Geschiedenis des vaderlands. Deel 1
(1832)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijWester-Zeeland.Bevat Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland, Wolfaartsdijk en Borselen; die meê een deel van het Duitsche Rijk waren. Onder den naam van Walcheren koomt ook geheel Wester-Zeeland voor. In de negende eeuw was het reeds als Graafschap en Leen, of beneficie bekend. In 976 bevestigt Keizer Otto aan de Abtdij van St. Bavo te Gent, bezittingen in Beveland, Borselen, en Walcheren. Vlaanderen was driederlei: a. Fransch-Vlaanderen, b. Vrij-Vlaanderen, c. Rijks-Vlaanderen, waarvan den Keizer hulde gedaan wordt, en waartoe behoorde Aalst, Waas, en de Vier Ambachten. Sonnemeer in den brief van Otto III, van 985, was een eenige plek, en niet geheel Schouwen of Zeeland. | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
Otto III dolf een gracht tot grensscheiding. Hij had aan den samenloop van Lijs en Schelde een burcht gesticht tegen Frankrijk, de nieuwe burcht geheeten, ter onderscheiding van dien van Boudewijn I. Burggraaf was Heer Wichman van Saxen-Vorstenbloed, wiens dochter Hildegarde aan onzen Diederijk II huwde. Wichman begroef zijne Gemalin Lutgaarde in 961. Diedrijk II, Opvolger, kreeg een foreest aldaar 969 van Koning Lotharis van Frankrijk (die voor een tijd aldaar meester was) kluit I. p. 178. Arnulf, zijn zoon, trouwde LutgardeGa naar voetnoot1, en teelde
Hermengarde, dochter van Boudewijn met de baard, Vden Graaf van Vlaanderen, die in 988 Zeeland bewester Schelde bekwam van Keizer Otto (volgens oliv. vredius) doch eigenlijk eerst in 1007 van Keizer Henrik - en zuster van Boudewijn van Rijssele, den Godvruchtigen, VIden GraafGa naar voetnoot2.
Niet voor de XI eeuw (als kluit aanmerkt) heeft Holland aanspraak op Wester-Zeeland gehad. Op Waas zelfs niet voorgewend, dan in de XIV eeuw, wegens Henegouwen, anders niet. Echter denkt van loon (non refragante kluit p. 136, | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
187) dat het te voren aan Holland was. Maar dit blijkt niet. Van dien tijd af de eeuwige twisten tusschen Holland en Vlaanderen over Zeeland, die bij de 400 jaar duurden (als meierus 't uitdrukt). Dezelfde meierus ad ann. 1310 zegt, dat de oorlog daar over 70 jaren geduurd heeft, ‘ex quo Comites Flandriae sibi petebant homagium fieri a Comitibus Hannoniae de insulis ZeelandicisGa naar voetnoot1. Boudewijn van Rijssel bekwam dit Wester-Zeeland, ook quinque Insulae genaamd, ook tusschen Schelde en Heidensee, na zijn vader, in 1036 of 1037, op de Hollanders in een krijg tusschen den Hertog van Lotharingen en Keizer Henrik III, door Robert zijn zoon. Deze Boudewijn verdeelt zijn gebied tusschen zijn zoons Boudewijn van Bergen de VIIIste Graaf en Robert den Vries. Hij schenkt de Vijf Eilanden aan den laatste, te samen met Aalst en de Vier Ambachten. Na den dood van dezen Boudewijn van Bergen in 1070, en die van zijn zoon Arnulf den IXden Graaf, in 1072, nam Robert bezit van zijns Neefs Staten, en ontfing | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
het verlei van Aalst en de overige landen die hij van het Rijk hield. Men meent, dat Robert Zeeland nu aan zijn stiefzoon in Leen gaf. Op hem volgde zijn zoon Robert II (1096) aan wien Keizer Henrik deze landen, Zeeland, Waas en de Vier Ambachten betwistte. Kluit meent: omdat deze landen tot Vlaanderen behoorden, en Boudewijn de Godvruchtige nog afkomelingen naliet, uit Richilde; wier erfrecht hij beter achtte. Vlaanderen zelf niet, om dat dit niet onder het Rijk behoorde. - Richilde behield het echter bij den vrede in 1103. Echter deed nu Keizer Henrik V (in 1106 aan 't Rijk gekomen) een tocht tegen hem: waarin de Hollanders deel namen. ‘Dit is 't eerste spoor (zegt kluit p. 201) dat de Hollanders zich 't land over de Schelde hebben aangetrokken.’ Doch meierus leidt de geschillen van 1007 af, toen de Keizer er Boudewijn meê verleidde. (Kluit p. 188). Op Robert II volgt Boudewijn de XIIde Graaf (1111) toen Karel de Goede (1119) toen Willem (1127) toen Diederik, Kleinzoon van Robert den Fries uit zijn dochter Geertrui in 1128. toen diens zoon Filip 1164-1191. Filip deed manschap 1164, en verkreeg daarbij vrijheid van tol langs den Rhijn. Maar in dien tijd was de tol van Geervliet door den Keizer aan Holland verleend. - Van hier een oorlog met de Vlamingen, waar bij Graaf Floris III de Vette (die ook de rijke genoemd wierd) gevangen raakte en zijn leen in Zeeland verloor, bij vonnis (V. kluit Probat. ad 27 Febr. 11 67/68) 't geen hij echter, of zijn opvolger, wederom kreeg (kluit p. 248). In 1127 maakte Petro- | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
nella na de dood van Karel den kleinzoon van Robert de Vries, aanspraak voor haar zoon Diederik VI op Vlaanderen. - Geertrui leefde toen nog. (Kluit p. 248-9. Op Filip volgde 1191 zijn zuster, Margriet (na verdeeling met zijne andere zuster) in de eilanden, en haar man Boudewijn V van Henegouwen, deed er manschap voor in 1192. Zij stierf 1196, opgevolgd van haar zoon Boudewijn naderhand Keizer van Constantinopolen, en in 1206 volgde dezes dochter Joanna: van wie de Graven van Holland dit Leen op nieuw hielden. Na de dood van onze Diederik VII, erkende Willem I en Van Loon 't Vlaamsche recht, en bevestigden de acte van 11 67/68 bovengem. Onder Johanna, trok Keizer Fredrik (1218) die landen aan zich te rug, en verleidde er Willem I meêGa naar voetnoot1. In 1221 werd dit te niet gedaan. - Joanna sterft 1244, opgevolgd van haar zuster zwarte Margriet nu hertrouwd aan Willem Dampierre. Deze | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
als superior Domina terrae Zeelandiae bekrachtigt possessien. In 1246 verdeeling tusschen haar kinderen, bij arbitrage, waarbij aan Dampierre Vlaanderen kwam, cum omnibus adjunctis, Henegouwen aan Avennes. Aan wien Aleid de zuster van onzen Willem II huwde. Aan hem schonk Koning Willem (bij afzijn van Dampierre) het geen het Rijk behoorde. Bij acte van 1248 echter staan de Avennes aan hun broeders Dampierre, 't recht op Zeeland en Waas etc. weêr af. Koning Willem bekrachtigt dit. Nu twist tusschen Willem II en Margriet. - Deze verheft het leen niet binnen jaar en dag, en Willem II als Keizer verklaart het vervallen 1252, en geeft Zeeland, Aalst, Waas, en de Vier Ambachten, en ook het Graafschap Namen, aan Avennes. Het geen Paus Innocentius met een Bulle bekrachtigde. Hieruit Margriets aanval op Walcheren 4 Julij 1253, waarbij Guido van Vlaanderen en zijn broeder Jan van Dampierre gevangen worden. Zie melis stoke. Margriet vraagt Willem om vrede, en verkrijgt het, onder afstand van Henegouwen, Aalst, en de Vier Ambachten. (Van Zeeland geen melding). Na Willems dood verbindt zijn broeder Floris zich met Guis dochter te huwen, en 't leen van Zeeland tot bruidschat te hebben. En Floris V maakte met Gui 1278 een verbond over Zeeland tot gemeene bescherming. 't Geen tegen Avennes was, om hem buiten 't bezit van Zeeland te houden. Kluit p. 223. Ook verhief Margriet die toen nog leefde, en, na haar dood, Gui, dit leen van het Rijk, en Keizer Richard | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
deed Willems vonnis tegen Margriet te niet, v. Probat. 27 Jun. 1260. Zij stierf 1280, en liet Jan van Avennes Graaf van Henegouwen, en Gui van Dampierre Graaf van Vlaanderen, volgens 't verdrag. Deze verzuimt het verhef, jaar en dag. Keizer Rudolf verklaart ook Zeeland vervallen, en bevestigt Willems uitgift aan Avennes. (Prob. 1281, No. 1.) Gui verzet zich, en 15 Junij 1282 wordt te Worms tegen hem gevonnisd, met kennisgeving aan Graaf Floris, als Onderleenman. Zoo als Floris dan ook zich aan zijn neef Jan van Avennes tot bescherming verbindtGa naar voetnoot1. Kort daarna echter verbindt hij zich op nieuw met Gui tegen Avennes: die al steeds machtiger wierd. Zie p. 232, 233. Dit geschiedde 15 May 1283, waarop Gui 31 May eod. anno 10,000 p. vl. aan zijn dochter ter bruidschat toelegt. Hoe zeer de Paus zoo wel als de Keizer in de belangen van Avennes ten sterkste overgehaald was, neemt echter Keizer Rudolf eindelijk den eed van Gui aan en verleidt hem 1288. Maar in 't jaar te voren had Floris reeds getracht Zeeland onmiddelijk van het Rijk te houden, en verkreeg ook in het jaar 1290, een aanschrijving van Kei- | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
zer Rudolf aan de Zeeuwsche Edelen om hem (Floris) als zoodanig zuiver-Leenhouder te erkennen en bij te staan, en niet een ander (een adulterinus dominus) daar voor te erkennen. (Dit was om 't verdrag met Floris V voor zijn broeder Willem 1248 aangegaan en hun belofte daar bij, zie kluit p. 289, en dat Margriet had weten te versterken door bijzondere verbintenissen met Edelen, (Ald. p. 295). Intusschen was het gedrag dier Edelen zoodanig, dat Margriet ze zelf verliet, en met haar zoon Gui zich 15 Oct. reeds vooraf verbond, hun geen schuilplaats te geven, voor zoo verr' zij wegens hun medeheulen met haar gebannen waren of 't nog mochten worden. Ook bleef Rudolf bij deze laatste sustenu, en weigerde daarom het verdrag in Floris gevangenis gemaakt te bekrachtigen: zie onder. Na Rudolf, was Adolf Graaf Guido niet gunstiger, maar op de hand van Avennes. Maar als Albert (1298) regeerde, werd het vonnis tusschen Avennes en Gui te niet gedaan, ten koste echter van een leen en jaarlijksche geldsom, waarmeê hij twee Graven die wel met Albert stonden, verbond om hem ten Hove dienst te doen. Avennes daar tegen verkreeg in 1299 weêr dat datzelfde vonnis in kracht blijven zou; onder bijvoeging: ten zij er zulke brieven voortgebracht wierden, als waardoor het naar rechte zou kunnen vernietigd worden. Wat nu gedaan? - de twee partijen gaan een arbitrage aan, waarbij alle processen en vonnissen vóór Jan gevoerd en gewezen, voor nietig en van onwaarde verklaard worden; en Dit laudum bevestigt de Keizer ook weder, en trekt zijn vonnis van 1299 uitdruklijk weêr in. Floris V was de eerste die Zeeland een onmiddelijk | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
leen van het Rijk beweerde. - Dit vindt kluit zeer kwalijk, p. 241. - An recte? Hij steunde niet slechts op 't verlei aan Willem I ten gevolge van 't vonnis van Keizer Fredrik tegen Joanna, 't geen meierus wil dat door
Wij voegen er bij uit jo. a leydis in Chr. Belg. L. 18 c. 10, dat in 1177 Floris, Walcheren van Graaf Filip te rug vorderde, als ‘quam ejusdem Philippi antecessores, Comites. Flandriae, aliquot annis injuste occupaverant.’ Deze Floris is Floris de Vette. (Kluit p. 249.) Dit is zeker, dat Robert de Vries Zeeland onmiddelijk hield, toen hij 't aan Diedrik V gaf. - Nu is de vraag: gaf hij 't over zoo hij 't had, of in leen? De Hollandsche Graven schijnen 't eerste beweerd te hebben; de Vlamingen 't laatste. | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
De Keizers Hendrik IV en V schijnen 't aan zich vervallen gerekend te hebben, en de Graven van Holland erkend te hebben. Maar zij maakten een vrede, waar in de zaak bleef zoo zij was, (dat is onbeslist) en Zeeland in 't bezit der Vlamingen. Nu verloopen er een groote 60 jaren, en daarin vijf opvolgingen, waar in de zaak slaapt: tot Floris de Vette Filip aanmaant tot te rug gave. En deze geeft het weder in leen. Men getroostte zich dit. Dit behelst een agnitio facti, maar de jure originario zegt het niets. In 1190 na Floris dood trachtte Diederijk ook Zeeland van den Keizer te verheffen. Meierus anno 1191. (kluit p. 265). Dit mislukte, en Diederijk deed de hulde; maar een nieuwe oorlog ontsproot uit de Tol van Geervliet in 1193 door Keizer Hendrik op nieuw bekrachtigd, waarbij de Vlamingen uitdrukkelijk daar aan onderworpen werden: - waarin Diederijk de overhand behield 1195. Diederijk VII deed geen manschap dan eerst op 't laatst van zijn leven (ultimis diebus vitae suae) (kluit p. 268.) en voerde daar altijd het gezag van vrijen Graaf, zonder erkenning van overgezag of medegezag van Vlaanderen (ibid.) Ook schreef hij zich Dei gratia Graaf van Holland en Zeeland, 't geen geene andere Graven deden voor Willem II en Floris V. Willem I en v. Loon waren in nood, en gedwongen, en zelfs moesten zij hun recht aan den Vlaming, als scheidsman, verblijven. Willem I erkende dus weder het verdrag van 1168, 't geen Willem II ook erkent door hem (Willem I) gedaan te zijn. (Kluit p. 273, 274.) Echter trachtte Willem I er zich ook aan te ontheffen (p. 279). Floris IV (na Joannaas herstel) moest den Keizer gehoorzamen en zijn daad dulden, en 't werd weêr een gemeen leen als in 1168. | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
Floris, Willems II broeder, staat bij Margriet in voor zijn broeder, dat deze haar hulde zal doen, en geeft daar gijzelaars voor. En de Edelen zweeren, dat zij anders den Graaf Willem niet zullen bijstaan.
De oorlogen die sedert onder Floris V, en Jan II met de Vlamingen ontstonden, deden de wederzijdsche aanspraken voortduren. Floris gevangenis door verraad, deed die der Vlamingen bovendrijven. Men ziet hoe Koning Willem dobberde tusschen de verdragen, die hij niet nalaten kon gestand te doen, en het besef van de oorspronkelijke onwettigheid daarvan, of het onrecht, dat hij er door leed. En met Floris V was het niet anders. Een kind toen zijn vader stierf, was hij onder de voogdij van denzelfden oom Floris, die zulke nadeelige en grievende bedingen met Margrete gemaakt had. De oorlog stond weêr uit te barsten, als Koning Lodewijk van Frankrijk (Margretes Leenheer wegens Vlaanderen) ter vereffening, een huwelijk tusschen den Voogd en Guis oudste dochter voorsloeg, dat dan ook in zijn bijzijn 24 Sept. 1256 aangenomen, (Prob. eo a. No. 1, 2) en te Brussel besloten werd. Als ter bruidschat, kreeg Floris de Voogd Zeeland in leen, en, zoo hij kinderloos mocht komen te sterven, zou Graaf Floris zijn wees, 't zelfde leen behouden, en Guis tweede dochter Beatrix trouwen. Hier op werd de vrede gebouwd die met Margrete den 13 en met Gui den 21 Oct. getroffen werd.
Men ziet hoe dit doorluchtig Weeskind behandeld werd, en hoe zelfs dat gene waar geen geschil over was of zijn kon, hem ontnomen werd, ten behoeve van zijn Oom en Voogd; en afhanklijk gemaakt van | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
voorvallen en persoonlijke praestatien, waardoor hij in de neteligste betrekkingen tusschen zijn verraderlijken aanverwant Avennes, en erf-vijand Dampierre gebracht werd. Een nieuwe toedracht van zaken had thands plaats. De Graaf van Holland had Zeeland niet meer, maar het was zijn Voogd, die het nu kreeg voor zich en zijne afkomelingen; en wiens kinderloos overlijden alleen, Holland daar weder aanspraak op geven moest jegens Margretaas Erfgenaam. Intusschen spreekt het stuk-zelf niet beslissend over het recht van Margreta (‘cum omnibus juribus quae nos et mater nostra habebamus vel dicebamur habere’), en het is weder een transactie de re dubia, salva juris veritate gemaakt. Hoedanige transactien geen beslissende kracht noch afstand over de sustenu meêbrachten, maar alleen over het bezit gingen. Floris de Voogd zeker deed dien afstand wel voor zich en beloofde te rug gave van alle brieven daar meê strijdig: maar het is zichtbaar dat hij 't voor zijn pupil (wien hij beroofde) niet beloofde, noch belooven kon, en dezen niet verbond of in rechte benadeelde. Teregt zegt kluit p. 317, ‘Unde videmus, quam subdole quamque ambitiose tutor ille sua commoda sectatus sit.’ Hij zwoer Margreta dan ook hulde en manschap, en verbond zich dat zijn pupil dit alles bekrachtigen zou, of hij Voogd de rechten van dezen niet handhaven. En dit alles is nog te schreeuwender, daar het Rijks vonnis tegen Margreta van 1252 nog bestond en in kracht was. Want eerst in 1260 beloofde Richard aan Margriet de haar ontnomen landen weder te geven. (p. 323.) Zoo als hij dan ook eerst in dat jaar haar met Zeeland weder verleidde. Weshalve dit verraderlijk verbond van den Voogd Floris zijn pupil een recht ontnam en aan Margriet overbracht, dat zij niet heb- | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
ben kan, maar waarvan de overdracht echter die te niet doening van het vonnis (als op grond van wederzijds goedvinden der belanghebbende partijen die zich daarover verdragen hadden) veroorzaakte, welke zonder dat wellicht nooit geschied zou zijn.
Nu bestond het geschil nog tusschen Avennes en Dampierre, 't geen ook dit zelfde Zeeland raakte. In 1257 deed Avennes afstand daarvan. Floris de Voogd hield nu Zeeland bewester Schelde in Leen, maar echter niet meer met den Vlaming gemeen. 't Hiet nu nog een Kasselanij. Hij stierf, zonder de dochter van Gui getrouwd te hebben, in Maart 1258Ga naar voetnoot1. Aleid nam de voogdij van den jongen Graaf van Holland aan, toen Weduwe van Jan van Avennes zijnde. In 1264 nam Otto Graaf van Gelder haar plaats in. De Edelen waren afkeerig van haar (kluit p. 335), maar zij was een slimme feeks (als men zegt) en wist Floris na dat hij zelf regeerde, na dat hij in 1266 de toomen des gebieds zelf aanvaard had, nog lang in haar gareelen te houden (kluit p. 337 adn.) Zoo als hij in 1272 nog haar zoon Floris over geheel Zeeland stelde, terwijl Albert van Voorne Kastelein was; en Aleid zijn gemachtigde bleef. (Id. p. 337.) In 1290 borst de opstand der Zeeuwsche Edelen en de Vlaamsche oorlog uit, door vossius Lib. IV, en wagenaar III D., p. 47, beschreven. De zaak is, volgens kluit pag. 337, dezeGa naar voetnoot2. | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Nadat de Friezen t'ondergebracht en de Hollandsche Edelen, (met name Amstel en Woerden) onderworpen waren, hield Floris de Grooten zoo wat op afstand, en lei Zeeland een vierde penning opGa naar voetnoot1, 't geen de Grooten tot afval bewoog, die zich tot Gui wendden. Waar op deze in 't Land viel. Floris raakte verlegen, daar zijn gemalin en zoon in Middelburg belegerd waren. De Hertog van Braband kwam tusschen beide: in vertrouwen op hem werd Floris te Biervliet (in Vlaanderen) gevangen, nadat het vrede was, en Floris daar op gerust zijn leger ontbonden had (kluit, p. 345), en deed Gui manschap wegens Walcheren, waarop de Edelen wel tot hun plicht te rug moesten keeren. Intusschen weigerde Keizer Rudolf dat verdrag te bevestigen, 6 Julij 1290, die ook 8 May eod. anno, reeds te niet gedaan had het verdrag van Floris den Voogd, als hebbende 't recht van zijn pupil niet kunnen verminderen, en aan de Zeeuwsche Edelen de aanschrijving gedaan, waar van boven, (kluit p. 339, 340). (Dwaas en dom [enz.] is kluits invective tegen deze Charters, p. 340.) Rudolf stierf, en Adolf bekrachtigde Rudolfs vernietiging den 31 Augustus 1294. En met reden. Men misbruikte Floris gevangenschap even zoo schandelijk als men haar bewerkt had. Tot scheidsmannen in het geschil (NB. dat reeds door den Keizer beslist was, immers niet dan door hem te beslissen was) stelde Gui zich-zelven, den Hertog van Braband (die tusschen hen beide den schelm speelde), en Gui's oudste zoon, en aanstaanden opvolger Robert: (Egregios sane arbitros!) [uitmuntende scheidslieden!] en | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
bij dat fraaie verdrag van arbitrage kwam dan ook een arbitrage over het geschil tusschen het Zeeuwsche Edelgeboefte en den Graaf, tegen wien zij lijf en goed verbeurd hadden, ware 't niet, dat zij zich met een vroeger verdrag dekken kondenGa naar voetnoot1. De arbitrage werd uitgebracht 8 Junij 1290 en kwam neêr op deze punten: Floris moest aan Gui manschap doen en L. 20,000 Parijssche munt betalen, voor krijgskosten, en daar voor gijzeling houden te Gend. Niet genoeg, daar werd over de rechten van den Graaf als zoodanig in Zeeland, tusschen hem en de Ballingen gedecideerd en zelfs de hoogste rechtspraak aan 62 mannen gelaten, waar in de hoofden der verraderij (kluit, p. 356-358). En (nog schooner!) Floris moest ten behoeve van Gui tegen den Keizer en 't Rijk de wapenen voeren, zoo die niet toestemmen wilde in 't verdrag (p. 352, § 7), en 't verdrag met zijn Voogd aangegaan, bekrachtigen. En dit moest alles door Edelen en Steden van Holland bekrachtigd worden, ten einde enz. (§ 15) - en Floris zich nog aan een poenae stipulatio van L. 30,000 onderwerpen en daar voor gijzeling houden te Gend (p. 359). Zeker! zoo ooit een stuk nul was, dit was nullitatis absolutissimae. Gevangen, gedwongen, met bedrog en list geeircumvenieerd, tegen 't Recht des Rijks, tegen Gewijsden en Jussa Imperii aan, wordt iemand afgeperst een bevestiging, waarbij hij zich depossideert, het afgrijsselijkst schelmstuk van een voogd, die zijn pupil verried en beroofde, gestand doet, en aan poenale stipu- | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
latien, borchtochten, en gijzelingen onderworpen, ja zijn eigen onbetwiste onderdanen tegen hem zelf, tot opstand en feitelijkheid verplicht, zoo hij zich tegen deze gruwelen verzet, en niet zelf meineedig wordt tegen zijn wettig Leenheer en 't Rijk. Wat verwarde kop en wat ziel moet [..hij..] hebben, die zoo iets van waarde zal houden! Met recht derhalve verkrijgt Floris V van 't Rijk en wel van twee achtereen gevolgde Keizeren de te niet doening van dit gruwelstuk, in 1290 en 1294. Intusschen was er wederom oorlog tusschen Floris en Gui uitgeborsten, als blijkt uit een bestand tusschen hen in 1293 bij tusschenkomst van Koning Eduard van Engeland gemaakt, en tot Augustus 1295 verlengd, waarna de oorlog, met een roemruchtige overwinning d. 27 October 1295 op de Vlamingen, eindigde. Het bleef ook bij de twee uitspraken of brieven van Rudolf en Adolf niet; maar ook Adolf deed aanschrijving aan de Edelen in Zeeland om Floris en geen ander te erkennen (kluit, p. 365). Tot dat Floris 10 Januarij 1295 met Koning Filip den Schoone van Frankrijk in een verbond trad (waarbij hij een leen in gelde van hem aanneemt) dat voornamelijk tegen Gui ingericht was. Van 1290 schreef Floris zich Graaf van Holland en Zeeland, en van dien tijd ook is Zeeland als een bijzonder Graafschap aangemerkt. En men moet het aanmerken als van toen aan onmiddelijk van het Rijk (even als voor 988 in Boudewijn met den baard) gehouden te zijn. | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
Floris kwam om, en naauwlijks was zijn zoon Jan 1 erkend, of Gui viel weder in ZeelandGa naar voetnoot1. Jan liet in 1297 zich overhalen om de zaak in uitspraak van Koning Eduard te stellen. In de Archiven van Rijssel wordt een geschrift gevonden van vredes-artijkelen tusschen de twee Graven 12 Febr. 1298Ga naar voetnoot2: waar bij Gui afziet van alle recht op Zeeland (p. 368, § 2), dat echter zou moeten herleven in geval van versterf op Collateralen. De Graaf van Vlaanderen en zijn Kinderen en Edelen moeten zich met eede zuiveren van deel in Floris moord gehad te hebben. Holland verbindt zich ter hulp van Vlaanderen tegen Frankrijk met 500 ruiters en 10000 voetknechten, ten koste van Vlaanderen, en Vlaanderen vice versa jegens Holland. De poenale stipulatien van Floris V vervallen. Men ziet, Gui, die boven dien 't Rijk tegen zich had, had toen de handen vol tegen Frankrijk - en was verdacht ten opzichte van Floris moord. Stoke V, vs. 1247. Kluit twijfelt of die vrede gesloten is: maar dat zij gesloten is, is klaar, door dat wezendlijk Jan Gui tegen Frankrijk te hulp gekomen is anno 1305; en er ook te Rijssel een Hollandsch stuk van Jan I is, waarbij tot die vrede gerespicieert wordt.
Gui derhalve gaf zijn recht op vis-à-vis van het Hollandsch huis, maar wilde 't vast houden ten aanzien van Avennes die op de Hollandsche erfenisse reeds | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
lang vlamdeGa naar voetnoot1. En toen Jan I op 't uiterste lag, gaf hij, nu ond zijnde, al zijn recht op Zeeland over aan zijn oudsten Zoon Robert de Nevers.
Jan I stierf 10 November 1299 kinderlees, en Jan van Henegouwen volgde hem opGa naar voetnoot2. - Maar reeds vroeger had hij zich als Voogd van Jan I weten op te dringen: waarover te zijner plaatse. Als opvolger en causam habens [regthebbende] was hij gehouden door het Verdrag van 1298. - Hij weigert dit, en Robert, Guis opvolger, verleidt het aan zijn broeder Gui. Jan II nu grondde zich niet zoo zeer op de rechten van Floris of Jan I, waar aan door het verdrag van 1298 gederogeerd was (schoon hij dit had kunnen doen) als wel op het recht van zijn Huis: zich beroepende op de vonnissen door Koning Willem, Rudolf, Albert, ten behoeve van Avennes tegen Margreet gegeven. Want op den Rijksdag door Keizer Albert te Spiers in 1299 gehouden, had Jan van Avennes verkregen, dat alle de vonnissen van Rudolf deze zaak betreffende in kracht zouden blijven, voor zoo verr' de Vlamingen het tegendeel niet door wettige stukken zouden doen blijken.
De quaestie was nu zeer verwikkeld: want | |||||||||
[pagina 278]
| |||||||||
1o.quaeritur de successione Joannis IIGa naar voetnoot1 2o.de Jure priore Roberti Flandri. En dit was ten voordeele van den Vlaming quod ad allodiam. Maar quod ad feuda Zeelandiae:
Zoo dat Vlaanderen re in se spectata gelijk had. Maar Jan de II had
Een geweldige oorlog was het gevolg dezer onvereffenbare geschillen, waarbij Holland en Zeeland deer- | |||||||||
[pagina 279]
| |||||||||
lijk geteisterd werden, en welke geschorst werd door een vrede (of liever bestandGa naar voetnoot1) 1303, waar bij geheel Zeeland (Oost en WesterGa naar voetnoot2) Zierixzee alleen uitgezonderd, in 't bezit der Vlamingen bleef. En in 1304 werden de vijandelijkheden hervatGa naar voetnoot3.
Jan II stierf 1304, en Willem III volgde hem op. In Junij 1305 vrede tusschen Frankrijk en Vlaanderen, (kluit p. 382) waar in echter Holland en Zeeland niet besloten werden, schoon Jan II, volgens een verdrag van 1297, 's Konings bondgenoot was. - Willem III zich dus verlaten ziende, kwam tot een verblijf aan scheidslieden. En d'oudegherst teekent aan, dat de geschilpunten bepaald werden tot twee, α. de Erfopvolging in 't leen van Zeeland: β. dat in eenige Allodialen in Zeeland. In 1306 staakte men de vijandelijkheden. In Holland werden de schaden opgerekend, die de Vlamingen daar gedaan hadden; - maar het bestand werd voor nog 4 jaren verlengd. Ter gelegenheid der kroning van Keizer Henrik te Aken 6 Januarij 1308/9 werd dit verlengd tot in 't volgende jaar. Eindelijk in 1310 werd de vrede gesloten. Waar bij Willem III Zeeland in leen van Vlaanderen kreeg, en wel onder uitkeering van een jaarlijksche som, aan den opbrengst aequivalent; - en bovendien aan Waas en de 4 Ambachten verzaakte, de Edelen, die Vlaanderen toegevallen waren weer aan nam, en gijzelaars gaf. Zie daar weêr wat Fransche hulp is, en hoe zij | |||||||||
[pagina 280]
| |||||||||
Willem III in 't naauw bracht. Deze vrede duurde dan ook slechts 5 jaren. Keizer Henrik verleidde ook Robert van Vlaanderen met Zeeland enz. en wat Rudolf en Adolf gewezen hadden, was vergeten: dit verlei was in 1315. Nu kon echter Willem niet stil zitten; en hij hervatte den krijg tevens met den Koning van Frankrijk, wiens zuster Willem getrouwd had, die na in 1316 een bestand met Vlaanderen gemaakt te hebben, den vrede wel trachtte te bemiddelen; zoo als ook die van Engeland deed. Maar vruchtloos. In 1320 echter, na dat Filips van Frankrijk een vaste vrede gemaakt had, werd van wederzijde de zaak aan hem verbleven; die ze niet ten einde bracht. Hij stierf naamlijk, ook overleed Robert van Vlaanderen; en Karel de Zoon en Opvolger van Filips, bemiddelde 't, 6 Maart 13 22/23. Nu staat de Graaf van Vlaanderen nogmaals af van alle recht, hulde en manschap op Zeeland, ook van alle eigendom, heerlijkheid of domein dit land betreffende, en geeft alle papieren over (kluit p. 387). En hij laat en guarandeert Graaf Willem alles wat er op of in is, meubelen, vee, sterkten en wat na den dood van Jan I op hem vervallen mocht zijn; met afstand van alle schulden, poenale stipulatien, of wat het zijn mocht. En daar tegen staat Willem af van zijne aanspraken op Waas, Aalst, Geertsbergen, en de 4 Ambachten. De Graaf van Vlaanderen neemt ook aan, den Keizer zijn leen te refunderen ten behoeve van Willem. De goederen der Vlaamschgezinde Edelen blijven verbeurd en aan den Graaf van Holland. En zoo daar van iets te rug gegeven mocht worden, de Graaf van Vlaanderen zal dit vergoeden, maar daar tegen zal die van Holland hem L. 30,000 ééns geven in 4 jaren: | |||||||||
[pagina 281]
| |||||||||
voorts verbond tegen een ieder, de Leenheeren uitgezonderd. Vescheiden Steden, zoo in Henegouwen en Holland als in Vlaanderen teekenen het Verbond als naar stijle reeds ingevoerd. Keizer Lodewijk bevestigde dit in Maart 1324. Naderhand heeft Albert van Beieren nog gezorgd dat dit Verbond in 1358 van wegens Vlaanderen nader bekrachtigd werd. (Kluit p. 390.)
Eindelijk in 1323 werd bij de vrede tusschen Willem den III (van Holland en Henegouwen) en Robert van Vlaanderen, Zeeland aan den eerste, en Aalst, Waas, en de 4 Ambachten, daar tegen, aan den laatste afgestaan. En van dien tijd af was Zeeland een tweede Graafschap dat de Graaf van Holland als zoodanig van 't Rijk hield. Kluit, p. 242.
't Leen van Zeeland kan zeker niet uit de gift van Wasda getrokken worden. Kluit, p. 244. Maar niets verhindert dat die Zuider Holland, tot de Schelde, en ook Wasda in Leen had, ook het land tusschen die twee ingelegen eodem jure bezat. En hier is vrij wat schijn voor. Kluit deraisonneert hier. En zoo wij dat aannemen, gelijk van loon het gist, en meierus het onderstelt, en Keizer Rudolf het aanneemt, is alles klaar. Dat Diederijk de II slechts het enkele Sonnemeere op Schouwen ten geschenk kreeg, bewijst niet dat hij toen geen Graaf van dat Schouwen, en van dat geheel Graafschap was. En waarom mag hij 't ook niet van Walcheren of Wester-Zeeland geweest zijn. - Het is meer waarschijnlijk dat dit, meê aan de Noormannen gegeven | |||||||||
[pagina 282]
| |||||||||
zijnde geweest met Kinhem, met deze bij de vereeniging dier brokken onder Lotharis aan denzelfde ter bewindvoering gegeven is. En men vindt ook sedert geen andere Graven van Walcheren meer. |
|