Geschiedenis des vaderlands. Deel 1
(1832)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijFriesland.Ten tijde van de Romeinen kende men Frisii majores et minores. En zij waren aan de overmacht dezer geweldenaren onderworpen. Hun naam strekte zich zeer wijd uit. Van ons Wester zeestrand tot den Eider, en van de Noordelijkste kust af tot Vlaanderen, was alles onder den algemeenen naam van Friesland begrepen. Onder Karel den Grooten was dit zoo; en de kleederen, die hij op Paaschdag aan zijn Hofgezin uitdeelde, waren van Friesch laken, maar zeker niet in hetgeen wij thands Friesland noemen geweven of toegereed. Het was even zoo onder de Kaarlingen, en zelfs nog omstreeks 1070 werd Holland onder dien naam verstaan, en van daar werd Robert van Vlaanderen, na dat hij Geertruid van Saxen getrouwd had, als Voogd over Holland, met den naam van Robert de Vries genoemd. Een naam, die onze historieschrijvers bij de Vlamingen dus geboekt vonden en dom genoeg waren, om dus van hun over te nemen, daar zij hem in tegendeel Robert den Vlaming hadden behooren te noemen. Van hunne Regeering onder hun Koningen, en na de onderwerping aan Karel, onder hunne Hertogen, spreekt wagenaar. Of zij Rome ingenomen hebben, en daar voor van Karel begiftigd zijn met onderscheidingen, waar onder | |
[pagina 252]
| |
de naam van vrij de belangrijkste schijnt, is een vraag, ten uiterste moeilijk te beandwoorden. De overlevering waar zij op steunen, zegt het; de blijken of bewijzen die zij aanvoeren, zijn van geen of zeer weinig beteekenis; maar die overlevering stemt met eene zeer algemeene overlevering over een, die in overoude Duitsche, Fransche, en zelfs Italiaansche Romannen voorkoomt. - Ook schijnt niet geloochend te kunnen worden, dat zij in de legers van Karel in Spanje gediend hebben; en waarom dan ook niet in Italie, en bij het bedwingen van Rome. - Doch over het gewicht aan de oude volks-sprookjens te hechten, zullen wij mogelijk wel eens opzettelijk spreken, wanneer wij den oorsprong der bewoners van dezen hoek van ons warelddeel onder handen nemen. De tijd naamlijk dit toelatende. [Zie dit, boven, in den tekst der Geschiedenis, bl. 88-94, en voorts, in de Opheld. bij bl. 94]. Door de verdeeling van 843 tusschen de drie Broeders, behoorden zij tot Duitschland, terwijl 't oud Batavenland tot het Frankenrijk gebracht werd. Men heeft na de instelling van het Graafschap van Holland, Friesland verdeeld in Friesland ten Westen het Vlie, 't geen wij nog Westvriesland noemen, en ten Oosten het Vlie, anders Friesland tusschen het Vlie en de Eems. En dit laatste Vriésland in Vriesland tusschen het Vlie en de Lauer, en tusschen de Lauer en de Eems. Vroeger verdeeling schijnt er wel geweest te zijn, waarin de Eems als middelscheiding tusschen West- en Oostvriesland gesteld werd. Oostvriesland, ten Oosten geweldig ingekrompen van 't geen het eertijds was, behoort niet tot ons Vaderland; en koomt in onze geschiedenis niet verder in aanmerking, dan voor zoo verr' wij ons somwijlen met onze nabuurlanden bemoeid hebben, uit eene voorzorg, het | |
[pagina 253]
| |
zij om ze in toom te houden, het zij om den vijand te beletten, dat hij er zich ten onzen nadeel van bediende; of wel uit toepassing van het bekende:
Jam tua res agitur, paries cum proximus
ardet.
[Zie toe! 't geldt u weldra, wanneer 't uw buurman geldt].
De Friezen roemden ten allen tijde op hunne vrijheid, en hielden die met hand en tand vast. - Waar bestond zij in? Onder de Romeinen? Nunc non quaerimus [Dit is hier thans de vraag niet]. Onder Karel den Grooten? - Ook dit niet. Onder de Karolingen? - Even min. Maar sedert dat onze eigenlijke Hollandsche historie begint. Zij waren onderdanen van 't Duitsche Rijk, maar duldden behalven of onder den Keizer geen Vorst. En dit schijnt hun bij overlevering als een recht door Karel de Groote verleend, ingegeven te zijn. Van daar die opstanden en gedurige weêrspannigheden tegen onze Hollandsche Graven. En het is tegen dit hun vermeten, dat onze melis stoke zijn werk opzetlijk heeft ingericht; als hij zegt in zijn aanspraak aan Graaf Floris V [I B. vs. 29-34]: Dat ghi moghet sien en̅ horen
. . . . . . . . . .
. . bi wat redenen dat ghi soect
Vrieslant, dat u so sere vloect.
en naderhand ter gelegenheid van de uitgiftbrieven der Vorsten [vs. 765 volgg.]; Wat vermeten hem dan de Friezen
Willen si verdullen en̅ verriezen, enz.
| |
[pagina 254]
| |
Zij zijn echter wat de Westfriesen betreft, vroeg door onze Graven onderworpen, en in onderwerping gehouden; doch wat Friesland tusschen het Vlie en de Lauers betreft, niet dan gedeeltelijk en gebrekkig; en men kan het pestel toestaan, wanneer hij zegt § 298: ‘Contigit Frisiis, quod paucis in Germania regionibus, ut saepe tentati, in nullius praeter Imperatorem Principis ditione perpetua fuerint universi ante annum 1498, neque diutius annis 80 remanserint’Ga naar voetnoot1. Keizer Hendrik IV gaf hun een Graaf Egbert uit Saxen, maar dit duurde kort, en toen stelde hij den Bisschop van Utrecht over hen, 't geen zijn opvolger Hendrik V bekrachtigde. Petronella, de Weduw van Graaf Floris III, Voogdesse van haar zoon Diedrik VI zijnde, verkreeg van Keizer Lotharis (haar Broeder) voor dezen Graaf, Oostergo, en Westergo als Graafschappen. Koenraad III gaf deze in 1138 weder te rug aan de Utrechtsche Kerk: Waaruit groote haat tusschen Holland en Utrecht rees. In de twisten daar door en daar over veroorzaakt, trad Frederik I tusschen beide, en vereende de partijen in 1166 door een verdrag, waarbij het Wareldlijke en Geestelijk gezag onderscheiden werd: en dit werd in 1204 nader bevestigd. Willem de Roomsch Koning en Graaf van Holland bevestigde in 1248 de vrijheden der Friezen, maar trok echter in hun land met een legermacht wegens weerspannigheid aan hem als Graaf van Holland, waar bij hij omkwam. Floris V wreekte zijns Vaders dood, en bracht hen ter gelegenheid van een watervloed, bij gedeelten, | |
[pagina 255]
| |
die elkander toen niet bijstaan konden, onder zijn gezag. Keizer Rudolf I, gaf de beheering van Friesland voor het Rijk, aan Graaf Reinout I van Gelder in 1290, met uitzondering van het geen aan den edelen Grave van Holland toekwam. En Albert I bekrachtigde in 1299 zijns Vaders brief wel, maar Reinout kon er zich niet vestigen. Lodewijk van Beijeren beval de Ooster- en Westergouwers op nieuw aan Graaf Willem III van Holland te gehoorzamen, in 1330; en hij gaf, met uitzondering van het gedeelte dat den Graaf van Holland behoorde, 't overig Friesland aan Hertog Reinoud van Gelder in pand voor 40,000 mark zilvers. De Graven van Holland hebben nooit hun recht op Friesland opgegeven; maar het geoefend, en inzonderheid in Stavorendeel. Willem IV bleef bij het handhaven daar van, nabij Stavoren, in 1345. En in 1361 vernieuwden de Friezen een verbond dat zij reeds in 1325, met die van over de Lauer gemaakt hadden, ter gemeene verdediging van hun vrijheid. Na welken tijd zij steeds woelden; en in Holland waren der Graven handen door de Hoeksche en Kabeljaauwsche verdeeldheden gebonden. Filip de Goede werd door den nijdigen Keizer Frederik III verhinderd zijn recht tegen dat volk te doen gelden. In dien tijd had bij hen de twist tusschen de Vetkoopers en Schieringers eene geweldige wanorde ten top gevoerd, en Keizer Maximiliaan gebood hen een Potestaat te kiezen. Een gedeelte koos Jewe Dekama, dien de andere partij niet hebben wilde; en de Keizer besloot | |
[pagina 256]
| |
Hertog Albert van Saxen, (den Moedigen bijgenoemd) te zenden, om hen tot rust te brengen, in 1498: maar gaf tevens Filip den Schoone als Graaf van Holland de macht om het land tegens betaling van 100,000 Rhijnsche guldens en de kosten, te rug te vorderen. Die van Westergo en de Vijf Steden, om aan de eer te blijven, koren toen Albert voor Regent. Albert en zijn broeder George onderworpen hen door geweld; en Karel V is bij vervolg, na betaling van de kosten aan Albert van Saxen, van dit weêrspannig volk, bij willig verdrag, op den 1 Julij 1515 met een gedeelte, en op 20 December 1524 met het ander gedeelte gesloten, - waarbij zij aan den eenen kant eenige vrijheden bedongen, en aan den anderen kant de Domeinen en opbrengsten met hem regelden, - in zijne hoedanigheid van Graaf van Holland als wettig Heer van Friesland erkend en in het geruste bezit van zijn aaloude rechten geraakt, die aan zijne voorzaten gedurende zoo vele eeuwen zoo onschatbaar veel bloeds gekost hadden. |
|