door Rechtsgeleerden van den eersten rang geprezen.
Het plan voor Franeker intusschen mislukte weldra geheel. Bedroeven mag het eenigermate, niet te zeer verwonderen, dat onder de besliste tegenstanders (althands in den zin van afkeuring van dit beroep) ook de naam van eenen Jan Melchior Kemper geteld werd. Wy bezitten de uiting zijner gevoelens omtrent de gedachte zoo wel van Bilderdijks te rug keer als van eene aanstelling tot Hoogleeraar in het Recht in zijne ten jare 1836 door zijnen zoon Professor Jeronimo de Bosch Kemper uitgegevene verhandelingen enz. ‘Ik heb Bilderdijk (dus schrijft hy aan zijnen schoonbroeder Jeronimo de Vries, dien wy reeds in den ongenoemden Vriend en Recensent van den Dichter leerden herkennen) ik heb Bilderdijk altijd als een onrustig mensch beschouwd; dit deed en doet my nog niet naar zijne te rug keering wenschen, hoe zeer ik ook zijne bekwaamheid en smaak bewondere, daar ik het niet wijzer vinde, dat geleerden de gevoelens in den persoon over het hoofd zien, dan dat het gemeen door rijkdom en rang zich laat wegslepen. Maar laat hem terugkeeren, laat men hem zelfs een post tot zijn onderhoud geven, laat hem zelfs, volgens uw voorslag, Hoogleeraar in de fraaije Letteren of Nederlandsche taal worden. Het Vaderland moet inlandsche verdiensten erkennen, hy kan daarin nuttig zijn. Doch tot Hoogleeraar in het Natuur- en Staatsregt, tot het