De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijInhoud:Aan den Lezer. - Gysbert Japik. - Na het lezen der Lofrede op Boerhave, door Dr. J.L. Kesteloot. - Op een Eerzuil, ter gedachtenisse van den Strijd aan Quatre-Bras. - Op het Voetstuk. - Vriendschap. - Verdraagzaamheid. - Fabel. - Zelfbeschouwing. - Echo. - Aan de woelwaters dezes tijds. - De Sulamiet. - Aan den Heer Halbertsma, met mijne ‘Navonkelingen’. - De Star uit het Oosten. - Aan den Heer Hoeufft. - Het water van Bethesda. - Opzien tot God. - De Dichterlijke Eeuw. - Droom. - Kleine Omzetting. - Toezang op Da Costaas Isrel en Nederland. - Aan Zijn Koninglijke Hoogheid den Heere Prinse van Oranje. - Andwoord aan een Autheur. - Boosheid. - Redding. - Lichtgeloovigheid. - Aan den Heer Marchant, by zijn vertrek naar de West-Indiën. - | |
[pagina 252]
| |
Natuur. - Aan Polygraphus. - Hoogmoed. - Wil en Daad. - Eigenwil. - Plagen. - Op den Prins van Oranje. - Nagedachtenis. - Zelfgevoelen. - Laatste bede. - Noodige Achterdocht. - Genot. - Op mijn Graf. - Aan Mevrouw du Quesne, geboren Haack. - Eigen vlucht. - Uitboezeming. - De Oranjeboom. - Op den Doop van den eerstgeboren' mijns Vriends Izaak Da Costa. - Aan mijn innigen Vriend op zijnen geboortedag. - Braafheid. - Schrijversroem. - 't Geweten. - Kennis. - Voor- en Achteruitzicht. - In den Vriendenrol van den Heer J.J.F. Wap. - Erfschuld. - Afscheid. - By mijn Verjaren. - Wijsheid. - 's Heeren Avondmaalviering. - Feestzang, na de Doopwijding van eene Israëlitische Moeder en Dochter. - De Kluizenaar aan den Pindus. - Aan een Vriend die my op mijn Verjaardag een vers vergde. - 's Menschen nietigheid. - Navolging. - Kennis. - Boezemzucht. - Liefdeplicht. - Menschelijke kennis. - Heden. - Waarheid en Wijsheid. - Gelatenheid. - Zelfde onderwerp. - Een. - Onverhoord Gebed. - Weldadigheid. - Echtgenoot. - Aan den zwervenden Koning van Zweden. - In 't Album van den Heer A.W. Engelen, te Groningen. - Aan de Drukkunst. - Mijne Afkomst. - Op de Aristarchen dezes tijds. - Aan mijnen Oudovergrootvader Jacobus Laurentius. - Bemoediging. - Aan 't ziekbed mijner Egâ. - Aan mijne Egade, op haren Verjaardag. - Herstelling mijner Egade. - Bemoediging. - Dankgevoel. - By het krankbed mijner Egâ in verademing. - Dank. - Benaauwdheid des harten. - Vreugde. - Zielzucht. - Dankverdubbeling. - By een kunstwerk van mijn overledenen Zoon, Julius-Willem. - By de Ziekte van mijn eenig overgebleven zoon. - Aan mijne Wederhelft. | |
[Voorede.Deze Bondel van Mr. W. Bilderdijk was reeds ter perse, toen hem het verlies zijner onvergelijkelijke Weêrhelft, ‘als met één slag verplette en naar den dood hijgen deed; toen eene smart, die het hart verteert en het hoofd overnevelt, en alle besef in een eenig gevoel van verplettend jammer verslindt, hem niets meer overliet dan sterven.’ Ik heb, op 's Dichters verzoek, deze Uitgave verder geheel bestierd en getyteld, en maakte my daaruit eene waarachtige vreugde, daar het my alzoo vergund werd, iets toe te brengen tot hulpe van den grijzen, onsterflijken Zanger, wien ik, in naam van het beste deel der Nederlandsche Natie, nog een lang gezegend leven hartelijk toebid.
j.j.f. wap.] Breda, 12 julij 1830. |
|