Geschiedenis des vaderlands. Deel 1
(1832)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
[Geschiedenis des vaderlands]Voorrede.Bij het vervullen van den vereerenden en aangenamen pligt van het in 't licht geven dezer Geschiedenis van ons Vaderland, beschreven en ter uitgave mij nagelaten door wijlen Mr. w. bilderdijk (een man zoo groot van geleerdheid, als van vernuft) acht ik het een gedeelte van die taak, vooraf den Lezer te berigten: nopens den vroegeren wensch en aanstalte van B. tot het beschrijven dier geschiedenis; nopens het later, in 1811, stellig opgevatte voornemen van hem, en het daartoe betrekkelijk verrigtte door mij; en hoe sedert, na het toenmalig verijdelen en onderdrukken, dit werk op eene geheele andere, toen gansch ongedachte wijze, tot bestaan, en sedert ter uitgave tot mij gekomen is; en wat nu door mij er aan verrigt is en zal worden.
Reeds in zijn besten en krachtigsten tijd, vóór zijne ballingschap (of polityke uitzetting) in 1795, heeft bilderdijk het plan gehad en een begin gemaakt van de geschiedenis des Vaderlands te beschrijven. In de brieven in die ballingschap aan zijne (eerste) Vrouw geschreven, komt onder andere aanwijzingen, ook die voor, om bijzondere zorg te dragen voor eenige bladen van zulk een geschrift; en als een toevoegsel tot het tegenwoordig werk is mij ter hand | |
[pagina II]
| |
gesteld, een doorloopend kort begrip onzer geschiedenis, tot op de Unie van Utrecht, veelal uit wagenaar, doch met gestadige berisping en teregtwijzing; 't welk, naar uit- en inwendige kenmerken, mij toeschijnt mede tot dat vroeger tijdperk te behooren. Het is ook natuurlijk, wanneer men zich bilderdijk voorstelt, als Hollandsch Regtsgeleerden en Oranjegezind; en zijn vluggen, veelomvattenden geest, en die het verband van Geschiedenis en Wetgeving en Regtspleging, vooral van onze vroegere, en het onmisbare der regtskennis tot het regt verstand onzer oude geschiedenis, geheel besefte; die wist, hoeveel zelfs wagenaar daar in te kort schoot; hoe vele dingen in de oude betrekkingen men sedert wagenaar beter had leeren inzien; wien aan den anderen kant de partijdigheid (of laat het zijn, eenzijdigheid) van den nijveren wagenaar ergerdeGa naar voetnoot1, en nog meer de oppervlakkige winderige suffisante partijdige Fransche toon en geest van eenen drukgelezen cerisier: - het is natuurlijk, dunkt mij, dat iemand in dien toestand en met den ijver en het krachtgevoel van bilderdijk in zijne jeugdige of mannelijke jaren, ook bij drukke Advocaatspraktijk, de groote taak aanvaarden kon, om de Geschiedenis des Vaderlands uit zijn eigen oogpunt en naar zijne wetenschap of overtuiging te beschrijven. - | |
[pagina III]
| |
Het is echter geen wonder, dat noch vóór het jaar 1795, bij zijne drukke Advocaats-praktijk; - noch in den toestand waarin het Vaderland - en hij zelf - in 1795 gebragt werden, dit werk tot stand gekomen is: Doch aan den anderen kant verwonderde het mij geheel niet, hoe zeer ik van dat zoo vroeg reeds voorgenomen en aangevangen werk toen nog niets wist of giste; maar wegens mijne vroegere mondgesprekken, en drukke (van mijne zijde misschien wel wat onbescheidene, van zijne zijde altijd even rijke, dienstvaardige en leerzame) briefwisseling - die misschien ook gedeeltelijk tot aanvulling en opheldering dezer Geschiedenis zal kunnen strekken: - het bevreemdde mij (zeg ik) geheel niet, toen bilderdijk mij, in het laatst van het jaar 1810 te Amsterdam, waar hij toenmaals woonde, hem bezoekende, sprak van zijn wensch om de Geschiedenis van Holland te beschrijven in een werk, dat vijf tamelijke boekdeelen vullen zou; 't gene hem, in zijne toenmalige werkelooze en geldelooze omstandigheden, en in den treurigen toestand des Vaderlands, tot eene geschikte bezigheid en afleiding, en tevens tot eenig geldelijk behulp zou kunnen dienen. - Want het was toen een akelige toestand voor ons Vaderland, gegrepen en prijs verklaard door de ijzere vuist van Keizer Napoleon, die toen op het toppunt zijner magt en wiens val nog veel minder te voorzien was..... als thans die van eenig Vorst ter wereld. - En wij hadden toen bij ons het provisoire, ongeörganiseerde despotismus, dat zelfs het geördende mist, waarmede men zich anders het absolutisme getroost. Al het oude was bij ons los en onzeker; terwijl de Fransche inrigtingen één voor één wierden ingevoerd. - Dus waren toenmaals hier wel de tijdschriften en dagbladen | |
[pagina IV]
| |
beperkt: doch, 't geen juist hierbij in aanmerking komt, de uitgave van boeken stond alleen onder de plaatselijke policie; en de Heer van ray, die te Amsterdam met dat vak belast, en gelijk de gewezen Haagsche Prefect de stassart, een soort van bel-esprit was, toonde zich vrij beleefd. - Het was vooral een allertreurigste toestand voor bilderdijk, die zijne huishouding hebbende ingerigt gehad tot het verteeren van zijn pensioen van Koning Lodewijk, van ƒ 6000, nu zich van dat pensioen op eens geheel verstoken zag, en zelfs de verschenen termijnen, zoo als het toen ging, lang achterstallig; - en evenwel dagelijks dringend gemaand werd door crediteuren; - die geene verzen in betaling wilden aannemen - voor welke toen ook bij de Boekhandelaren geen geld was te maken. - En toch was het een der aangenaamste avonden van mijn leven en welke ik mij het liefste herinner, toen dat plan van die geschiedenis te beschrijven door hem geöpperd, en door mij vurig opgenomen, en het stuk van alle zijden bekeken en overwogen werd; tusschen hem, kalm en luimig redekavelende, en mij, en nog twee belangrijke mannen, die een toevallig bezoek aan bilderdijk bragten, en welke beiden ik tevens het genoegen had daar te leeren kennen: den Dichter helmers, en den schranderen en geleerden Regtsgeleerden meijer; elk in hun verschillend karakter, toon en kunde; maar beiden, hoog belang stellende in dat plan van bilderdijk en mij. Van bilderdijk en mij, zeg ik: want bilderdijk wilde het boek schrijven; maar niet zich met de uitgave bemoeijen. Deze, om geheel ten zijnen voordeele te strekken, moest bij inteekening geschieden. De bezorging hiervan, | |
[pagina V]
| |
het stellen van het prospectus des werks, het bezorgen in druk en verspreiden daarvan, met het voorschot der kosten, nam ik op mij; ofschoon mij, aan de overzijde der Zuiderzee, te Franeker gezeten, die omslag dubbel moeilijk en kostbaar, en tevens de zaak zelve door dien afstand zeer vertraagd werd. Dit zou ik mij echter gaarn getroost, en ik zou mijne moeite beloond gezien hebben, door het verschijnen van het werk: - maar in plaats daarvan is die aangename avond mij op twintig jaren van teleurstelling te staan gekomen; berokkend, deels door de juist toen eensslags verder voortkomende Fransche organisatie; deels door den steeds waakzamen en loerenden oud-aristocratischen partijgeest. Het eerste werk tot het openen der inteekening was het stellen van het Berigt. Dit had ik op mij genomen; en (natuurlijk) moest ik het inrigten, dienstig om het werk opgang te doen maken, en voorts in de denkbeelden en den geest van den Schrijver der historie. Deze nu waren mij veelal uit zijne gesprekken en brieven; en, mag ik zeggen, verder à priori en bij analogie van de bijzondere tusschen ons behandelde stukken, genoegzaam bekend. Eene vlugtige opsomming en spelende vertooning dier vreemdigheden, dier tegenkantingen aan wagenaar en de slaafsch en onkritisch naar hem gevormde gemeene opinie, had mede het aangenaam onderhoud van den gemelden avond uitgemaakt. Terstond na mijne thuiskomst, bragt ik dat, ingekleed naar de zaak en de tijd mij scheen te vereischen, tot een geheel en zond het hem toe: eerst in handschrift, welk ik zonder eenige verandering of aanmerking terug ontfing; eigenlijk ook zonder stellige goedkeuring, - doch die moest weldra volgen. | |
[pagina VI]
| |
Want de Boekhandelaar, die ter liefde van bilderdijk en van de zaak zelve, op edelmoedige voorwaarden de uitgave ten voordeele van B. had aangenomen, de zaken (gelijk van achter bleek) in Holland en te Amsterdam beter kennende dan B. of ik, het Berigt in de proef ziende, maakte allerlei zwarigheden, vooral over den ketterschen en barschen, en tegen wagenaar en de voormalige Aristocratie hoogst irreverenten toon van dien prospectus. Hij begreep, dat zou nooit toegelaten worden: - ik oordeelde, dat het aan 't toenmalig bewind niet het minst verschelen kon; doch zond een in de proef gezetblad van het Berigt aan bilderdijk, met melding van die zwarigheden, en van mijnehoop dat hij toch zou volharden. Zie hier letterlijk het antwoord, dat ik er op ontfing:
hooggeleerde heer en vriend!
Ik haast my, U de proef, die ik volkomen approbeer, te rug te zenden. Het werk is eene onderneming van U, en dus laat ik (zelf onbekwaam tot al wat van soortgelyke natuur is) de zorg over het uitvoerlijke in deze onderneming geheel over. Ik laat my dus (als Gy zegt) door de zwarigheden van N. niet afschrikken. Ik heb ze U voor af gemaakt, en denk daar niet verder over, maar ga mijnen weg, zoo Gy er my op stelt, recht door, zonder vooruit- of omzien. Hier meê geloof ik dan Uwe vragen beantwoord. Het is my ernst; Ik hoop het te zullen kunnen doen; Ik neem het aan quantum in me. - Maar dit alles rust op eene onderstelling. Deze naamlyk, dat ik met geen Boekverkooper, of afrekeningen, of wat het finantieele of den omhang en annexen der zaak (of, anders gezegd, de entreprise) te doen heb; in geenerlei eventus. Ik moet in alles wat buiten het bloot schrijven van 't werk gaat, volstrekt | |
[pagina VII]
| |
nul en als niet exsteerende zijn. Sub cura aut tutela, is voor my niet genoeg. Eene reflectie! zou het ook goed zijn, in 't Bericht zich te reserveeren het recht om een fransche vertaling van 't werk te publiceeren?
Aldus van dezen kant gerust en op nieuw gesterkt, liet ik ten overvloede ook een proefblad van het Berigt door den bestemden Uitgever des werks aanbieden aan den Heer Politie-Censor van ray, ten einde te vernemen, als men er iets tegen had; en liever daaraan te voldoen (volgens de spreuk - die althans toen volkomen waarheid was: overheerd moet lijden!) dan naderhand belemmering te ondervinden. - De Heer v.R. na het blad vrij lang opgehouden te hebben, zond het terug, met een biljet, waarvan dit het afschrift is:
Na rijpe overweging, Mijnheer! is men van gevoelen dat de Generale Directie der Policie zich wel het regt van examinatie over de Literatuur voorbehouden heeft, doch zich niet inlaten kan met zich uittelaten hoe en op welken toon de uittegevene werken geschreven moeten worden. Ik retournere u dus nevensgaande Berigt van inteekening en laat de nadere redactie aan den Schrijver over. Ik heb de eer U te groeten, Generale Directie der Policie. van ray. 17 Julij 1811. Er waren echter in dat prospectus een paar uitdrukkingen onderschrapt; welk ik voor een wenk hield om ze te veranderen. Doch voorts meende ik nu gerust, en ook de vreesselijke Policie gelukkig gepasseerd te zijn: het Berigt werd dan nu door mijn bedrijf en op mijne kosten in ruim aantal gedrukt: aan alle mijne bekenden, Boekverkoopers of anderen, door mij zelf franco toegezonden; een ander aantal exemplaren was te Amsterdam bij den Boekhandelaar, om | |
[pagina VIII]
| |
door hem verspreid te worden; terwijl de Heer van der hey, uit beleefdheid voor mij en waarvoor ik hem nog dank zeg, wel wilde vergunnen bij het Nr. van den Recensent ook der Recens. dat 1 October zou uitgegeven worden, exemplaren van dat Berigt te voegen, en de Redactie van de Boekzaal hetzelfde aan mijnen Uitgever toegestaan had: - toen nu de zaak op eens van gedaante veranderde en een schrikbarend aanzien kreeg. Inmiddels, namelijk, was de Fransche Directie van den Boekhandel in de Hollandsche Departementen georganiseerd, en die ten Zuiden van de Zuiderzee onder een Inspecteur de la Librairie, magnet, geplaatst. Nu werden in de laatste dagen van September de exemplaren van het Berigt op last der Policie (tegenstrijdig aan haar vroegeren schijn en houding) van den Amsterdamschen uitgever des werks opgehaald en bij de twee gemelde Tijdschriften in beslag genomen; - en de Boekhandelaar bij den Inspecteur magnet ontboden; en in den hoogen en barschen toon der ondergeschikte dienaars van het absolutismus gereprimandeerd en gedreigd: ‘Wie hem zoo stout had gemaakt, van in het District van hem Inspecteur zulk een prospectus te laten drukken en te willen verspreiden, enz.’ - Vergeefs betoogde de man, dat het stuk, eer het gedrukt werd, het verlof van de Amsterdamsche Policie had verworven; en dat het reeds afgedrukt was, eer de Heer magnet in functie was getreden. - Het hielp niet: maar de Franschman liet zich al kijvende ontvallen, dat een werk over de voormalige republiek thans geene behoefte was, en men zich nu slechts in te rigten had op den nieuwen staat van zaken! en, ‘Waarom het werk van wagenaar niet goed was; tegen wien dit berigt zich zoo hatelijk en smadelijk uitliet?!’ - | |
[pagina IX]
| |
Men begrijpt toch wel, dat de man die liefde en die zorg voor de reputatie van wagenaar niet uit zich zelven had. Althans wij hielden het er voor, dat hij ingenomen en opgestookt was geworden door zulken, die ongaarne onze voormalige Geschiedenis door bilderdijk beschreven en dezelve volgens dit Berigt in druk uitgegeven zagen. Hiermede liep die zaak toen af; de exemplaren van het prospectus bleven gesupprimeerd; maar de verdere dreigementen hadden geen gevolg. Aan den eenen kant, was het doel bereikt; aan den anderen kant, was de geleerde en schrandere meijer, die getuige en deelgenoot was geweest van het vormen en ontwikkelen van het denkbeeld dezes werks, toen in verdiend aanzien bij het Fransch Bestuur te Amsterdam, en ik had terstond zijne goede diensten ingeroepen; eindelijk, indien men mij (want de Boekverkooper had zich natuurlijk terstond op mij beroepen) maar indien men mij iets had willen doen, zou men gestuit hebben op hem, die het had moeten uitvoeren. - Want over Friesland alwaar ik, en Overijssel alwaar de Drukker van het Berigt woonde, was tot Opziener op den Boekhandel aangesteld Mr. g. van lennep, die lof en dank verdient voor de zachte en heusche wijze, waarop hij zich in geheel dien moeilijken post gekweten heeftGa naar voetnoot1, en in wien ik juist bij die gelegenheid het ge- | |
[pagina X]
| |
aant.noegen had, een Academiekennis van de Leidsche Hoogeschool weder te ontmoeten.
Slechts een jaar later taande Napoleons gloriezon in den brand van Moskou; en nog een jaar later ging ze geheel onder in de velden van Leipzig. Nu mogt bilderdijk zich vleijen, onze voormalige Geschiedenis op zijne wijze te kunnen beschrijven en openlijk voordragen. - Want het is niet geheel onbekend, dat de groote Dichter en Geleerde, na het herstel van den Staat der Vereenigde Nederlanden, van wege den Souvereinen Vorst gevraagd, wat hij, voor al 't gene hij in de tien jaren van 1795-1805 voor Vaderland en Oranje gedaan en geleden had; - voor het gene hij nu, door zijne krachtige zangen, wezenlijk tot de omwenteling van 1813 had bijgedragen; en voor het waarnemen van den lastigen post van Auditeur Militair, waartoe hij zich nu wel eenige maanden had willen leenen: - wat hij dan nu voor een ambt als schadevergoeding en belooning zoude wenschen? - alleenlijk verzocht, dat, daar aan de Illustre School van zijne Vaderstad en nu weer woonplaats, Amsterdam, een nieuwe leerstoel van Nederlandsche Geschieden Letterkunde moest opgerigt worden, hij denzelven bekleden mogt; - en dat de Vorst, (immers zoo plagt bilderdijk steeds te verhalen, en ik heb het ook schriftelijk,) dezen wensch zoo bescheiden als natuurlijk vindende, de vervulling van dit verzoek hem gaaf had toegezegd: doch dat de Souvereine Vorst en weldra Koning, dat gegeven woord niet had kunnen voldoen, om den wederstand door de Amsterdamsche Regering en Curatoren geboden, ten gevolge van | |
[pagina XI]
| |
aant.partijzuchtige intrigues van een paar naijverige Professoren, te voren onderling vijandig, nu zich op eens verbindende tot eene monstreuse unie van Aristokratismus en Demokratismus, tegen den aanklever van Oranje, den zoon van een voormaligen (zeventienhonderd)achtënveertiger! Maar volgens den zonderlingen loop der ondermaansche dingen, - doch in den weg van Gods Albestier! - moest juist dit versmaden van bilderdijk door zijne VaderstadGa naar voetnoot1, aanleiding geven tot het ontstaan der thans voorhandene Geschiedenis: een werk van nog grooter omvang, denkelijk dieper en bedaarder doorgedacht, en zeker met meer leven en geest bewerkt, dan hetgene bilderdijk, welligt zóó uit de pen naar de drukpers, met bepaalden aanleg van grootte, gedrongen door het uitzigt op de geldopbrengst, en steeds beloerd en gehinderd door de Parijssche Censuur, had zullen schrijven in de jaren der Fransche overheersching. Want het tegenwoordige werk, ofschoon blijkbaar van den beginne af aan voor de pers bestemd, is eigenlijk de doorloopende en uitgewerkte schets of legger, in de drie successive jaren 1817-1819 geschreven en herschreven en sedert nog gestadig aangevuld, als leiddraad bij de lessen, die bilderdijk. in deze en eenige volgende Academiejaren doorgaans hield, voor een klein aantal weetgierige jongelingen, die nevens de verpligtte Siegenbeeksche, ook nog de onverpligtte en eigenaardige, al was het dan wat vreemd klinkende of paradoxe, Bilderdijksche wilden hooren. - Onverpligtte lessen, ook van den kant van bilderdijk; doch daarom niet onbevoegde: Want art. 2 van het Koninklijk Besluit van 2 Augustus | |
[pagina XII]
| |
1815 tot regeling van het Hooger Onderwijs, luidt uitdrukkelijk: ‘Het staat ieder, die zich daartoe geschikt voelt, vrij, in de onderwerpen van dit onderwijs aan anderen onderrigt te geven; (doch bij de tijdsberekening der studien zal alleen in aanmerking komen het onderwijs, genoten van inrigtingen, door algemeen openbaar gezag gevestigd en erkend).’ Trouwens, de natuurlijke vrijheid om onze denkbeelden of onze kundigheden, over alle deelen van kennis en wetenschap, 't zij mondeling of schriftelijk, en op gezette of onbepaalde tijden, gratis of pro honorario, aan anderen voor te dragen, zou voorwaar! geene uitdruklijke bekrachtiging noodig gehad hebben, ware niet het tegenstrijdig en geheel exclusif stelsel der Fransche Universiteit in 1811 alhier ingevoerd geweest; - welk nu eerst door de inrigtingen van dat Besluit afgeschaft en vervangen werd. Het was dan bespottelijk, maar toch ook ergerlijk, telkens in maandelijksche of andere schimpschriften op bilderdijk, over zijn onbevoegd en eigendunkelijk aangematigd leeraarschap in de Nederlandsche Geschiedenis te hooren klagen en hem dat te hooren verwijten: - en door wie? Immers door lieden die onophoudelijk en onvermoeid, doch zonder openlijke aanstelling, en dus even ‘onbevoegd,’ er op uit waren, om hunne tegen de gevoelens van bilderdijk gekante leer aan het publiek in te scherpen. Zoo laat de zwakke mensch door drift en vooroordeel zich verblinden! Om zijne begrippen, die men zegt Staatkundig-liberaal en Godsdienstig-tolerant te zijn, staande te houden tegen hetgeen men bekrompen en obscurant of serviel enz. noemt, zou men het openbaar gezag wel willen inroepen; en dit wijzer en billijker zijnde, bedient men zich | |
[pagina XIII]
| |
van alle wapenen van spot en vitterij en smaad, om hem die anders denkt het spreken te beletten, die anders spreekt, den mond te snoeren, of hem te overschreeuwen, opdat hij geen gehoor kunne krijgen: Nul n'aura de l'esprit que nous et nos amis! Overigens, heeft men zich van die lessen, en van derzelver grondslag, het onderhavige werk, veelal overdreven denkbeelden gemaakt. Men vergunne mij, dit bij deze gelegenheid eenigzins uit te leggen. Men meende buiten af, dat bilderdijk grooten toeloop had, dat die lessen druk bezocht wierden, dat er voor geworven werd, dat hij eene partij zocht te vormen. - Het is ook misschien waar, dat enkele jongelingen, met het nieuws dat zij in bilderdijk's lessen of gesprekken hadden opgedaan - (en hij was wel eens gewoon, in gemeenzaam onderhoud zijne stellingen opzettelijk ironisch te overdrijven: dit maakte er het zout van uit; maar er waren wel, die dat opäten voor suiker) - het is mogelijk, zeg ik, dat wel eens enkele van die onverstandige vrienden, die, als het spreekwoord zegt, soms erger zijn dan verstandige vijanden, met die paradoxe nieuwigheden bij hunne makkers aan de etenstafels of in andere gezelschappen te koop liepen, en het hun wat druk maakten met de heerschende Wagenaarsche en dergelijke begrippen aan te randen: - Dit alles was buiten de schuld van bilderdijk; - en werd door hem noch aangevuurd, noch dankgeweten. Hij zat stil thuis, en schreef of sprak zijne lessen; ontfing en antwoordde gaarn wie bij hem kwam: maar het getal zijner Toehoorders, en der Studenten die hem bezochten, was steeds gering: dat van de Tochoorders zij- | |
[pagina XIV]
| |
ner lessen, van 1816 tot zijn vertrek uit Leiden, in alles geen veertig. Voorts lokte of noodigde hij niemand: maar ja, 't was hem een genoegen, een bescheiden en leergierig jongeling te zien, die prijs stelde op zijnen omgang. Hij drong echter zijne denkbeelden aan niemand op; en hoewel hij zeker met overtuiging, en doorgaans op dien goedhartigen, vertrouwelijk vertellenden toon sprak, als iemand, die zoo zeker is van hetgene hij zegt, als of hij het zelf gezien had; of ook bij een gewigtig onderwerp, in levendigen en warmen toon der volle verzekerdheid zich uitliet; zoo ken ik er, die hij zijnen omgang en bij zijne lessen hun eigen oordeel vrij gehouden, en zich gewacht hebben van zich, zelfs aan eenen bilderdijk, te verslaven. Ten opzichte van de lessen van bilderdijk, althans van dit HS. voor dezelve, moet men nog opmerken, dat het opgesteld werd in de jaren 1817-1819; die voor geheel Europa, en voor bilderdijk zelf, de rustigste waren. Er zijn zeker wel aanmerkingen in tegen. Jacobinismus en revolutiezucht; maar niet minder tegen aristocratie en alle onderdrukking: - en de omstandigheid, dat hij het werk niet onmiddelijk en bepaaldelijk schreef voor den druk, zet er déze hooge waarde aan bij, dat men nergens - gelijk in zoo vele andere werken! - een zweem zal vinden van vrees, of van gunstbejag. Ook het democratismus - onbillijk veelal liberalismus genoemdGa naar voetnoot1 - had nog niet weer zoo gevaarlijk het hoofd opgestoken, als in 1820 en later in Spanje, Italië, Portugal, | |
[pagina XV]
| |
aant.Savoijen enz., en gaf dus minder aanleiding tot gedurige waarschuwing en vermaning; en bilderdijk was niet zoo absolutistisch, als menig een zich wel verbeeldt. - Zijn ideaal was het oude Ridderstelsel, de Staat onder het Leenstelsel, onder de oude Graven. Deze waren Monarchen, ja! maar absolute Heerschers, waarlijk niet! Hij was een aanklever en een martelaar van de Stadhouderlijke regering in de oude Republick - een oud-Oranjeman: - maar dezen waren steeds even min genegen om zich te laten despotiseren, als de oranje-Vorsten immer genegen waren, of immer kunnen zijn, om dat te doen. - Voorts is bilderdijk zelf eerst sedert 1819, (ik mag er bij zeggen, en hoop het elders te betoogen: buiten zijne schuld,) verward geraakt in die factieuse en sectarische aanvallen en twisten, die de laatste jaren van zijn leven (zoo lang het leven heten mogt) veelzins verbitterd hebben; en in dezelve, wel niet zijne wezenlijke inwendige kalmte van geest en het aangename van zijnen omgang verstoord; maar zijne pen gescherpt, en aan zijne wijze van voordragt een sterker, donkerer en soms hatelijke toon en kleur gegeven hebben. Men zàl dus hier de geschiedenis nagenoeg vinden in den geest als hij die in 1811 en 1812, of ook vóór 1795, zou geschreven hebben: niet te uitvoerig en niet te beknopt; alles omvattende, van de vorming des bodems zelve af tot in 1815; in de ongekunstelde maar levendige en onderhoudende vorm van lessen of van verhaal: Voorts in den geest, ik beken het, en volgens de wijze van zien der oude Oranjepartij, anti-Wagenarisch, en niet zonder dezen dikwerf wegens onkunde of partijdigheid te gispen. - Doch 1.) Wie bij wagenaar zweert (hetgeen toch wagenaar's leerling en be- | |
[pagina XVI]
| |
aant.wonderaar zelf, de Heer van wijn, door zijne Aanmerkingen en Bijvoegselen en Nalezingen op wagenaar, elk verstandig en kundig mensch voor lang heeft afgeleerd) zal van zelf dit werk wel ongelezen laten; - en ik zelf zou hem dit ook aanraden: waartoe zou hij zich ergeren? - 2.) Het is mijn volle overtuiging, dat gelijk elk historisch feit en document mag en moet openbaar gemaakt wordenGa naar voetnoot1; zoo ook, wanneer men eens het ongeluk heeft van in den Staat en de Geschiedenis partijen en factiën gehad te hebben, elke partij haar voorspraak hebben moet, en eer men oordeele, beide onpartijdig gehoord moeten worden. Dat bilderdijk verdient als representant der oude Oranjepartij op te treden, zal wel niemand ontkennen. - Maar niemand behoort te ontkennen, dat men ook in die begrippen ter goeder trouw kan zijn: en in de daad, ik zie niet anders, of de Inleiding, die bilderdijk voor zijne lessen schreef en herschreef, en wier latere en vollediger redactie het werk zelf opentGa naar voetnoot2, is uit zijn helder en eerlijk hoofd en hart geschreven en hij is naar menschelijk vermogen er aan getrouw geweest. 3.) Alle waarde voor de Geschiedkunde daargelaten - want ik wil aan niemand vergen, die aan dit werk toe te kennen, - is hetzelve evenwel van belang voor onze Letterkunde; waarin toch bilderdijk (het moge aan Jan of Pieter lief of leed zijn) eene aanzienlijke plaats beslaat en zal blijven behouden. Maar bilderdijk heeft in zoo vele | |
[pagina XVII]
| |
zijner werken en van allerlei soort, zoo vele stellingen of aanspelingen en wenken, en over zoo vele stukken van ons oude Staatsregt of Geschiedenis, opzettelijk of in het voorbijgaan ter neder geschreven; min of meer wonderspreukig, (dat is, tegen de gewone schoolleer aandruischende): - dat het voor ieder Lezer zijner schriften van belang is, zijn geheele leer in allen dezen, volledig en systematisch te kunnen vinden; en hetgene B. hier of daar stelde of henenwierp, in de door hem als een geheel geschrevene geschiedenis te kunnen nagaan, en het aldaar ontwikkeld, in zamenhang voorgesteld - en ook misschien wel soms eenigzins anders gewijzigd; - maar althans, in dit werk een doorgaanden sleutel te vinden, op al wat betreffende de gemelde rijke en gewigtige onderwerpen in de werken van bilderdijk voorkomt. 4.) Wien 't leed doet, wagenaar, op de vereerende plaats die hem sedert lang zelfs door geleerder mannen dan hij-zelf, (b.v. zijn kinderlijk-dankbaren leerling van wijn,) was ingeruimd, hier doorgaans wat uit der hoogte behandeld en onzacht uit den weg gezet te zien: - die schrijve dit toe aan het verschil van karakter, van den forschen, voortvarenden en zich-zelf gevoelenden bilderdijk, en den heleefden, behoedzamen en zich-zelf te weinig vertrouwenden van wijn: - Doch hij trooste zich ook met te zien, hoe hetzelfde lot met wagenaar, alle andere, niet minder verdienstelijke Schrijvers, b.v. van loon, en zelfs b. huydecoper, ja de Oude Kronijkschrijvers en bronnen onzer geschiedenis, wedervaartGa naar voetnoot1. - Niebüur in zijne Romein- | |
[pagina XVIII]
| |
sche Geschiedenis heeft iets van deze wijze: - en het moet wel de natuurlijke aandoening zijn, wanneer men b.v. in de verte een helder en aangenaam punt ziet, waar men henen streeft; maar den weg vol modder en allerlei hinderpalen vindt, en dan nog allerlei gedienstige, maar onkundige of valsche wegwijzers, die ons elders heen, langs den platgebaanden weg, maar van ons punt af, willen leiden. 5.) Het kan voor de bezitters van wagenaar's Geschiedenis een troost zijn, dat dezelve door dit werk van bilderdijk geenzins verdwijnen of achter de bank geraken, maar wel degelijk hare waarde (dat is hier, prijs) behouden zal. Zoo velen, namelijk, als niet enkel (volgens No. 3) dit werk beschouwen als een sleutel op de werken van bilderdijk, maar het lezen, om er de Geschiedenis des Vaderlands uit te leeren, moet ik zeggen, en de ervaring zelve zal het hun bewijzen, dat bilderdijk mij toeschijnt Lezers te vooronderstellen, die de hoofdzaken der geschiedenis volgens de gewone (Wagenaarsche) voorstellingen reeds kenden. Hij zal dus korter stilstaan, bij hetgeen men volledig genoeg en buiten stof van berisping, beschreven vindt bij wagenaar; en het schijnt mij toe, dat B. telkens, om zich het beloop der zaken die te behandelen stonden beter te herinneren, wagenaar nazag: dus zal men, dit ook doende, dikwijls eene beteekenis, eene nuance, een zijdelingsche berisping of spotachtigen trek vinden in eene uitdrukking, die op zich zelve beschouwd dat juist niet medebrengtGa naar voetnoot1. 6.) Maar wat praat men voorts hier: van ‘oude koeijen uit de sloot te halen?’ - Wie een Vaderlansch hart heeft, | |
[pagina XIX]
| |
houdt sedert 1810, toen wij al te zamen onder Napoleon's scepter (of juk) geraakten, en voorts sedert 1813, toen allen te zamen oranje weêr inriepen en een g.k. van hogendorp zich vereenigde met eenen kemper, - de sloot voor gedempt en de koeijen vernietigdGa naar voetnoot1. Ja zelfs, wie verstandig is, en dan het in dit opzigt onschatbaar werk van den Heer wiselius gelezen heeft, over de Staatkundige Verlichting der Nederlanderen (en wie thans over onze vroegere Geschiedenis medespreken wil, behoort dat toch wel gelezen te hebben) weet, dat de geschillen en twisten die thans in den Staat ontstaan konden, geheel andere zouden zijn, dan die onder de oude Constitutie van het Gemeenebest; en dat in de partijschappen en bewegingen, waartoe (God verhoede 't genadig!) die geschillen aanleiding konden geven, de voormalige aanhangers der verschillende partijen even ligt in elke der gene die dan ontstaan zouden, konden gerakenGa naar voetnoot2. Hij zal bevroeden, dat indien (par impossible) eene der grondwettige vrijheid vijandige Camarilla of clique er thans op uit kon wezen, om de aandacht der Natie te beguichelen en af te trekken van de noodwendige staatkundige hervorming, die er weldra in Grondwet en Staatsinrigting zal moeten plaats hebben: - de gereedste kunstgreep ware, een luidruchtig gekrijt te doen aanheffen over al de oude en nieuwe geschilpunten onzer voormalige Grafelijke of Staats-Stadhouderlijke | |
[pagina XX]
| |
Geschiedenis, die dit werk alle naar orde en rang weder zal gaan behandelen: van ada, en de Hoekschen en Kabeljaauwschen, en jacoba af; - oldenbarneveld en de Arminianen, en de de witten door; - tot op de Gouvernante anna, en ‘den dikken Hertog,’ en l.p. van de spiegel toe. Ik had hier meer van willen zeggen, doch juist op dit pas gewordt mij het nieuw en doorwrocht werk van Mr. p. simons, getiteld johan de witt en zijn tijd; en neem ik dus slechts deze zijne woorden uit de Voorrede over: ‘Onze leeftijd, waarin de oorzaak van vroegere oneenigheden voor altijd is weggenomen, waardoor de oude Stadhoudersgezinde en Staatsche partijen bloot geschiedkundige partijen geworden zijn, scheen mij toe (voor het schrijven der geschiedenis onzer oude Republiek) bijzonder geschikt: nu toch kan men vrij over die tijden spreken en oordeelen, zonder gevaar te loopen van daardoor verdacht te raken, dat men de eene of andere partij is toegedaan.’ - Ik zal dus ook wel een zoo belangrijk werk als dit van bilderdijk in het licht kunnen geven, zonder of voor een Bilderdijkiaan gescholden te worden, of als had ik den Staat willen beroeren: - en men zal dan, zelfs indien men bij bilderdijk nog wat van den ouden factieusen zuurdeessem van vóór 1795 mogt meenen te rieken, daarvan thans geen stuipen krijgen of in razernij vervallen: men mag den neus toeknijpen, - maar zijn' eigen; en men mag niet den buurman bij den neus grijpen, die zijn reuksmaak vrij wil hebben; veel minder hem op den neus stompen, omdat hij zich van ons niet daarbij wil laten leiden. - 7.) Eindelijk: - ik zal nog wel allen niet te vrede ge- | |
[pagina XXI]
| |
steld hebben: - Ik zal evenwel niet spreken van mijne oude betrekking op dit werk van bilderdijk en lang te voren er van bereide uitgave: dat kon verkeerd geweest zijn! - ook niet van gedane geldopoffering: dat was mijne zaak - en ‘ook zou dat wel te vinden zijn geweest,’ had ik van de uitgave willen afzien! - ook niet van mijn verlangen, om de nagelaten betrekkingen van bilderdijk te ondersteunen door de opbrengst dezer uitgave: het spreekt van zelf, dat men daarom geen boek in 't licht mag geven, dat behoorde ongedrukt te blijven! - Maar twee andere bedenkingen wogen zwaar bij mij: misschien gevoelt elk ander ze niet geheel zoo; in allen dezen is veel subjectifs - maar deze alleen waren bij mij reeds alles afdoende: a.) Bij dit eenig en oorspronglijk Handschrift van B. 's lessen over de Geschiedenis des Vaderlands, bestaan er misschien een vijfentwintigtal Handschriften van excerpten en min of meer door onderlinge vergelijking aangevulde Dictaten: ik achtte het onmogelijk op andere wijze te vermijden, dat niet, vroeg of laat, een of meer derzelve in het licht gegeven wierden; en alzoo de leer van bilderdijk over onze oude Geschiedenis onvolledig en verminkt, misschien wel misverstaan en misvormd, voor den dag gebragt. - b. Het is mij meermalen voorgekomen, dat men bilderdijk vreemde of hatelijke stellingen nopens een of ander punt onzer Geschiedenis aanteeg, die ik nimmer van hem vernomen had; die ik niet geloofde dat hij had; en die ik, dit zijn handschrift der volledige Historie er op naslaande, geheel niet vond of er het tegendeel uit kon aantoonen. Die hatelijkheid jegens hem (of laat het vooroordeel zijn) moet nu ophouden! maar kon niet wel anders gestuit en voorgekomen worden, dan op deze | |
[pagina XXII]
| |
authentieke wijze. Ik geef hem nu aan het Publiek, niet beter dan hij is: maar niemand make hem nu erger dan hij is! (het zal velen, vooral der ouderen van jaren, reeds erg genoeg zijn. -) Men neme nu althans eerst den tijd en doe de moeite (indien men er zich aan wil laten gelegen liggen) het boek te lezen! - Helaas! er is er immers, die dreigde er tegen te zullen schrijven, eer hij nog een letter er van gezien heeft! - Met tegenschrijven zou men zelfs beter doen te wachten tot het werk geheel in het licht is: - ik zal mijn best doen (en de Drukker en Uitgever ook) om het spoedig geheel te geven. -
Ik vermelde nog slechts kortelijk, wat meer onmiddelijk tot de uitgave betrekking heeft. Toen bilderdijk in 1827 met der woon van hier vertrokken was, lag zijn Handschrift bij hem renteloos, en ik dacht niet, dat hij er aan denken kon om het uit te gevenGa naar voetnoot1. Mijn gevoel van betrekking op die Geschiedenis was steeds niet minder levendig, dan voor dat ze nog geschreven was; en 't geen toen er mede voorgevallen was, gaf mij eenige vrees, dat deze hoogst belangrijke bijdrage tot de Vaderlandsche Geschiedkunde na B.'s dood ter duisternis verwezen mogt worden: beiderlei gevoel boezemde mij het verlangen in, om het werk te redden: - ook gaven de hetrekkingen zijner familie, en omstandigheden in zijn boedel die ik voorzag, mij bijzondere aanleiding om te wenschen, dat dit gewigtig Handschrift voor zijn overlijden | |
[pagina XXIII]
| |
eene vaste bestemming mogt verkregen hebben. Ik achtte dus der Vaderlandsche Letterkunde tevens en Hem een dienst te doen, door dit werk van hem over te nemen; zoo, dat ik zelf vrijwillig beloofde, het niet in 't licht te geven zoo lang hij leefde - (bij de wijze waarop hij in de laatste jaren behandeld was, en bij zijn thans in de daad verzwakkende ouderdom, achtte ik dit aan zijne rust verschuldigd) - en mijn voornemen te kennen gaf, om wanneer de uitgave meerder opbragt dan ik hem nu betaalde, dit ten bate zijner na te laten betrekkingen aan te wenden. Volvaardig en dankbaar aanvaardde hij mijnen voorslag - en zoo ontstond het blijk van overdragt en mijn bewijs van eigendom des werks, dat als fac-simile van B.'s handschrift den Lezer hier nevens overgelegd wordt: - terwijl ik gaarn openlijk mijnen dank betuig aan mijnen Vriend Mr. l.c. luzac (ook bilderdijk's Vriend, zoo lang die leefde, en tot die gevoelens opgeleid door zijnen Oom, den schranderen Staatsman Mr. j. valckenaer, bilderdijk's Academie-vriend) die mij de voldoening van het honorarium gemaklijk maakte. Het afschrijven des omslagtigen werks voor de drukpers was juist afgeloopen, toen bilderdijk ophield te leven. Het Publiek verlangde nu naar dit werk, en ik verlangde aan dien wensch te voldoen. Maar B.'s afsterven had ook allerlei andere bezigheden en beslommeringen voor mij ten gevolge, die mijnen tijd en mijne aandacht vereischten: - ik behield echter ook deze zaak in het oog, en heb dus het genoegen nog binnen het jaar na zijn overlijden dit Eerste Deel in het licht te kunnen geven; terwijl ik hoop - (zoo God mij leven en gezondheid laat) de drie volgende Deelen, waarin de geheele Grafelijke Regeering tot aan het begin der 16de eeuw en | |
[pagina XXIV]
| |
aant.de regeering van karel V toe, zal vervat zijn, in den loop des aanstaanden jaars te laten volgen. In de uitgave heb ik de meeste zorgvuldigheid in acht genomen: zoo zelfs dat men de ongelijkheden in de spelling, soms ook der eigen-namen (b.v. Friesen en Friezen; Korbulo en Corbulo; Arnoud, Aarnoud en Aernout; Dirk, Diedrik, Diederik enz.; Wigman en Wiclunan, enz.) niet aan mij gelieve te wijten; maar te gelooven, dat ze (gelijk mede de zinsnijding, groote of kleine voorletters, het kursieve en kapitale, enz.) doorgaans ter zelfde plaats in het oorspronklijk Handschrift, welk woordelijk bij de drukproeven vergeleken is, alzoo gevonden worden. De Latijnsche aanhalingen en uitdrukkingen in den tekst der Geschiedenis of op den kant er bij geschreven voorkomende, (want bilderdijk had het naast in het oog, studerende jongelingen, die Latijn verstonden,) heb ik ten gevalle van den on-Latijnschen Lezer vertaald: doch dit, en wat ik verder hier en daar (op zeer enkele plaatsen) ter opheldering en aanvulling bijgevoegd heb, door [ ] zorgvuldig van zijn werk onderscheiden. Voorts moet ik hier verwijzen naar hetgene ik aan het hoofd der Ophelderingen en Bijvoegselen, bl. 209 gezegd heb: en zeg dus hiermede voor ditmaal den geëerden, doch zeker naar het werk zelf reeds begerigen Lezer, Vaarwel! -
Leiden d. 1 December 1832. H.W.T. | |
[pagina t.o. XXIV]
| |
|