Geschiedenis des vaderlands. Deel 1
(1832)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |||||||
Batavieren.De Batavieren zijn Duitsch volk, uit hun vaderland herwaarts afgezakt: niet (naar het schijnt) uit den woeligen geest van verhuizing, maar ter zake van inlandsche geschillen. Men rekent dit gebeurd te zijn eene eeuw voor onze jaartelling. Ten tijde van Cezar waren zij nog nog niet lang in hun eiland gevestigd, en de overstroomingen noodzaakten hen ook over de rivier eenigen nog onbewoonden grond in te nemen. Zij vonden het eiland woest en onbewoond, uit hoofde van de gedurige winteroverstroomingen waaraan 't onderhevig was, en waartegen zij zich zeer gebrekkig door ophooging van terpen beschermden. Ondanks de bedijkingen was het in de IV Eeuw nog moerassig, als blijkt uit eumenius, Panegyr. Zij hadden geene betrekking tot de volken Noordof Zuidelijk van hun gezeten; en waren als verjaagde Germanen, den Germanen geen vrienden. De Friezen aan wie zij onmiddellijk paalden, en die zich aan wederzijde van het Fliemeer vooral ten Oosten wijd uitstrekten, maar onder verschillende namen (meestal uit de geschapenheid van den grond ontleend) en samenscholingen, zonder gemeen hoofd of verband leefden, waren den nieuwen aankomelingen (natuurlijkerwijze) vijandig. In dezen staat vindt hen Cezar. De naam van het Imperium Romanum was wijd en zijd verbreid en men droeg er ontzag voor. (De woeste volken van | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
't Noorden noemden naderhand den Keizer met den naam van den Koning der wareldGa naar voetnoot1). Cezar was zachtaardig en hield de uitmuntendste krijgstucht. En dus waren de Batavieren uit ontzag, uit toegenegenheid voor Cezar, en uit hoofde van hunne ligging midden tusschen vijanden, in de beste gesteltenis om zich met de Romeinen te verbinden, aan wien zij steun en bescherming konden vinden, en met wien zij hun strijdbaren aart in alle hoeken der wareld oefenen konden. Van daar de eerste betrekking tot de Romeinen, met wien zij dadelijk naar Brittanje overstaken; en ook elders in hun oorlogen deel namen; ja zelfs voor Cezar tegen Pompejus streden; en die zij op hunnen grond met blijdschap ontfingen, en gaarne een legerplaats inwilligden. En dit is het eerste en oudste verbond, 't geen tacitus in zijn tijd antiqua societas noemt. Cezars braafheid, grootheid van ziel, en de voortreffelijkheid van zijn krijgskunst, en van den wapenbehandeling der Romeinen, deed hen dezen Held als aanbidden, en den Romeinen een eerbied en hartelijkheid toedragen, die versterkt wierd door het nut, dat zij er van trokken. Dit nut bestond namelijk in vier zaken:
| |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Van daar die goede verstandhouding, en gehechtheid van dat volk, die Augustus bewoog om ze tot zijn lijfwacht te maken. Intusschen behoorden de Bataven niet tot het Imperium Romanum, en hun grond was geen solum imperii, als wij naderhand vinden: 't geen men wel moet opmerken. In dien toestand kwam Drusus, tot een legertocht tegen de Overrhijnsche volken gezonden zijnde, herwaart, en legerde zich daar, sine titulo, nisi pro possessore [Zonder grond van regt; maar feitelijk]. Men wil dat uit zijn gezag, dat hij zich onbewimpeld als een recht aanmatigde, de naam van Drost ontstaan is. Non credo, sed parum refert [Ik mag het lijden; doch twijfel er zeer aan]. Hij deed echter den Bataven dienst; groef de gracht, waar door de Rhijn met de Noorder Yssel vereenigd, en het water dus afgeleid wierd; en misschien ook een gedeelte van de Lek ter uitwatering in de Waal. Hij lei ook een dijk langs den Rhijn en het land kreeg een nieuw aanzien. Drusus werd opgevolgd door andere en mindere Bevelhebbers, die zich als Romeinsche Landvoogden begonnen te gedragen. Corbulo ging naderhand onder Claudius heerschappij met bijzonderen ijver voort, met grachten te graven, en men schrijft hem de Vliet toe; ook schijnt hij de Lek voltooid te hebben. De Friezen waren mede door hem onder 't jok gebracht, en hun een | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
schatting opgelegd van wilde stierenhuiden; en kregen een bijzonderen Landvoogd, naar 't schijnt. De bosschen waren echter niet zoo bevolkt, dat die schatting lang opgebracht kon worden. Zij wilden tamme ossenhuiden leveren, Olennius weigerde die en drong op wilde (van Uri). Ao. 28 voor christus. Hier uit opstand der Friezen. Zij slaan Apronius, en van dien tijd af hadden zij rust. In Neroos tijd wilden zij zich tot aan het eiland der Batavieren uitbreiden: maar zij werden te rug gedreven. 't Was het belang der Romeinen, liever een wildernis tusschen beide te hebben: gelijk zij dit ook tusschen Gallie en Germanie zochten. Gallie was als een nieuwe verovering en nog niet aan het juk gewend, zoo wel als om de strijdbaarheid van zijne manschap, in dien tijd, dat Wingewest van het Romeinsche Rijk, dat het meest belang inboezemde. Van daar, dat ook Tiberius herwaart kwam. Men wil dat hij de Kaninefaten te onderbracht. Dit maakt zeer waarschijnlijk, dat de Kaninefaten niet bepaald waren tot het kleine hoekjen Duinlands, op 't eiland tusschen Rhijn en Waal, maar zich hun naam over de geheele konijn- of duinstreek uitbreidde. Ao. 15. Germanicus de zoon van Drusus, maar zachter van aart, was op zijn Germanischen tocht, ter wrake van Varus ondernomen, ook hier omstreeks verschenen. Hij zakte met een vloot de Eems af, en deed dus de Friesche kusten aan, waar hij veel leed, en had groot berouw over deze tocht. Hij werd bij de Batavieren bemind, zoo als ook zijn gemalin Agrippina; die het onzeker is of zich bij de Batavie- | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
ren dan wel in den omtrek onthouden heeft. Kaligula bracht daar zijne kindsheid door, en behield hieruit eene toeneiging tot dit land, die hem naderhand bewoog tot een reis waar in hij zich belachlijk aanstelde. Of hij de toren gesticht hebbe der plaats, die de visschers nog lang de toren van Kalla noemden, een weinig ten Noorden van Katwijk, is even onzeker, als of 't Huis te Britten ter inwoning aan hem en zijne moeder gediend heeft, het geen tot een wapenplaats voor de Romeinen bestemd schijnt te zijn geweest, tegen de Britten, wier onderwerping toen bedoeld werd. 't Spaansche woord Callao kan hier wel betrekking toe hebben. Intusschen had de overtocht van Cezar naar Brittanje eene betrekking van koophandel met de Bataven of liever (zoo men de zaak in den grond beschouwt) met de Romeinen die zich hier bevonden, te weeg gebracht; (de Romeinen waren in dien tijd reeds zeer aan het drijven van koophandel overgegeven, als uit de oude Schrijvers genoeg blijkt; maar de Noordlijke volken verachteden dien, tot zij den Romeinschen geest in dit opzigt aannamen), die door schranderer en beschaafder volk met een onbeschaafder en onwetender volk gedreven, het eerste verrijken moest. Dit blijkt uit de oude gedenkstukken, waar bij de kooplieden geloften betaalden, wegens hun behouden reizen en behaalde voordeelen en winsten. Ook uit de fora die er hier en daar bestonden, en naar het voorkomt, eerst in 't oude Megen plaats hadden. Hier toe behooren de overblijfsels betrekkelijk de Nehalennia en den Hercules Magusanus. Van daar | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
dat Kaligula zijn oude huisraad naar herwaart deed voeren en met eene onmatige winst verkoopen. Maar van daar ook, dat de Landvoogden (want dus merkten de Bevelhebbers der Romeinsche Castra zich aan) de algemeene zucht der Romeinen tot afpersing en uitplondering van het volk waarbij zij gezonden waren hier allengs begonnen in 't werk te stellen. Onder keizer Claudius deden de Batavieren een tocht met hem naar Brittanje, en wel, onder dien Claudius Civilis, die naderhand in de geschiedenis vermaard is geworden, en van hem 't Burgerrecht verkrijgende, dus ook zijnen naam aannam. Men mag vragen, of zoodanige tocht dan den koophandel niet brak? Neen: want die koophandel was eigenlijk tusschen Romeinen en Romeinen, waarin de Batavieren dezerzijds deelden, maar die niet onmiddellijk (of liever in 't geheel niet) met de inlanders van Brittanje gedreven wierd; op wien de Romeinen aldaar slechts roofden jure belli, tot zij ook daar hunnen invloed op den geest dier Natie begonnen te krijgen. Het misbruik van de macht der Romeinsche Legerhoofden ging al steeds verder. Aan schatting waren de Batavieren niet onderworpen. Zij hadden in Cezars tijd noch rijkdommen noch kunsten, geenerlei bosschen, ja naauwlijks grond onder hun voeten; en volstrekt niets dan eenig vee tot hun onderhoud. Hun kon dus niets opgelegd worden. Maar de veranderingen door de Romeinen aangebracht waren zoo groot, dat er stof tot afpersing was. De Legerhoofden drongen bij alle gelegenheden geschenken af; maar inzonderheid werd ten dien einde misbruikt de | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
levering van manschappen, waartoe het steeds voortdurend verbond hen verplichtte. De Legervoogden matigden zich aan de personen te kiezen, en vervolgens, ze zelf op te lichten. Deze form maakte de in zich-zelfs gaarne gewilde zaak hatelijk. Het kiezen werd intusschen voor den Romeinschen Bevelhebber meer en meer een punt van belang, naar mate het ongenoegen onder de Natie en hare aanzienlijken toenam, en de voorzichtigheid vorderde, de gevaarlijker personen van de hand te schuiven: en de onwilligheid die daaruit ontstond, maakte wederom noodig, dat men de lieden met geweld oplichtte. Maar dit was het alleen niet.. Men koos in plaats van bloeiende jeugd en krachtvolle mannen (die zich aanboden in menigte) onvolwassen knapen (impuberes), en oude verzwakte lieden, tot geene krijgsdienst bekwaam, ten einde die zich door zware giften zouden loskoopen, en misbruikte en mishandelde hen dan, deels uit schandelijke dartelheid, deels om hen tot den loskoop te dwingen. Dit waren de klachten die de Bataven tegen de Romeinen hadden, en den opstand verwekten; tot welken Claudius (dien men Civilis bijnoemt) de éénoogige, de gelegenheid waarnam van de verdeeldheid tusschen Vitellius en Vespasiaan. Dat Claudius zoo geheel onschuldig aan beraming van opstand naar Rome gezonden was, schijnt juist niet; zoo men recht heeft om. onderwerping van Bondgenooten te vorderen. Doch de Romeinen eischten die overal waar zij zich bevonden, en straften naar het toenmalig jus dat zij zich ten aanzien van andere volken vormden, [hen] die zich daar tegen verzetteden. | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Nero echter strafte hem niet. - Waarom niet? - de zaak is klaar. Nero hing in zijnen toestand, van zijn Bataafsche Lijfwacht af. Deze deed zich vreezen. Ook Augustus reeds vreesde haar, toen de tijding van Varus nederlaag aankwam; en niets zoo sterk, als dat zij opstaan mocht. Bij den moord van Caligula, woedde zij vreeslijk, en werd met moeite gestild. Geen wonder dan, dat Nero duchtte door de dood van een geacht, dapper, en zoo aanzienlijk legerhoofd, onder welke veellicht de meesten van hun de wapenen gevoerd hadden, hen te verbitteren, die in Rome zijn eenigen steun uitmaakten. Galba was niet minder bevreesd voor hen, en vond geraden, hen vriendelijk af te danken, en zonder hen te verstoren, zoo wel als Civilis naar huis' te zenden. Intusschen hadden de Batavieren zich reeds tegen Vindex verzet, en was er groote verwijdering tusschen hen en de Romeinen in de legers waarin zij dienden. In den oorlog die in Italie gevoerd wierd, wilde Valens hen reeds wegzenden, maar het leger rekende te veel steun in hen te vinden tegen den vijand. Vitellius scheidde ze van het leger af, tot een afzonderlijke bende. Nu kwamen Vitellius en Vespazianus op. Civilis had zich niet van Galba te beklagen, hij was dus (want Otho was een bloot ephemerisch verschijnsel) tegen Vitellius, en bij gevolge voor Vespaziaan. Zie daar den samenhang! De oorlog die nu ontstond tegen Rome is bekend, zoo wel als die tegen Tutor en Sabinus door Vespaziaan zelv' geëindigd wierd, en waarmeê die van | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Civilis zoodra hij de Romeinen uit het eiland gedreven had begon samen te hangen. 't Is onzeker of Civilis bloote onafhankelijkheid, of zelf het bezit van den nieuwen zetel die Sabinus, als afkomeling van Cezar in Gallien wilde oprechten, beöogde. Hoe 't zij: hij sloot een nieuw verbond met Cerialis in eene bijeenkomst op eene doorgebroken brug van Nabalia, welke zekerlijk de Waal, niet de Rhijn wasGa naar voetnoot1; en wel op den ouden voet. 't Was derhalve als tacitus zegt: Manet honos et antiquae societatis insigne [Men laat hun de oude eer en titel van bondgenooten van Rome]. Zij bleven manschap aan de Romeinsche legers verschaffen; maar geen blijk is er, dat de Romeinen, sedert, legioenen of bevelhebbers op het eiland hadden, noch ook ten Noorden van het eiland. |