De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Kindschheid en jeugd]Niet vrolijk was in meer dan één opzicht Bilderdijks kinderlijke leeftijd. En wel allereerst, uit den aart dier in hem schuilende dichterlijke natuur, die, in zich zelve veelal somber, door bijzondere en exceptioneele omstandigheden, als by voorbeeld aan Goethe in de onvergetelijke vaderstad en door de inmenging van het moederlijke gestel te beurt vielen, | |
[pagina 11]
| |
geheel anders gewijzigd kan worden, maar by Bilderdijk daarentegen zich geheel in hare eigene richting ontwikkelde. Onder de uitwendigheden, die daartoe bijbrachten, mag wellicht ook reeds de ouderlijke woonplaats geteld worden, zoo geheel onderscheiden van die aangename omstreken van Frankfort, waarin zich Goethes kindschheid vermeidde. Later werd door het gezin een aangenamer althands frisscher kwartier der stad bewoond, te weten die overzijde van de rivier, welke men den Joden-Amstel pleegt te noemen. Nog in 1787 woonde aldaar de reeds bejaarde Inspecteur in een huis belendende aan dat der Portugeesche familie Henriques de Castro, by welke, zoo ik meen, toen er sprake van plundering was in dat veel bewogen jaar, de huisraad en papieren van den bedreigden Oranjegezinden Amptenaar uit goede buurschap en overeenkomst in politieke gevoelens, zijn geborgen geworden. Doch wat eene ziel als die van Bilderdijk reeds in de vroegste kindschheid tot weemoedige mijmeringen stemde, was door geen uiterlijke omstandigheden te overkomen of in zijn diepsten grond te verklaren. Op den bodem van dat hart lag van den beginne een heimwee, ook door het heerlijkste wat vaderland of wereld had kunnen aanbieden niet te bevredigen. Van die zijde in het bijzonder was Bilderdijks kindschheid eene zeer merkwaardige en buitengewone. Zy was | |
[pagina 12]
| |
dit tevens door die vroege rijpheid van denk- en leervermogen, waarvan hy zelve op meer dan ééne plaats en wijze in zijne schriften heeft melding gemaakt, doch waarvan het hoogst zeldzame wel eens de juistheid zijner mededeelingen op dat punt heeft doen betwijfelen. En voorzeker zou het niet vreemd zijn, dat de Dichter, op den vroegsten dageraad zijns levens in rijperen leeftijd te rug ziende, dien niet zonder eenige dichterlijke kleuring, zonder eenige hoe ook onopzetlijke vergrooting, in de uitboezemingen van rijper leeftijd hadde opgenomen en wedergegeven. Wy laten een iegelijk gaarne zijne vrijheid, om in die merkwaardige zelf-beschrijvingen, deels in een aantal schoone verzen deels in vrijen onrijm ons nagelaten, de verdeeling tusschen waarheid en dichting naar eigen keus en maatstaf te bepalen. Alleenlijk, men zij ook hier voorzichtig met de ontkenning der mogelijkheid van hetgeen de grenzen onzer dagelijksche ondervinding in meerdere of mindere mate te buiten gaat. Men vergete niet, dat èn rede èn ondervinding èn herinneringen uit eigene kindschheid ons zouden kunnen overtuigen, hoe oneindig veel van denken, verlangen, en lijden, in het hart van een kind kan, en wy voegen er vrijelijk by, moet omgaan, dat by eene oppervlakkige beschouwing als boven het bereik eens kinds ons mag toeschijnen. Denken wy wel genoeg na, wat verbazende werking | |
[pagina 13]
| |
van allerlei vermogens by de ontwikkeling zelfs van het meest dagelijksche kind reeds moet aangenomen worden op den kleinen afstand van zijne intrede in het leven tot het tijdstip van zijn verstaan en spreken van de menschelijke taal? En wien zal het dan, de evenredigheden in acht genomen, zoo zeer mogen verwonderen, dat een buitengewone geest ook in zijne vroegste ontwikkeling de gewone maat verre te boven is gegaan? Om niet te zeggen, dat by den eenen mensch de herinnering van wat hy als kind deed of leed levendiger is dan by den anderen. En dat voorzeker Bilderdijk een dier naturen was, by uitnemendheid vatbaar voor het lang en diep bewaren van vroeg ontfangen indrukken en ondervondene gewaarwordingen zal wel door niemand, die hem slechts eeniger mate uit zijne schriften leerde kennen, betwijfeld worden. Wy zullen hier voorzeker in geen kritisch onderzoek treden over de vraag, in hoe ver de tijdsopgaven van den Dichter ten aanzien zijner vroegste ontwikkeling al of niet tot een gemiddelde opvatting recht geven. Geheel onafhanklijk van die vraag mogen wy het er voor houden, dat die hier en daar verstrooide berichten omtrent het denken en weten en lijden zijner kindsche jaren in de groote trekken eene wezenlijke zielsgeschiedenis bevatten, gerechtvaardigd en opgehelderd door het geen by den volwassen man van het in | |
[pagina 14]
| |
aant.alle opzichten vreemde en buitengemeene zijns aanlegs en zijner gaven en vermogens gebleken is. Wat hy dan alzoo in zijnen Gibeon, in zijne Geboortsbestemming, in de Herinneringaan zijne kindschheid, in het Uitzicht op zijnen dood mitsgaders de Aanteekeningen op deze zijne dichterlijke zelfbeschrijving,Ga naar voetnoot* van die verwonderlijke rijpheid zijner kindsche jaren heeft doen blijken of getuigd, is een sleutel op de niet min verwonderlijke ontwikkeling van zijn machtigen geest in de volheid des manlijken leeftijds. Met de geschiedenis van die latere ontwikkeling vergeleken, begrijpen wy eenigermate de voorbeeldeloos vroege kennis in dat vroeg rijpe kind, van den Bijbel, de Wereldgeschiedenis, de schriften van Cats, - zijn nadenken in zoo tederen leeftijd reeds over het bestaan en den zamenhang der dingen, over den aart en het zamenstel van den mensch, over het Wezen en het werk van God, over zijn eigen persoonlijkheid en bestemming. Wy begrijpen zijn vroegtijdig voorgevoel van den eenigen aardschen troost tegen de smarten des levens, later zoo roerend door hem ondervonden in den echtelijken liefdeband, door eenen God van liefde gelegd. Wy gaan met hem mede, wanneer hy zich de loopbaan van den moedigen en edelen krijgsman, als de eenige waarby zijn hart voldoening | |
[pagina 15]
| |
zou kunnen vinden, in kinderlijk ridderlijke mijmeringen droomde, en aan Teisterbant dacht.Ga naar voetnoot* Geheel de richting van zijnen geest ging ook later daarheen uit. Gehoorzamen toch en gebieden, moed in het ondernemen en overleg in het uitvoeren, vereeniging in één middelpunt van de zeer onderscheidene krachten, die hy in zich zelven ontwaarde, zie daar wat met meer dan gewone bewustheid, maar toch niet zoo geheel voorbeeldeloos, het tengere knaapje by de keus van den krijgsmansstand had bepaald. Had aan die keus mogen worden voldaan, de naam van Willem Bilderdijk ware wellicht met minder lijden, met meerder levensgenot, in de rangen van geniale Krijgshoofden opgenomen geworden, dan zijn deel geweest is in die eener strijdende en lijdende Dichterenschaar. Van hooger hand kwam de beslissing, door een schijnbaar gering en in het eerst weinig geteld voorval op zijn zesde jaar. Een trap op den linkervoet, hem door een speelnoot ongelukkig toegebracht, had eene zoodanige ontsteking van het beenvlies ten gevolg, dat er allerlei heelkundige operatiën by te pas moesten komen, wier herhaling bedenkelijke uitwerksels te weeg bracht, zijn gestel hevig aantastte, en, hem gedurende een twaalftal jaren van buitenlucht en buitenwereld afsloot. Eerst op zijn achttiende jaar volkomen, met uitzondering alleen van een altijd sleepend | |
[pagina 16]
| |
aant.gebleven en meer of min verminkten voet, genezen, vond hy zich, voor het eerst wederom de straat betredende, onder menschen zoo vreemd, dat hem zelfs de dagelijksche taal, om naar het een of ander te vragen, niet meer ten dienste scheen te staan. Van dat langdurig huis- en kamerleven, deels zelfs bedlegerig in den beginne doorgestaan, dagteekent de eigenlijke grondlegging van die rijke kennis en veelsoortige bekwaamheid in een tal van vakken, waardoor zich de Dichter niet minder dan door zijne uitnemendheid als Dichter onderscheiden heeft, en die hy, voor het meest aan zich zelven, dat is, aan eigen onderzoek en vorming overgelaten, minder dan iemand misschien gezegd kan worden aan rechtstreeksch onderwijs van menschen verschuldigd te zijn geweest. Zelfdenkend en oorspronklijk genie in de hoogste maat, bracht het lezen van boeken uit de Bibliotheek van zijnen vader, hem eigenlijk alleen op den weg om door eigen nasporing, schifting, vergelijking, innerlijke bewerking, wetenschap te verkrijgen. Later schijnt hy door Doctor Verschuur, collega en huisvriend zijns vaders, en die den aanleg van den jeugdigen lijder veel dieper dan zijn vader zelf doorzag, op beter of geregelder wijze voedsel voor zijnen zielshonger naar wetenschap ontfangen te hebben. Tot de meest uit één loopende vakken en takken strekte toch de behoefte van zijne kindschheid en van | |
[pagina 17]
| |
aant.geheel zijn leven zich uit. Ouderwetsche en gebrekkige leesboeken in het vak vooral van Natuurkunde, alles wat hem in handen viel of gegeven werd over Letterkunde en Geschiedenis, Logica en Metaphysica, vooral ook over Wetenschappen tot de kennis van het menschelijk lichaam, zijn zamenstel, gezondheid, ziekte, en genezing in betrekking, werd als verslonden, straks door inwendige overdenking tot voedsel en rijkdom voor eigen verstand en gemoed verarbeid. De gronden der Wiskunde werden aangeleerd uit een oude uitgaaf van Euclides, die van het Natuurrecht uit Wolff, - de kennis van oude en nieuwe talen door gestadig lezen, vergelijken, en nadenken verkregen; de aart der menschelijke taal als zoodanig, reeds vroegtijdig in het wezen zelf van den mensch gezocht en daaruit verklaard. Schoonschrijven, vooral ook teekenen, eerst als liefhebbery en uitspanning by de hand genomen, werden later onder de leiding van deskundigen regelmatig geoefend en tot eene hooge mate van bedrevenheid gebracht. De Bouwkunst, van welke hy ergens verklaart, hoe zy hem een vereenigd mathematisch en esthetisch genot aanbood, behoorde ongetwijfeld al mede tot deze zijne vroege studiën. Taktiek en vestingbouw met alles wat tot de kunst des oorlogs betrekking heeft, hield zijn nadenkenden en arbeidzamen geest bezig, niet het minst ook na dat het uitzicht op de | |
[pagina 18]
| |
aant.loopbaan, waarin hem deze studiën in het leven zelve zouden te stade komen, geheel te loor was gegaan.Ga naar voetnoot* By dat alles stond de Dichtkunst nog niet op den voorgrond althands. Wel was het dichterlijk element buiten allen twijfel in het diepste der ziel aanwezig, doch onzeker nog, of het ware, in welken vorm het zich belichamen zou. Uit de dichterlijke grondstof toch ontwikkelt zich niet altijd wat by de wereld of in de wandeling poëzy wordt geheten, en het geen den waren dichter maakt, - de blik der intuitie, de stoutheid der combinatie, het geluk van den greep, - vindt zich dikwerf te rug in het beleid van een veldslag, in de ontdekking van een natuurwet, in het nasporen en verkrijgen eener groote wetenschaplijke waarheid op meer dan één gebied. Aan het schrijven in de vormen der hooge dichtkunst werd althands in die jaren nog naauwlijks gedacht; want voor eene vrucht van eigenlijken dichtgeest zal niemand toch wel die Beschouwing van vijf Tafereelen uit Josephs leven houden, die, op twaalfjarigen leeftijd door den jeugdigen kluizenaar gedicht, eenigen tijd later (ten jare 1770) buiten zijn weten en, zoo het heeten moest, tot zijne aanmoediging in de Vaderlandsche Letteroefeningen werden geplaatst. Zy zijn, in 's Dichters laten ouderdom, doch evenzeer buiten zijne toe- | |
[pagina 19]
| |
aant.stemming, afzonderlijk uitgegeven, en brengen dien ten gevolge ook het hunne toe tot de verzameling der volledige Dichtwerken. Het geen de eerste bewustheid van dichter te zijn, tot uitstorting van hart en leven in de vormen eener gesprokene taal geboren dichter, by Bilderdijk te weeg bracht, was (hy zelf heeft het opgeteekend) de nieuwe Psalmberijming, ingevoerd toen hy zijn zeventiende jaar was ingetreden. Van daar tot op zijne eerste optreding als Nederlandsch Poëet is de afstand des tijds niet aanmerkelijk. Men mag het er intusschen voor houden, dat èn toen èn vroeger reeds plaats gehad hebben die ongelooflijke oefeningen, om het werktuigelijke der taal meester te worden, waarvan hy meer dan eens in zijne uitgegevene schriften en in zijne Brieven gewag maakt, en waarby inzonderheid ook zijne vroegtijdige bekendheid en ingenomenheid met Horatius niet weinig hebben medegewerkt. |