzweering was bij de Staten vrij gemakkelijk doorgegaan, doch de uitvoering vond vrij wat tegenstands. Het placaat werd niet overal afgekondigd, en de eed niet overal gedaan. - Op de eene plaats verzette zich het gemoed van de lieden daar tegen, op de andere wrevel tegen het tegenwoordig bestuur. 't Laatste had plaats te Middelburg, waar de kwaadaartigheid over de voorrechten aan Veere, Vlissingen, en Arnemuyden verleend, alle maat te boven ging, en het geen altijd een pest onzer Landen in 't politieke en 't zedelijke geweest is: in 't eerste een klein Amsterdam; in 't laatste duizendmaal erger dan Amsterdam. In Enkhuizen was het gewetens-bezwaar, maar dit liet zich wegnemen. - Een Raadsheer | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
van 't Hof van Friesland, Fokke Raldo kreeg eene plotselijke beroerte onder 't zweeren. - Zekere (Luthersche) Predikant Rudze te Woerden, preekte er tegen, met dat gevolg, dat de Staten hem de stad deden verlatenGa naar voetnoot(1). - Buitenslands werd het ook hatelijk en mali exempli gevonden, en verwijderde de Vorsten: en op den Rijksdag te Augsburg deden de Staten 't opzettelijk verdedigen. [Z. de Bijvoegs.]
Doch het was niet te doen, om heerloos te zijn; maar om een krachtdadiger bescherming; en die meende men te vinden, wanneer de beschermer die men koos Landsheer was, en dus sibi, non aliis, consuleret, suaque defenderet [geheel en alleen voor zijn eigen belang zou te zorgen en dat te verdedigen hebben]. Men vervolgde derhalve nu, de onderhandelingen met Anjou. Dit was zeer tot ongenoegen van den Keizer, en van den Aartshertog, maar men ging door, en op den 12 September 1580 werden zij met ernst en openlijk aangevangen en binnen de 8 dagen tot volkomen stand gebracht en geteekend (t.w. 19 September). Veel kibbelens evenwel was daar over geweest; meest over de extensie of bewoordingen, maar ook over eenige wezendlijke punten, als de Erfopvolging in het gebied, het bestuur bij minderjarigheid, | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
heid, en vooral over de Lex CommissoriaGa naar voetnoot(1) die toch zonder eenige de minste verzachting doorgingGa naar voetnoot(2). Had men den Aartshertog in 't bewind dat hij alieno jure bedienen zou, naauw aan banden gelegd, men deed het nu bij dit tractaat, den Hertog van Anjou niet minder ten aanzien van 't geen hij suo jure verkreeg: -
| |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
De Staten verbonden zich (art. 18) jaarlijks van hunne zijde 24 tonnen schats tot den oorlog op te brengen. Holland en Zeeland waren hier onder begrepen (art. 13). - De Hertog beloofde (art. 15 en 16) bijstand van Frankrijk, en dat Frankrijk met hem een gemeene oorlog tegen Spanje en an- | |||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||
dere vijanden zou voeren, en hiervan moest hij door geschrift van zijn broeder doen blijken. Daar kwam dan ook een verklaring van Koning Hendrik III, maar deze behelsde de clausule: ‘zoo dra de inlandsche beroerten in Frankrijk zouden gestild zijn.’ Hier was men niet meê te vreden. Echter wat zou men doen? men was te verr' gegaan om terug te treden, en na goedkeuring der Staten vergaderd te Delft op den 30 December, werd het verdrag op den 23 Januarij 1581 wederzijds bekrachtigd en bezworen. Reeds van 1579 af, had men geraadpleegd over een Landraad, en naar mate men den nu aan te nemen Vorst minder gezag in de Regeering wilde geven, was het van meer belang dezen vooraf aangesteld en in werking te hebben. Deze werd dan den 13 Januarij en dus 10 dagen voor 't bezweeren des verdrags opgerecht en bestond uit 31 personen. Holland en Gelderland hadden er ieder 4 in; Zeeland en Utrecht ieder 3; Friesland en de Ommelanden ieder 2, en Overijssel 1, en hun kommissie was om met den Hertog te regeeren. Die Landraad mocht echter in Holland en Zeeland geen ampten begeven of zich de burgerlijke regeering (versta de politieke, in tegenstelling van 't krijgswezen) aantrekken, maar beide regering en begeving van ampten moest aan den Prins blijven; ook mocht men geen troepen daarin brengen dan voor zoo verr' de Prins 't goed zou vinden: vele voorschriften en punctualiteiten werden hun voorgeschreven. Eenige raden moesten ter rechter, eenige ter linker zij' van de Maas resideeren. - Maar den | |||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||
aant.Hertog werd tot een wet gemaakt, met alle die Raden te handelen, en nb. niet eenigen tot achterraden te gebruiken; ook niets te doen dan met ten minste 10 Leden, en wel uit 7 verschillende Provincien. Anjou liet zich alles welgevallen, hoewel de Franschen vrij wat morden, en stapte over alles heen. Hij maakte bij besloten en bij apologetische brieven aan de Rijksvorsten zijne aanneming van de Souverainiteit der Nederlanden bekend, en Matthias gaf de Landvoogdij zoetzappig weêr over in handen der Staten; en dezen lieten hem toen geen rust of hij moest vertrekken, 't geen hij dan ook goedschiks deed, den weg over Zeeland naar Keulen nemende. - Nu was de vraag over het betalen van zijn wedde van 50,000 pond, die hij nooit genoten had. Dit werd bij meerderheid in de Algemeene Staten afgeslagen. Zeeland had hem nooit erkend; en de anderen wilden niet meer dan Zeeland doen. - Oranje, meêlijden met hem hebbende en gedachtig aan de menigte handteekeningen, die hij zoo onvermoeid voor hem op het papier gezet, en de menigte Jaas, die hij nu vier jaren lang uitgesproken had, wilde hem ter beloning Bisschop van Luik gemaakt hebben, en de Staten leenden zich daar ook toe; maar dit mislukte door Parma's tegenwerking. Anjou kwam nu met 10,000 man voetknechten en 1000 ruiters en eenige konings-benden op den 16 Augustus in de Nederlanden, en dit ontzette Kamerijk dat door Parma belegerd was: toen veroverde hij Chateau-Cambresis. - Maar hiermeê | |||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||
was 't nu ook gedaan; want daar rees ongenoegen en verschil onder de Franschen, en hij moest zijn leger afdanken. Het geen aan Parma dubbeld goed spel gaf. Parma, die de af- en uit elkander trekkende henden in hun terugtocht naar Frankrijk, vrij wat ontrust had (als natuurlijk is)Ga naar voetnoot(1) belegerde nu Doornik; waar van de bevelhebber, de Prins van Espinoy, juist uitgetrokken was, om St. Guilain te bemachtigen, 't geen hem ook gelukte maar zonder veel baat, dewijl het kort daar na door de Walen weêr hernomen werd. Parma nam dit afwezen waar, maar Espinoys Gemalin verdedigde de stad onverschrokken, en ontzag geen gevaar, zoo dat zij zelfs een schoot in den arm ontfing. De stad ging echter op den 29 November aan Parma over; op voordeelige voorwaarden. Bergen op den Zoom, was door de Staatschen bezet: de Heer of Markies, die Spaanschgezind was, maakte een wel beleiden toeleg om haar bij nacht te verrassen, maar werd met de Spaansche macht, die door een sluis binnen gekomen was, de stad weer uit gedreven met groot verlies. De Staten van hunne zijde maakten aanslagen op Borbourg, op Grevelingen, op Oudenaarde; maar dit alles mislukte. - Doch het geen van nog grooter gewicht was, de Correspondentie welke de Prins volstandig met des Konings Secretary in Spanje | |||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||
hield, en waar door hij van al wat er omging of broedde altijd onderricht was, en daar in tijds tegen voorzien kon, werd ontdekt; en had nu uit voor 't vervolg: - de Eerste Klerk werd met 4 paarden van één getrokken. Anjou deed een uitstap naar Engeland, om zijn huwelijk met Elizabeth tot stand te brengen. Het werd ook inderdaad gesloten op den 21 November, en er was reeds in Holland een dankdag voor uitgeschreven; maar zij brak eensklaps af, echter salvâ amicitiâGa naar voetnoot(1). En de Hertog kwam op den 10 Februarij 1582 uit Engeland te rug, en werd gehuldigd. - Holland en Zeeland en Utrecht namen in deze huldiging geenerlei deel, zelfs weigerden hun Gemachtigden dit uitdruklijk; ook besloten deze gewesten welhaast den Prins van Oranje tot hunnen Heer aan te nemen. Het ontbrak niet aan lieden die dit hadden zien aankomen, en om het te verhoeden het zaad van misnoegen tusschen den Prins en de Staten strooiden; maar het kon niet opschieten. Oranje had zelfs getracht deze drie Provintien buiten het gezag van Anjou te houden. Het verdrag met hem gemaakt, behelsde ook totidem verbisGa naar voetnoot(2), Art. 13 ‘dat Holland en Zeeland, zoo ten opzichte van den Godsdienst, als anders, moesten blijven gelijk zij waren:’ deze uitdrukking kon alles en niets beteekenen; maar men verstond elkander ter wederzijde, wat deze Provincien met den Prins aan | |||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
de eene, en den Hertog aan de andere zijde betrof; schoon de overige Provincien den zin der woorden niet vatteden. De zaak van de opdracht aan Oranje was inderdaad toen reeds geklonken, maar moest nog een geheim blijven voor de overige Provincien. Anjou gaf een heimelijk Renversaal van geen aanspraak op de Oppermacht van Holland en Zeeland te maken: want dit was ook Anjous belang, daar hij vreezen mocht, dat, zoo het bekend werd, meer Provintien zich bij Holland en Zeeland mochten voegen en den Prins (wien verscheidenen meer genegen waren dan hem, zoo als inzonderheid Braband) liever tot Heer hebben. Doch deze opdracht behelsde nog niet, hem den tytel van Graaf te geven, waarin velen een ominosum quid [iets onheil-spellend] stelden. Men bleef bij de benaming van Hoogste Overheid; het zij, dat men de Souverainiteit-zelve niet anders dan als een hoogste Magistratuur wilde aangemerkt hebbenGa naar voetnoot(1), het zij dat men onder die uitdrukking het eigenlijke van de zaak voor de Gemeente zoo wat wilde verbloemen, en den overgang ongevoeliger maken. In Octoher 1580 waren de voorwaarden reeds ontworpen. Men schijnt in het denkbeeld gestaan te hebben, dat met het ophouden van 's Konings gezag door de afzweering, 's Prinsen Kommissie vóór dien tijd gegeven, behoorde vernieuwd en | |||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||
veranderd te worden. En inderdaad daar was ook wel iets voor te zeggen. In Maart 1581 raadpleegde men op de dagvaart te Amsterdam om de opdracht der regeering onder den naam van Hoofd en Hoogste Overheid gedurende den oorlog (uit krachte van welken hij zijn gezag oefende) nu uit te strekken in perpetuum [voor bestendig]. Zekerlijk hield ook de reden dier restrictie op, welke geen andere was dan dat de oorlog met den terugkeer onder 's Konings gehoorzaamheid eindigen moest, met welke de macht der Kommittenten zelf ophield: maar nu was het anders. Men voegde daar bij: den eed nu alleen aan den Prins te laten doen, en niet (als tot dus verr') aan den Prins en de Staten. Maar Gouda en Schiedam maakten zwarigheid. Amsterdam bewilligde (quasi), mits alle de Steden, en ook Utrecht en Zeeland bewilligdenGa naar voetnoot(1): en toen nu de meerderheid aandrong, wilde zij volstrekt (tegen een reeds te voren genomen Resolutie van de Staten, waar bij dit voor afgeschaft verklaard was)Ga naar voetnoot(2) de hoofden der Gilden en Schutterijen zich daar over laten beraden. Dit wilde de Prins niet, als zijnde in de | |||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||
exercitie der Hooge Overheid, het geen hem genoeg was. Men harrewarde, en schoon de Edelen, Leyden, en Enkhuyzen sterk drongen om maar te besluiten, de Prins wilde niets doorgedreven hebben, maar stelde vier maanden om de zaak wel te bedenken. - Den 24 Julij 1581 werd de Hoogste Overheid aan hem opgedragen wegens Holland, Zeeland en Friesland, maar gedurende den oorlog, even als in 1576: maar Amsterdam weigerde den eed daarop te doen, een tijd lang, tot zij wegens haar geschonden Satisfactie, in praeteritum voldoening had. Gouda volgde AmsterdamGa naar voetnoot(1). In Zeeland had de afzweering nog gehaperd, en er was nog geen besluit op genomen: - en in Utrecht, waar de afzweering zoo wel als in Holland geschied was, bleef het met de opdracht steken. En dus stonden de zaken wanneer op den 18 Maart 1582 de Prins te Andwerpen van een moorder doorschoten werd. Deze was genoemd Jan Jauregui, en daartoe opgemaakt door een Spaansch koopman (wiens bediende hij was) Gaspar d'Anastro, die zijn vervallen zaken met de praemie, door den Koning van Spanje op dien moord gesteld, dacht | |||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
te herstellen. De pistoolkogel ging den Prins onder 't rechter oor door het verhemelte heen en beneden het linker kakebeen weêr uit, en had in zijn vaart de arteria carotis, afgesneden, maar tevens gecomprimeerd en geschroeid. De woede van 's Prinsen helbaardiers die op 't geluid toesnelden, deed den moordenaar dadelijk doorsteken. De stad vloog in beweging en men verdacht aanstonds den Hertog en zijn Franschen van dien moord bestoken te hebben. Maar Maurits, schoon nog zeer jong, had de tegenwoordigheid van geest, om de zakken des moorders te onderzoeken, en daaruit bleek dadelijk dat hij een Spanjaart was en Spaansche betrekkingen had. Het lijk werd gevierendeeld: desgelijks ook de Boekhouder van Anastro, die kennis van 't opzet droeg, en de Monnik aan wien Jauregui gebiecht had, en die hem daartoe aan had gemoedigd; doch op 's Prinsen verzoek om hen niet wreedaartig te handelen werden zij vooraf gewurgd. 's Prinsen wond werd gevaarlijk door het naderhand openspringen van den afgebroken slagader, welke niet te binden was; men betoomde echter de bloedstorting door een aanhoudende drukking met den vinger, waarin men elkander, gedurende eenige dagen, vervangen moest, en hij genas. Den 2 Meij (en dus binnen de 7 weken) deed hij zijn kerkgang; en op den 5 (drie dagen daar na) ontviel hem zijne Gemalin, die hem voorbeeldig had opgepast. Terwijl Oranje dus gevaarlijk lag en men weinig hoop op zijne opkomst kon hebben, dacht Anjou zich daarvan te bedienen, om Holland en Zeeland | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
ook huldiging te vergen: doch zij bleven dit afslaan. Na 's Prinsen beterschap, deed hij 't Renversaal aan den Prins gegeven, dat reeds den 22 Februarij geteekend was, gestand, en Oranje verklaarde de Hooge Overheid en de Domeinen, daaraan verknocht, te aanvaarden. Hier op en onder dit renversaal deden die twee Provincien den Hertog toen eed: welke eed aangemerkt moet worden even als de eed op de Unie gedaan; namelijk, als alleen betreffende een administrative auctoriteit omtrent sommige puncten welke deze gewesten met de overigen gemeen hadden. - Doch Utrecht deed geen eed; verdeeld zijnde tusschen de partij van de Geestelijken, die tegen den Prins, en die van die van de Burgery, die tegen Anjou was. - In Brabant en meer andere Provintien was aan de Geestelijkheid, (die een Lid van Staat uitmaakte), de zitting ten Staatsvergaderingen ontzegd, en zij van dit hun oud recht beroofd geworden. Men had, sedert de hervorming van Utrecht, ditzelfde daar ook gewild, doch de Prins had dit, in 1580 reeds, van de hand gewezen. De Wethouderschap met de burgerij drongen op nieuw hier op aan bij Oranje. Hij verzond hen aan den Landraad ter rechter zijde de Maas: die zeker daar minder in te zeggen had dan de Prins; maar het blijkt dat hij de zaak niet beslist wilde, maar slechts orde op de beroering gesteld hebben, en dienvolgende gedroeg zich die Landraad ook. Hij stelde orde en dit niet anders, dan tot kennelijk wederzeggen van den Prins, en dus, zonder in de zaak-zelve te treden, of 's Prinsen recht te verminderen. En dit was dat de 5 Kapittelen die de | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
Geestelijkheid uitmaakten, zich van alle bemoeienis met de Regeering (tot 's Prinsen kennelijk wederzeggen) onthouden zouden, en hun plaats ter Staatsvergadering ingenomen worden door zes of acht Kanunniken van de Hervormde Godsdienst, uit een getal van tien of twaalf te kiezen, die de Vroedschap benoemen zou, en die 't Pausdom en den Koning van Spanje zouden hebben af te zweeren. En dezen zouden 't eerste Lid van Staat vertegenwoordigen. De Prins bekrachtigde dit, en dus is het Lid der Geëligeerden in de Provincie van Utrecht ontstaan en sedert [tot aan 1795] gebleven. Anjou stelde van zijne zijde [order] op de burgerlijke Regeering, en de Prins stelde in Holland den Hoogen Raad in; onder de eerste Raadsheeren van welken een Gijsbert van Hoogendorp vermeld wordt. In Andwerpen werd nu de vrije Godsdienstoefening der Roomschen hersteld, maar in Brussel konden zij die niet verwerven, zelfs kon de Hertog daar voor zich-zelven geen Kerk bekomen. Hij vorderde die wel voor zich en zijn Hofhouding, maar niemand gehoorzaamde. Parma nam dit jaar (t.w. 1582) Oudenaarde. De Staatschen namen Aalst. Lier werd door de Spaanschen bij verraad bemachtigd. Parmaas leger met geld en troepen uit Spanje versterkt. Een ontmoeting tusschen weêrzijdsche benden had plaats onder de muren van Gent, waar Oranje en Anjou op de muren bevelen gaven. Parma trok af met verlies van veel dooden, doch dit gevecht had geenerlei gevolgen. Megen werd door Hohenlo veroverd. | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
Een nieuwe toeleg op 't leven van den Prins en tevens van Anjou had plaats, door een valschen munter uit Frankrijk gesmeed, Salzeda genaamd, maar werd verijdeld. De Algemeene Staten, om Filips tot zijnent werk te geven, zonden twaalf Oorlogschepen ter hulp van Don Antonio, den zich opgeworpen hebbenden Koning van PortugalGa naar voetnoot(1), maar die hem weinig baatte. ('t Was zijn Zoon, D. Emanuel, die naderhand met de volle zuster van Prins Maurits trouwde.) Een Enkhuyzer Schipper op Spanje bracht brieven van Koning Filip meê tot aanzoek van afval, en dit verwekte daar een beginsel van samenzweering. Het werd door D.V. Koornhardt ontdekt. Hier was vrij wat spels meê. Sonoy gedroeg zich daar waakzaam en getrouw. Verdugo behaalde aan de Spaansche zij' groote voordeelen in Friesland; maar grooter dan het nemen van verscheiden steden was het gevangen nemen door de onzen van M. Schenk, die naderhand aan deze zijde overging. Parmaas krijgsmacht bedroeg in half September van dit jaar 56,500 man te voet en 3500 te paard, die den Koning maandelijks ƒ642,000 en daar boven kostten. Hij deed echter met deze overmacht niet veel meer dan het nemen van eenige plaatsen in Cambresis en daar omtrent, en Anjou sneed hem den weg naar herwaart af. Het leger van | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
dezen was zeer slecht gesteld, en dit, bij gebrek van betaling.
In 't voorbijgaan merk ik aan, dat thans (1582) door Paus Gregorius den XIII. de nieuwe stijl met afsnijding van de 10 dagen en de nieuwe orde op de sluitjaren der Eeuwen, werd ingevoerd. Anjou nam dezen Nieuwen Stijl dadelijk aan en zoo ook de Prins. - Maar hier was nu quaestie of men Anjou en zijn beampten ook die afgesneden 10 dagen niet korten moest?Ga naar voetnoot(1)
Twee jaren was Anjou nu (omtrent) Vorst der Nederlanden geweestGa naar voetnoot(2), en in alles gedwee, met alles te vreden, en in de volkomenste onderwerping aan de hem opgelegde banden. Maar nu docht hem dan ook de tijd, dat het vertrouwen op zijn oprechtheid genoegzaam bij de Nederlanders gevestigd moest zijn, om door hem overvallen te kunnen worden; en hij zelf kon den Franschman en den zoon van Catharina de Medicis ook niet langer binnen houden. Of hij dwaas had moeten zijn, die op zulke voorwaarden en in zulke omstandigheden een Souverainiteit aannam, en dien tytel zonder de daad tot dien prijs kocht, laat ik daar; maar ten minste kon geen eergierige, vurige Franschman, geen Fran- | |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
sche Koningszoon en broeder van den Koning van Frankrijk dit. Hij wilde nu meester en waarlijk Vorst, en niet langer de spot van zijn Fransche Edellieden zijn, die hem beschuldigden de manquer de courage. Hij beried zich met de vertrouwdste onder hun, en men vond dat niets lichter was, dan zich te gelijker tijd van eenige steden meester te maken, waardoor de Provincien en Algemeene Staten gedwongen zouden zijn, hem alles in te willigen, en zelfs aan Oranje het renversaal wegens Holland en Zeeland te ontweldigen, terwijl hij zich nevens Anjou te Andwerpen onthield. Alles werd hiertoe beraamd en de uitvoering op half January 1583 gesteld; en over dit jaar moest de eerste maan zich niet vernieuwen of de Hertog in 't gezag dat een Prins als hem voegde, bevestigd zien. Maar had Anjou zoo lang geveinsd, 't ongeduld der Franschen (die juist geen Italiaansche moeders gehad hadden) kon zich zoo wel niet bedwingen, nu 't op 't punt van uitbarsten was. Daar rees hier en daar onmin tusschen de twee natien. Te Duinkerken werden twee Nederlandsche Vendels door zeven Fransche Vendels de stad uit gedreven. Te Ostende kwam daar eenig gerucht van, en de Vlaamsche Hopman Uytenrecht ontwapende met zijn Nederlandsch Vendel het Fransche Vaandel dat er met hem lag, en joeg het wapenloos weg. Te Nieuwpoort dreven de Burgers de Fransche bezetting uit. De Franschen maakten zich met verraderlijk geweld meester van Dixmuyden en van Dendermonde. Te Brugge mislukte het hun; en uit een gevangene op | |||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||
hen gemaakt werd eenige dagen later dit geheele voornemen en de samenhang van dat alles, openbaar. Vilvoorden, Aalst, Meenen en St. Wynoxbergen hadden zij buiten dien in. Men had in de zoo even genoemde plaatsen op den 15 Januarij aangevangen. De Hertog wilde zelf de uitvoering der zaak te Antwerpen besturen en had daar den 17den toe bestemd. Reeds 's daags te voren was er het gerucht verspreid dat de Hertog iets voor had tegen de stad, en hij werd daar over door Oranje en door de Burgemeesters aangesproken, en daar men dat praatjen zonder zegsman niet geloofde, viel het hem licht door een onbelemmerde ontkentenis alle vermoeden te doen verdwijnen. Men spande echter de ketenen, verlichtte de stad bij de nacht, en sloot de poorten, en dit bleef zoo des anderen daags. De Hertog reed tegen 1 uur 's middags (het etens uur der gantsche burgerschap) uit, met zijn troepen, om daar in een nabij gelegen veld, een revue over te houden, en deed te dier zaak de ketenen overal losmaken. Intusschen had hij van verscheiden kanten een aanzienlijke macht ontboden die tegen dien tijd daar omtrent moest zijn en op het lossen van een roer zich ontdekken en op de poortbrug aantrekken, terwijl die nog door zijn quasi uittrekkend volk bezet zou zijn. Hij had den Prins van Oranje genoodigd om hem te verzellen, maar deze ontschuldigde zich ter zake van het niet zeer schoone weêr en zijne nog overgebleven aandoenelijkheid. Hij reed dan uit, gevolgd van zijn stoet van Edelen en de troepen die hij in de stad had, en | |||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
trok dus tusschen twee rijen burgers door, die met ongedeklen hoofde stonden, en die hij vriendelijk en met afneming van zijn hoed, groette, maar waarvan de een den ander deed opmerken, dat de Edellieden onder hun klederen kurassen aan hadden die zij daar onder verborgen. De Hertog reed voort met eenigen en uit het gezicht, maar de anderen volgden traagjens en zochten op velerlei wijzen hun uit- en overtrekken te rekken: zelfs nam een van de Edellieden de list te baat van zich te houden of hij door een paard dat hem wat springend of steigerend op zij' reed, aan zijn been bezeerd werd, en of hij vreesde dat het gebroken mocht zijn, waarop een burger toeschoot en hem de hand bood om hem in 't wachthuis te brengen ten einde daar een Heelmeester te doen komen. En nu waren de ontboden troepen daar nabij en gereed om zich met hen te voegen, en men hoort het schot dat ten teeken strekte. Ylings keert alles zich om, en vliegt in den stormmarsch te rug, men stoot de burgers overhoop, en dus met vergroote menigte de stad in, roepende Vive la messe! en ville gagnée, en steekt ten teeken van triomf een huis in den brand. Nu woest en dol schreeuwende en zingende de straten door en de wallen langs, waar men zich meester van 't geschut maakt. - Maar de burgers op 't rumoer gewapend ten huize uit, voegen zich bij drie en vier bij een en schieten er onverwacht onder: hier van voren, daar van achteren, elders van ter zijde, en in de wanorde die dit veroorzaakt, nu men geen gedachte meer van wederstand had, vor- | |||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
men de burgers zich in geleden, in hoopen, in benden; terwijl anderen uit hun huizen op de verbaasde Franschen niet alleen vuur geven, maar uit alle huizen doofpotten, vuurhaarden, tafels, kassen en al wat zwaar is, op hun neêr uit de vensters gesmeten worden; om van de dakpannen niet te spreken, die kinderen en vrouwen van hoven neer wierpen. Het geroep, dat er van alle hoeken onder hen ontstond ten einde zich met elkander te vereenigen en waarin het een het ander verdoofde was ontzettend, en belettede hen zelfs, na dat zij zich eens door de stad verspreid hadden, weêr te samen te komen; en elke troep Franschen wist niet anders te doen dan de poort te zoeken, die zij ingekomen waren, en die ook de eenige was welke openstond. De burgers dreven ze voor zich heen al steeds vurende, en bij gebrek van kogels de zilveren knoopjens van hun wambuizen, of klein geld (dat zij rond kaauwden) op 't geweer ladende. Zij (Franschen) verdrongen elkander in den toegang tot de poort, en weereloos, in dien prang, werden zij uit de vengsters en van de daken verpletterd met kisten, koffers, en wat men grijpen kon. In de poort zelve vertraden zij elkander zoodanig dat de lijken en stervenden anderhalf mans hoogte op één gehoopt lagen, terwijl anderen met of zonder paard over de stads muur in de gracht sprongen, en daar de kogels nakregen. Ruim 1500 bleven er dood en genoegzaam even zoo veel werden er gevangen, die geen middel van ontkomen ziende zich in de macht der burgeren stelden. Met het geschut speelde men nu van de wallen op | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
de benden die, langs de gracht defileerende, de brug op wilden, welke genoegzaam even zeer met het vluchtend volk, (menschen en paarden door één, en vertrappeld) was opgehoogd als de poort-zelve. Het geen deze troepen deed afwijken; en Andwerpen was gered.Ga naar voetnoot(1) De Hertog, toen de snaphaanschoot gedaan werd, verklaarde aan de Nederlanders die hij bij zich had, dat hij dat oogenblik meester van Andwerpen, en nu wezendlijk Vorst was, na zoo lang zich te hebben laten ringlooren; 't geen allen geweldig ontzette, sommigen zich weg deed maken, en naar de Stad rennen, waar zij onder de Franschen vermengd werden en dus met hun omkwamen. Enkelen echter andwoorden hem: Pas encore. - Doch toen de zaak zoo verkeerd uitviel, was hij radeloos, en wist niet waarheen, maar bevond zich met zijn troepen in den uitersten nood zonder levensmiddelen of eenige behoeften. Hij schreef aan de stad, aan den Prins, aan de Staten zeer zoete brieven, maar waarin hij zich over de laatsten, en over de stad beklaagde, verzocht zijn papieren, meubilen, en die er van hem gevangen gebleven waren, verzocht levensmiddelen; en verzocht een verzoening: met één woord, hij was zoodanig neêrgeslagen en in de laagte, als een Franschman in zulke gevallen eigen is. De stad was woedend en wilde van niets hooren; de Prins hield er zich buiten; maar de Staten, niet minder verlegen met | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
de zaak dan de Hertog, andwoordden als zelven de verzoening wenschende. Daar kwamen brieven van den Koning en de Koningin-moeder van Frankrijk, half biddende, half dreigende, en hij begon den toon wat hooger te nemen, en een soort van gelijk te willen hebben. Men raadpleegde den Prins. Deze zond den Staten een zeer schoon vertoogGa naar voetnoot(1); waar in hij aantoonde, dat het geval van de lex Commissoria buiten alle bedenkelijkheid dáár was, maar dat er in de toenmalige gesteltenis slechts drie wegen open waren:
Het eerste verwierp hij als zelfs in conscientie en om de Godsdienst ondoenlijk zijnde. In het tweede vond hij, na de gebleken trouwloosheid groote zwarigheid en de zaak inderdaad ongeraden; zoo wel om het geen men wezendlijk van hem te vreezen kon hebben, als om de vrees-zelve, die alle vertrouwen verbannen zou houden, zonder 't welk geen regeeren of krijgvoeren mogelijk was. En wat het derde betrof merkte hij aan, dat, zoo men de middelen had willen gebruiken, die men had, en dit niet steeds door koudbloedigheid, kleingeestigheid, twistziekte, dwaze yverzucht tegens | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
elkander, en gehechtheid aan 't geld tegengegaan en belet was geweest, men niet noodig gehad zou hebben tot Anjou te komen; maar dat het zelfde waardoor dit noodzakelijk was geworden en waarom hij zelf het had moeten aanraden, hen nu ook wel verplichtte om weêr met Anjou aan te binden; dewijl hij Oranje wel verzekerd was dat het bij de Provincien nu niet beter zou gaan dan altijd te voren. En dit te meer, daar de zaak nu zeer verergerde door Anjou tot vijand te hebben die verscheiden steden in zijn macht had, en met den staat en zwakte van alle bekend was; zijn macht bij Parma kon voegen, of (als ten allerminste te verwachten was) aan Parma de steden, die hij in had, overgeven: waartoe hij, zelfs, zoo men hem als vijand behandelde, wel genoodzaakt zou zijn, om niet tusschen twee vuren gebracht te worden; terwijl men bovendien waagde Frankrijk (dat reeds Nederlandsche goederen en schepen aanhield) en misschien ook wel Engeland, tot vijand te krijgen, waar van het gevolg allernoodlottigst zijn zou. Hij bad dus dit alles wel in overweging te nemen, en vooral niet brusq af te breken, maar door onderhandelingen te zien dat men de steden die hij in had, weer uit zijn macht kreeg, enz. - Fransche gezanten kwamen over en spaarden niets om een verdrag te bewerken; en ook Elizabeth ried dit (want in haar raad was zij nooit karig) met veel ijver aan. Een provisioneel verdrag werd er ook d. 28 Maart gesloten, waar door in 's Hertogs dringende behoefte (en dus ook in de gevolgen die daar | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
uit aan de andere zijde te duchten waren) voorzien, en Vilvoorde, Dendermonde, Dixmuiden, en Wynoksbergen ontruimd werden; en Duinkerken bepaald werd tot de plaats waar men volkomen en uiterlijk verdragen zou. - Eer het hiertoe kwam, moest men 't bij de Staten-zelven eens zijn over de voorwaarden, die men nu vorderen zou: en dit draalde, terwijl Anjou reeds dadelijk zich naar Duinkerken begeven hebbende, op de Gemachtigden der Staten te wachten zat. Hij kreeg hier verdriet in, en vertrok den 28 Junij naar Calais. Men kan hem, na deze drie maanden wachtens, kwalijk van bijzondere ongeduldigheid beschuldigen. - Echter liet hij den Maarschalk Biron, ingevolge 't provisionele verdrag, met de manschap, die hij in Duinkerken had, achter, en deze deed vervolgens zeer trouwe dienst tegen Parma, die deze onlusten niet naliet zich ten nut te maken, en Eindhoven, Turnhout, Hoogstraten, Loenhout, Diest, Westerlo, Duinkerken, Nieuwpoort, Veurne, Dixmuiden, St. Wynoxbergen, Meenen, Sas van Gent, Axel, Hulst, 't Slot van Rupelmonde, en Aalst innam. Welk alles niet alleen aan zijn overmacht te wijten was, maar ook deels aan het mistrouwen der Nederlanders tegen Biron, wien de Gentenaars den doortocht door het Land van Waas tot ontzetting van Duinkerken, en bewaring van Nieuwpoort betwistten; deels aan gebrek van betaling, waar door de bevelhebbers van Wynoxbergen en Aalst hun plaatsen aan den vijand overgaven, of (wil men 't) verkochten. Yperen werd ook door Parma bele- | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
gerd gehouden, doch hield het tot den 9. April van het volgend jaar 1584, eer het tot hem overging. Andwerpen was door dezen voortgang van Parmaas wapenen zoodanig benaauwd, dat men om hem het verder naderen te beletten, de dijken der Schelde moest doorsteken en het land ter wederzijde onder water zetten. Met één woord, het was er wederom Spaansch gesteld. Dus in de Provincien van de Zuider-landstreek. In de onze, had Taxis, die Steenwijk in had, reeds in January een inval in de Veluwe gedaan, en roofde en plunderde daar ongestraft: tegen 't najaar overrompelde bij Zutfen; en men maakte daar tegen van deze zijde een schans, maar die men weêr verliet, en die dus den vijand te baat kwam: men wierf tegen hem eenige honderd man op brandschatting in plaats van soldy, en bemachtigde met dezen Delfzijl en Reide, dat men versterkte, en waar uit men op den vijand (dat is, op eigen opgezetenen die onder 's vijands macht waren) roofde. En wat zou men ook anders! En bij dit alles lag Friesland deerlijk overhoop door een twist tusschen de Staten en 't platte Land; en deze twist had ook in Holland en Zeeland reeds lang plaats gehad en duurde daar ook; maar in Friesland was zij zeer hevig.Ga naar voetnoot(1) De Prins moest er tusschen komen: de | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
heer van Merode lei zijn Stadhouderschap (dat hem bij zijn hooge jaren al te lastig was) neer, en Graaf Willem Lodewijk van Nassau nam op 's Prinsen lastbrief, zijn plaats in, en deze had terstond meer dan hij af kon te doen met een nieuwe twist, die er tusschen de Friessche Edelen en de Gedeputeerden of Gemachtigden tot de regeering ontstond. De bezwaren die de Edelen inbrachten bestonden daarin, dat de Gedeputeerden hun macht te buiten gingen, het gezag van den Hove van Friesland wegnamen, plakaten maakten en munt sloegen naar eigen goeddunken; met het Rijk onder de hand in verstandhouding waren om Friesland daar onder te brengen; de afzweering van den Koning tegenwerkten; nieuwigheden van velerlei aart invoerden, zich aan de Justitie niet wilden onderwerpen, zelfs zich aanmatigden sententien uit te spreken, zich de Kloostergoederen eigenden en onderling verdeelden of pro lubitu wegschonken, voorts geheel tyrannijk en willekeurig te werk gingen. Tegen 't welke de Gedeputeerden de auteurs en onderteekenaars van dit stuk grootelijks gestraft wilden hebben wegens het durven opheffen van zulke klachten! Of de Politieke twisten niet genoeg waren, schreef D.V. Coornhart een boekjen tegen den CatechismusGa naar voetnoot(2), en praesenteerde dit aan de Staten van | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
Holland die daar niet zeer meê in hun schik waren; maar daar hij in de opdracht zei zich partij tegen den Catechismus te stellen, en zijn gevoelen tegen al die dien voorstaan te willen verandwoorden, en het door een Lid der Vergadering ter tafel gebracht werd, achtten zij het niet ter zijde te kunnen leggen, maar stelden 't in handen van Professoren van Leyden en een Predikant. Deze wilden de uitdaging van Koornhart aangenomen hebben. Daar werden Commissien benoemd, om voor den Hoogen Raad en hen, een openbaar dispuut te houden tusschen Koornhart en de Predikanten; waarin de Prof. saravia tegen Koornhart optrad. Dit openbaar dispuut duurde, ten aanhooren van een schrikkelijke menigte volks, van 27 October tot aan den avond van den 3 November 1583; en werd den 28 hervat, terwijl de Griffier en 2 Notarissen zich lam schreven om er protocol van te houden. - Saravia dicteerde dien 28 en volgende dagen tot den 1 December inclusive: en nu begon men het lastig te vinden: men liet Koornhart nu zijn replijk (zoo het hiet) 't huis schrijven, en die replijk werd in handen van Predikanten gesteld, om daarop een duplijk te leveren, welke beide stukken men dan publicè aan het volk zou voorlezen: maar gelijk dat Replijk zeer volumineus was, was het Duplijk nog grooter, en beantwoordde nu van de 50 à 60 artykelen nog alleen maar het eerste. Zoo dat de Staten, nu lang | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
genoeg met het aanhooren van disputen opgehouden, terwijl de vijand het zwaard roerde, de disputatie surcheerden, schoon Koornhart zich onbegrijplijke moeite gaf om ze te doen voortgaan; en zich toen aan het boekjens-schrijven zettende, welke van de zijde der Predikanten met tegenboekjens beantwoord werden.Ga naar voetnoot(1) Maar slimmer dan dit alles was het in Utrecht: waar de Kolonellen der 8 Burgervendelen begeerden dat zij voortaan als voorstanders der Gemeente, gehoord zouden worden over alle zaken den oorlog en de bewaring van Land en Steden betreffende. In Juny brachten zij deze aanmatiging (die zeker zoo geheel zonder allen grond niet was) bij wege van request in de Vroedschap en deze leverde dit aan de Staten der Provincie. Doch men moet wel acht geven op de gelegenheid die dit verzoek deed ontstaan. Het was dat de Heeren Staten der Provintie, nu zonder Heer zijnde en zich met geweld in 't bezit van deze auctoriteit willende vestigen, tegen de Gemeente, die zij zeer wel begrepen dat dit in 't geheel niet wenschte, eenige honderd Waardgelders aannamen, onder voorwendsel van het platte Land en de kleine Steden te beveiligen (maar welk voorwendsel de Gemeente wel inzag), en tot merklijk bezwaar der Gemeente. Men vernam zoo dra niet dat het Request bij de Staten gebracht was, of het kwam tot een opstand, en het besluit tot het werven van de Waardgelders moest vernietigd. - De Ridderschap als tweede Lid der Staten, wei- | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
gerde in die troeblen ter vergadering te komen, ten zij men die vergadering buiten Utrecht en in locum tutiorem [op een veiliger plaats] verlei. - De Burgery kwam toen zelve voor den dag, en verzocht opening van 't geen er met den Prins over de opdracht der Souverainiteit (waar zij geen eind van zag maken) verhandeld was, en hoe 't daar meê stond: vooral, daar men meende dat Z. Doorl. voorwaarden afgevergd werden, die 't schande was te durven voorstellen; met aanmerking daar bij, dat Geestelijkheid en Edelen wel voor zich zorgden, maar de Burgery in haar rechten verwaarloosd werd. De Vroedschap antwoordde niet, maar delibereerde, en op den 30. Augustus (daar alles zoo bleef) roerden de Burgers de trom, en kwamen in 't geweer, en verzochten bij een nieuw addres, de Gemachtigden der 8 Vendelen op alle bezwaren te hooren. Toen was het, renvoi aan zijn Doorl. den Prins van Oranje. Velen waren daar meê te vreden, maar op verr' na niet allen. En gelijk de bedaarden en verstandigen nu aftrokken, bleven de woeste, gemeenste en domsten bij elkander, en niet meer weêrhouden door de genen voor wie zij ontzag hadden, begeerde men nu afschaffing van alle pachten en lasten. Te vergeefsch trachtten Burgemeesters dit te stillen, men moest bewilligen, en bij klokslag alle belastingen afschaffen. 's Anderen daags bad men de klachten van Pachters en Kollecteurs: daar moest naar den Prins geschreven. De Burger-hoplieden waren zeer moeilijk over het gebeurde en verzochten het herroepen van de afschaffing, uitgezonderd die op de weite en rogge. De | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
burgery deed een bezending aan den Prins, en hij met de Algemeene Staten zonden Gemachtigden, en dus kwam alles weder in rust, na dat de Staten bij een uitvoerig stuk de gevraagde opening aan de Burgery gegeven hadden. Oranje ondertusschen, schoon over de 50 jaren oud kon nog zonder vrouw niet leven. Hij trouwde derhalve voor de vierde maal, en wel Louïse de Coligny, welk huwelijk den 12. April (1583) voltrokken werdGa naar voetnoot(1), en waar uit weldra Frederik Henderik geboren werd. Dit huwelijk gaf veel gemor, en vervreemde inzonderheid in Andwerpen de gemoederen zeer van hem; en waarlijk men mag zeggen, dat van zijne daden in geheel zijn levensloop, zijn huwelijken de minst welberaden stappen geweest zijn. - Dit strekt tot zijn lof, want het toont, dat hij in de Echt zijn hart alleen hoorde, zonder aanmerking te maken op omstandigheden van buiten. Doch men zocht er een blijk van samenstemming met Anjou in; en te Andwerpen ontstond zelfs een oproer tegen hem. De handeling met Anjou was ook niet afgebroken. Hij had van zijne zijde aan het provisioneel verdrag voldaan, had drie maanden in Duinkerken op de voortestellen bedingen der Algemeene Staten gewacht, en, toen, deze stad verlaten om in Frankrijk meer op zijn gemak af te wachten wat er van worden zou. Daar dit echter zoo bleef zond hij den Heer van Espruneaulx, om de zaak te vernieuwen, | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
en te kennen te geven, dat hij als nog zich bleef aanbieden, Stedehouder des Konings van Frankrijk was geworden, en omtrent Kamerijk een legertjen verzamelde, waar meê de Franschen en Zwitsers onder Biron zich nu moesten vereenigen: - en dat hij niet gezind was om zijn jus quaesitum [zijn verkregen recht] op 't gebied der Nederlanden over te geven of af te staan. Dit was lokaas in de eene, en de roede in de andere hand toonen. Parma ondertusschen, behalven een aanslag tegen Hoorn en Enkhuyzen, waar hij verstandhouding had, doch die den Prins ter kennisse kwam en dus mislukte, ging voort zich al sterker en sterker te maken, en begon ook oorlogschepen te bouwen en te water aan te vallen; en het Scheepsvolk van Treslong in Zeeland, geen betaling krijgende, was uit misnoegen daar over tot hem overgeloopen. De Prins deed hier tegen wat hij vermocht; maar het was altijd, het gedane of verzuimde herstellen, dat hem eindeloos bezig moest houden en waar alles aan te koste gelegd moest worden; en nooit kwam het tot iets anders.
In de Algemeene Staten was men zeer verdeeld. Vlaanderen, altijd hevig, en dat nu, zonder den Prins of de Algemeene Staten daarin te kennen, zich een bijzonderen Stadhouder gekozen had, den Prins van Chimay, en naar Duitschland om hulp zond, doch zonder iets op te doen, wilde van geene verzoening of nieuwe verbintenis met den verraderlijken Anjou meer hooren. Anderen stonden er op dat zoo er gehandeld wierd, er eenparig door | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
allen, en openlijk, en zonder renversalen, gehandeld en verdragen moest worden. Dit maakte Holland en Zeeland zoo verlegen, dat zij een bezending aan Oranje deden om hem tot het ontraden der handeling met den Hertog te bidden. Echter Oranje was voor het vernieuwen met Anjou, en het werd doorgezet. Daar vertrokken Gemachtigden naar hem, en het verslag, dat zij in April des jaars (1584) te Delft afleiden was zeer voldoende: als wanneer hij ook een zeer welgestelde brief aan de steden Gent (waar intusschen weêr een oproer gestookt en een bestand met Parma gesloten was) en Yperen (dat door Parma belegerd was), schreef, die hem daar bij 't mobile vulgusGa naar voetnoot(1) in eens de harten herwon. 't Scheen derhalve nu alles in orde, maar zijn dood kwam tusschen beide, die hem na lang sukkelens op den 10 Junij wegsleepte, 30 jaren oud zijnde, niet zonder sterk vermoeden van vergift, waar men de Spanjaarts van verdacht. Ik denk eer aan de Guizes, die kort, na dat hij uit de voeten was, hun rol op nieuw begonnen te spelen. In dit jaar 1583, wanneer men de verdeeldheid ondervond die er met de Zuidelijke en Waalsche Provincien ontstaan was ter zake van de Religie, werd bij de Algemeene Staten te Middelburg vergaderd, waaronder Holland en Zeeland, het 13de Artykel [van de Unie] met gemeen goedvinden veranderd, betrekkelijk de Godsdienst, en bepaald: ‘dat de | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
Euangelische Gereformeerde Religie, waarvan de exercitie openbaarlijk toegelaten en aangenomen is, en ook tegenwoordelijk in 't openbaar gepredikt en geëxcerceert wordt, sal worden gemaintineerd en beschermd, alom binnen de geünieerde provincien, sonder de openbare leering of exercitie van eenige andere religie in de jegenwoordige geunieerde provincien toe te laten.’ Een plaatsnijder Corn. de Hooge, wien in 't hoofd gebracht was een bastaard van Keizer Karel te zijn, noemde zich nu Karel van Oostenrijk, en wilde in die hoedanigheid eenige Staatsche steden onder zich brengen: wel niet met de wapenen, maar met brieven aan de stedelijke Burgerijen te strooien en een boekjen van zijn opstel. Dit kostte hem in de Haag het hoofd, schoon de Prins wilde dat men medelijden met hem zou hebben. Graaf Willem van den Berg (zwager van den Prins van Oranje, en nu Stadhouder van Gelderland en Zutfen, na dat Jan van Nassau in 1581 zijn ontslag, en in Duitschland op zijn goederen rust genomen had) hield heimelijke verstandhouding met Parma, die ontdekt werd, en hij gevangen gezet. Ontslagen (zoo men meent, uit eerbied voor zijne Hooge maagschap, maar in der daad, om dat men geen jurisdictie over hem had) onder eed van den Staten zijne sterkten te zullen leveren, koos hij openbaar de Spaansche zijde, waar hij in 't hart Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
altijd naar overgeheld had: en de Graaf van Meurs en Nieuwenaar verving hem in 't Stadhouderschap. Van Gent hebben wij met een woord het bestand sluiten met Parma gemeld, door toedoen van den reeds bekenden Imbize. Brugge met het land van den Vrije was door zijn Stadhouder Chimai tot Parma overgebracht. (Dit was het gevolg dat men in Holland den Prins geen Stadhouder van Vlaanderen wilde.) 't Zelfde was het lot van Damme. Maar te vergeefsch zocht Imbize de Gentenaars zóó verr' te brengen en Dendermonde ook aan Parma te leveren. Zij keerden geheel weder onder de Algemeene Staten, en daar er twee partijen waren die in de stad de wapenen tegen elkander voerden, namen zij hulp uit Antwerpen en Brussel in. Dit laatste had plaats in May 1584, en den 9 April te voren had het lang belegerd Yperen moeten bukken. Oranje had Andwerpen, waar men nu tegen hem ingenomen was, verlaten, en zich naar Zeeland begeven. Om er echter iemand te hebben op wien hij vertrouwen kon, en die zijne tegenwoordigheid daar in den toenmaligen staat waar het in was, eeniger mate (zoo hij dacht) vergoeden kon, maakte hij Aldegonde daar Burgemeester: de pogingen door hem daar in den omtrek, om den vijand afbreuk te doen, waren even vruchtloos, als die door Hohenlo en Meurs in 't Geldersche tegen Verdugo en Zutfen geschiedden. Het was nu, en wel op den 29 Januarij, dat Prins Hendrik geboren werd, uit het huwelijk den 12 April bevorens voltrokken. | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
Maar wij moeten ons thands wederom voor een poos een paar jaren te rug stellen. Reeds in 1582 May had de Prins verklaard de Souverainiteit (of gelijk men het noemde Hoogste Overheid) en de domeinen daar aan verknocht, te willen aanvaarden. Men diende zich dan nu wel over den tytel te verstaan; en hoe kon men anders dan, hem aan Filip doende opvolgen, hem den tytel van Filip wegens Holland geven, dat is, dien van Graaf. - Hier viel echter vrij wat getalm over. De Staten van Zeeland op dit punt beschreven, bleven weg. Holland benoemde drie Gemachtigden om daar met Zeeland en Utrecht en met den Prins-zelven over te handelen. Zij trokken naar beide plaatsen, waar men bleef haspelen zonder tot rokkenen te komen, doch den Prins werd dan toch de Graaflijkheid, Hoogheid, en Heerlijkheid (hier was geen quaestie over) van Holland, Zeeland, en Friesland, opgedragen onder den (daar aan consequenten) tytel van Grave en Heere dezer gewesten. Hij aanvaardde ze dan ook onder deze tytel bij een brief van 14 Augustus 1582, waar bij hij tevens verklaart, den Staten toe te staan alles wat aan Anjou bij het verdrag van Bordeaux, of bij de Blijde-inkomste ten aanzien van Brabant bedongen was, zoo verr' het op Holland en Zeeland toegepast worden kon; en boven dien alle andere redelijke voorwaarden, bij zijne inhuldiging nader te bepalen. Wat bleef er nu nog te doen? Niets wezendlijks, maar alles quod ad formam implendam [wat den vorm betrof] en daar het opstellen van stukken geen werk van Krijgsluî of Edelluî was, maar van | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
de Kalotten van dien tijd, die nu het op het nijpen kwam ten grooten deele berouw hadden zoo verr' gegaan te zijn, was het erger dan of het nooit begonnen was. - Want niet alleen dat de Akte van opdracht gesteld, goedgekeurd, en daarna van Edelen en Steden bezegeld moest worden; ook de voorwaarden die de Prins bezweeren zou bij zijne inhuldiging, moesten opgesteld, gedebatteerd, en goedgekeurd worden, eer men tot de inhuldiging komen kon. En dit immers kon men in twee Provincien als Holland en Zeeland wel uitrekken zoo lang iemand van 's Prinsen jaren en die zoo veeg stond als hij, nog te leven had.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Dit duurde het jaar 1582 uit en stond nog even zoo als Anjous Fransche furie uitborst, waar Parma dadelijk party van trok om het land te benaauwen. En toen griefde 't den Prins in het hart, dat hij van dat hoog gezag verstoken bleef dat zoo noodig was om alles met kracht te bezielen en tot een planmatigen wederstand te vereenigen. Hij begreep dus, dat er een eind aan gemaakt moest worden en de regeering niet precair en in het onzekere blijven hangen. Hij deed hier op aandringen. En de Staten besloten tot de bezegeling van de Akte van opdracht. Men begon daar dan ook mede en het stuk moest van stad tot stad rondgaan. Maar nu wist men behendig het geheim der zaak, dat noodig geacht was, (daar het door zoo veel handen moest gaan en zoo veel secretariën doorloopen, was dit zoo natuurlijk dat niemand daar verdacht door kon worden) te verbreiden, en de Gelderschen waren de eersten die er zich aan stieten; 't zij, door Jan van Nassau wat te vroeg en te onzacht en huns ondanks, hervormd, maar waarin de Spaanschgezindheid nog rijklijk te vinden was! Utrecht bovendien, dat met Holland moest volgen, maar zeer ongewillig geworden was, en liever geen 3den Staat in plaats van de Geestelijkheid hersteld had gezien. - Het geheim uitgelekt, en daar uit openbaar afgeleid wordende dat | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
Holland zich van de Unie en Algemeene Staten zou afzonderen, zond Holland natuurlijker wijze (en met 's Prinsen goedvinden) een zeer uitvoerigen brief aan de Staten der Unie-Provincien, waar in zij dit gevolg weêrleidden, het tegendeel betuigden, en hun gedrag in 't breede verdedigden. En met een werd de Akte ook werklijk gezegeld, en weggelegd: om dat men besloot dat zij den Prins niet- moest overgegeven worden dan in Holland. Men verzocht hem dan ook ten dien einde en tot de inhuldiging over te komen. - Doch zeer spoedig daar op verzocht men hem, niet te komen, maar eerst in Zeeland, waar Middelburg, Veere, en Goes zich tegen de opdracht verzettenden, de zaak in orde te brengen. - De Prins die in dit alles zoo weinig erg had, als het lichaam der Staten zelf, die ter goeder trouw door een kleine vermomde en heimlijke factie geleid werden, ging dan ook naar Zeeland, te meer daar hij voorgenomen had Antwerpen te verlaten. En zoo was men tot half 1583 gekomen, en hield zich verzekerd dat Zeeland nu de Zeeuwsche hoofdigheid wel zou blijven toonen, en Holland of die deze intrigue in Holland bestuurden, buiten schijn van te rug treding blijven. Wat Zeeland betreft, na in het begin van 1582 de Steden op het punt van de opdracht der Grafelijkheid beschreven te hebben, was men er in September eindelijk toe gekomen, en na een arbeid van 9 maanden verloste men van het Besluit. Maar dat kindtjen moest toen nog gewasschen en opgebakerd. Middelburg wilde 't besluit | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
volstrekt niet ten uitvoer gebracht hebben (dien slag had zij zich om den arm gehouden) of de Stad moest eerst in hare privilegien hersteld zijn, schoon dat gene dat zij schending van haar privilegien noemde, bij de overgaaf der stad afgestaan was, en de Prins daarin ten gemeene nutte der Provintie van zijn jus rite quaesitum [wel verkregen recht] gebruik had gemaakt. Goes, en Veere, stemden met Middelburg, schoon beide oneindig meer aan den Prins te danken hadden, dan Middelburg achten kon over hem te klagen te hebben. Nu was dit zoo wel gesponnen, dat, zoo men b.v. Middelburg had willen voldoen, het geen niet geschieden kon zonder Arnemuyden, Veere, en Vlissingen het hunne te ontnemen, deze steden dan met het zelfde en nog veel sterker recht de rol van Middelburg spelen zouden. Daar was dus geen afkomen aan. Anderen wilden volstrekt niet erkennen dat die opdracht niet tegen de Unie streed: - en men mag vermoeden, dat onder deze goede trouw plaats had: anderen wilden er niet eens over besloten hebben, maar de zaak verschoven tot een volgende vergadering, en dit gebeurde in Juny 1583. Ondertusschen ontwierp men evenwel de voorwaarden casu quoGa naar voetnoot(1). De Prins kwam, de zaak dus staande, in July aan; en Holland begreep nu de zaak volstrekt niet af te doen dan gezamendlijk met Zeeland, en dit werd den Prins toen hij van daar te Dordrecht aankwam aangezegd. De welmeenenden brachten | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
't echter zoo verr' dat men in beraad nam om hem ten minste nu hij in Holland was de Akte over te geven: maar dit was niet te verkrijgen. Men sprak met den Prins en vertoonde hem hoe de Steden, en inzonderheid Amsterdam beducht moest zijn, dat zoo men in Holland hem de Opdracht deed en in Zeeland niet, de vaart van Spanje dan geheel op Zeeland zou zijn, en Holland daarvan uitgesloten worden: (want Zeeland had nog den Koning niet afgezworen). De Prins wist hun die zwarigheid met zijn natuurlijke overredingskracht ras te doen vervliegen, daar Zeeland hem 't jaar te voren dat Graafschap (als hij met de stukken toonde) reeds aangeboden had. Dit deed de meeste Steden nu stemmen om hem de acte over te geven, maar Amsterdam, en Gouda, (dat zeker zijn meeste pijpen te Amsterdam sleet) hielden haar streng vast. Men ging met de meerderheid door en de overlevering der opdracht geschiedde in den Haag, den 7. December, door vijf Edelen, den Advokaat van Holland, en de Gemachtigden van alle de steden, behalven Amsterdam en Gouda. Na dezen stap begreep men ook de voorwaarden bij de huldiging te bezweeren te kunnen opmaken. Daartoe waren reeds voorlang vijf zeer bekwame Staatsmannen (waar onder de Advocaat van Holland Paulus Buis, en Oldenbarneveld) gelast; en het opstel was spoedig vaardig, en werd door den Prins, na eenige veranderingen in kleenen getale, goedgekeurd. Wat nu? - Nu moest het den Prins nog eerst eens ten onderzoek ge- | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
geven worden: vervolgens den Hoogen Raad, toen het Hof van Holland; met dat alles, den 30. December werd het van wege den Prins aan de eene, en van wege de Staten door den Advocaat van Holland aan de andere zijde geteekend, en toen aan de Steden gezonden, uitgenomen aan Amsterdam en Gouda, om in de Vroedschappen overwogen te worden. Waarom men het opstel niet aan de twee gemelde steden zond schijnt vreemd; want had men met de meerderheid tegen hen besloten, zij moesten of konden ten minsten zich aan dit besluit nog onderwerpen; en het klinkt vreemd haar uit de Provincie te willen sluiten om een dissensie, zij moge beschouwd worden zoo zij wil: maar bleven zij bij de Provincie, zoo hadden zij over dat stuk even zoo veel recht van stemmen als de andere steden; en wilden zij dit recht hier niet uitoefenen, zoo konden zij 't nalaten, maar hadden zich niet te beklagen. - Doch de sleutel van dit gedrag is, dat de Leden die de zaak door wilden zetten, alles heimelijk gedaan wilden hebben, op dat de voorwaarden niet eerst openlijk en in druk door rijp en groen, vriend en vijand, gecommentarieerd, en de Gemeente daar op allerlei wijze tegen ingenomen zou worden: want het krielde in dien tijd van politike libellen in Holland als in 1782, en de Gemeente werd even zeer geslingerd als toen. Men stelde ook wat Holland betrof een Raad van Regeering nevens den toekomenden Graaf in, waarin Holland zes Leden moest hebben, Zeeland | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
vier, en Utrecht drie; maar noch Zeeland noch Utrecht wilden daar van hooren, en het was dus een nutloos werk, dat misschien uit goede inzichten sproot, misschien echter geschikt, om deze twee Provincien of 't ware te tergen, en nog hoofdiger te maken. De Vroedschappen delibereerden (of er ten opzigte van sommige misschien een sylbe te veel in dit woord zij, weet ik niet)Ga naar voetnoot(1), maar men vindt er geen resultât van, en wij houden 't dus met de Schrijvers, non contradixisse; quia non esse et non apparere idem estGa naar voetnoot(2), en het gevolg dit bevestigt. Want in May en Juny 1584 deden de Staten, op begeerte van den Prins, die zoo gaarne eenstemmigheid zag, en die vooral in dit geval zeer ter harte nam, een bezending aan Zeeland, en eene aan Amsterdam en Gouda. De Kommissie naar de twee Steden had last om (des noods) te verklaren, dat men, ondanks haar tegenwil met de inhuldiging voort zou gaan. Te Amsterdam deed Korn. Pietersz. Hoofd, die Oud-Schepen en nu kers-versch Raad in de Vroedschap was geworden, na dat de Gemachtigden op den 8. Juny hun last geopend hadden, een zeer intempestive redevoering, niet over de verplichting of niet om toe te stemmen in 't geen bij de meerderheid van Holland besloten was, maar over de vraag of de zaak van de verheffing des Prin- | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
sen nuttig was; 't geen hij zoo niet vond, want Denemarken had sedert dat het Land onder zijn gebied was, de tollen in de Zond verhoogd, en dat bewees dat Denemarken zijn vriend niet was: ook streed het, volgens zijn wijsheid, met de Unie van Utrecht: ook zou het den Spaanschen handel naar Zeeland doen verloopen. Eindelijk, dat de Gemeente van Amsterdam onder geen anderen eed behoorde te staan, dan van haar Regeering d.i. Magistraten. Een bedreiging eindelijk kwam er bij: - dat men Amsterdam en haar regering niet te klein moest achten, en niet meenen dat men ze dwingen kon. De Vroedschap minder ingebeeld dan dit kareltjen, besloot een afschrift van de voorwaarden te verzoeken, om te zien of daar ook iets in stond, waar men, uit hoofde der Stads Privilegien tegen kon hebben; maar dat men ze, in allen gevalle, niet teekenen of zelfs goedkeuren zou, voor dat Zeeland ook zoo verr' in de zaak gegaan zou zijn; en dat men dan nog, eer men iets deed, op de voorwaarden de Schutterijen en voornaamste Burgers hooren zou; 't geen te Middelburg ook geschied was. - De Secretaris dit besluit extendeerende voegde daarbij: dat dit niet wegnam, dat men echter verstond dat de Landen een Graaf behoefden; en ook gezind bleef den Prins in die waardigheid aan te nemen: - het geen zeker een betamelijke verzachting was, die hier voegde, en tot niets verbond boven 't geen sints lang verklaard en besloten was. Maar dezelfde Hooft wilde dit niet toelaten, en bracht | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
de auctoriteit van Burgemeesters daartegen ter baan. - Te Gouda verklaarde men rondelijk geen zwarigheden te zullen maken, wanneer men in Zeeland zoo verr' gekomen zou zijn als Holland. - 't Verslag der Gemachtigden werd den 6 July in de Staatsvergadering te Delft gedaan. Nu moest men raadplegen of men, niet tegenstaande deze kwaadwilligheid van twee steden, met de huldiging voort zou gaan, en den 7den sprak men daar over met den Prins, met dit gevolg, dat de zaak (die nu wijd en zijd wareld-kundig was,) behoudens de eer van den Prins en van het Land-zelf in die termen niet kunnende blijven, de gevoelens daaromtrent onverdeeld waren, en alleen de dag en de bijzonderheden der plechtigheid te bepalen en te regelen stonden, waar men meê bezig was, toen iemand, die reeds lang met het opzet van hem te moorden zwanger gegaan, en daar sedert drie maanden ontelbare malen de gelegenheid toe gehad had, dit nu juist op het oogenblik uitvoerde, als volstrekt noodig was om Amsterdam en de Zeeuwsche partij te doen triomfeeren; waar men zich naderhand zeer openlijk en glorieerende over heeft uitgelaten,Ga naar voetnoot(1) als de uitsteekendste weldaad waar de Voorzienigheid het land meê behouden had. - Het ontbreekt niet aan lieden die daar een zeer menschelijke voorzienigheid in meenen te zien (die, zeker, de Goddelijke niet uitsluit), en ik heb buiten 's Lands zelfs de Hollanders daar | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
over wel hooren belachen, dat zij, uit ontzag voor de Amsterdamsche pruiken daar niet rond voor uit kwamen: maar ik zou niet durven verzekeren, dat het dreigement van Hooft juist op dit evenement doelde, schoon het moeilijk te zeggen is, wat daar al anders onder bedoeld kon worden. Het tyrannicidium was ook sedert eenigen tijd een geliefd thema in Amsterdam gewordenGa naar voetnoot(1); en het ontbrak niet aan libellen; die den Prins een ondraaglijker tyran dan Filips scholden en den koophandel den ondergang spelden, zoo men hem tot Heer had, maar een onvoorbeeldigen bloei daar tegen, zoo men hem uit de voeten, en de Regeering alleen in handen der Staten bracht. Maar dit alles bewijst niets.
Den 10. July derhalve geschiedde die moord als bekend is, door Balthasar Geraarts, Bourgondier. - Dat de Prins doorschoten neêrvallende de woorden uitgeboezemd heeft van: mon Dieu, mon Dieu, ayez pitie de moi et de ce pauvre Peuple! wordt door den Middelburgschen Schrijver van zijn leven ontkend als een belachelijke onmooglijkheid, daar hij in 't hart getroffen was. Bij mijn leeftijd echter zijn twee zeer notabele gevallen gebeurd, waar in de kwetzuur van het hart, zelfs van veel spoediger dood gevolgd, niet belette, dat de gekwetste nog vrij meer en langer sprak dan dit kleine schietgebed. Anderen nog kwaadaartiger, veranderen deze | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
woorden, als had hij gezegd: J'en suis seul la cause, ziende (want dus verklaren zij dit) op de ongelukken des Lands. Iets dat ik in de even gemelde beroerten weder heb zien opkomen, en in prentjens en boekjens aan de Gemeente instampen, schoon het weinig vat had. Doch merkwaardig is een afbeelding van Willem den I. in het Museum te Amsterdam; op welk schilderij hij vertoond wordt niet een papier in de hand, waarop dit Grieksch te lezen staat: συ, Θεος, γινωσϰεις την αἰτιανGa naar voetnoot(1). Ik weet niet waaruit dit zijn oorsprong hebbe; maar mooglijk dat de nasporing van den oorspronklijken eigenaar, waar voor het (zeker niet lang na des Prinsen dood, zoo niet bij zijn leven) geschilderd is, den weg banen zou om den zin van die woorden aldaar, of de reden waarom zij daar geschilderd staan en juist in het Grieksch, op te helderen. De straf, door B. Geraarts ondergaan is bekend, zoo wel als de lof die hij bij de R. Geestelijkheid, waar zij spreken dorst, door zijn schelmstuk behaalde. Zijne apotheosis [vergoding] is door den vermaarden torrentius in schoone Latijnsche verzen gezongen. - Het was echter verre van daar, dat de Spaanschgezinden in het algemeen in zulke gevoelens stonden. | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
Iets over 's Prinsen lijkstatie en 't verschil daar bij over den voorrang tusschen de Staten van Holland en de Staten Generaal, die hem verkregen. Iets over zijn brieven, op 's Konings domein-kamer voorhanden.
[Over dit alles Z. de Ophelderingen en Bijvoegs.] |
|