De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijInhoud:Ouderdom. - Herdenken. - Dank en berusting. - Eens grijzaarts zielzucht. - Dank aan God. - De klokslag. - Zondelast. - Aan de ontluikende jeugd. - Na den watervloed. - Opwekking. - Eigen gerech- | |
[pagina 229]
| |
tigheid. - Weldadigheid. - Onverwrikbaarheid. - Rust in God. - Oordeel des naasten. - Gerustheid. - Afhanklijkheid. - Moed in lijden. - Betreuring. - Wetvoldoening. - Troost in pijn. - Godsdienstleer dezes tijds. - Voorzichtigheid. - Ware schranderheid. - Verjaargroet aan mijn zoon. - Het woord des geloofs. - Vreugdgenot. - Wijsheid en deugd. - Voorspoed. - Rolands-eck. - Een Zwaluw, briefbode. - De Hollandsche visscher in Noorwegen. - De schoone aan de bron. - Waarschouwing. - Slangen. - Minnezang. - Eens meisjens vraag. - Aan een Sijsjen. - Aan de Koninklijke Maatschappij van Taal- en Letterkunde te Brugge. - Geboorteviering van Princes Wilhelmina Frederika Louize Karolina Maria Anna. - Geboortegroet aan mijne Egade. - Op 't vijftigjarig feest der doctorale waardigheid van Dr. Cornelius Henricus A-Roy. - Aan Southey. - Aan den Heer Hendrik Harmen Klijn. - God; naar den Perzischen Dichter Dschami. - Cats. - Onzijdigheid. - Herdenking in diepe verontwaardiging. - Uitspanning. - Keizer Hadrianus afscheid van 't Leven. - Geloof en liefde. - Grafschrift. - In 't Album van den Heer A. Andersen Feldborg van de Universiteit van Koppenhagen. - Hoog water. - Willen. - Hollands bevrijding. - Ware gelijkheid. - Vooruitzicht. - Vrees. - Verlies van have. | |
[Voorberigt.]Oprakeling? - Ja, die het vuur wil, moet het in de asch zoeken, zeiden onze Ouders, en by my ligt het na een leeftijd van bruischend opbranden, bedolven. - Maar wie verstaat dit zonderling woord? - Ieder, mijn vrienden die nog goed Hollandsch verstaat en zijn moedertaal niet voor de Revolutietaal van 't begin dezer eeuw heeft leeren vergeten of wegwerpen; en deze zal ook nog de Oud-hollandsche tang onzer Grootouders op den titel herkennen. Zoo niet, het is mijn schuld niet, ik spreek en schrijf mijne echte moedertaal, en heb geen deel aan de nieuwe waanwijsheid. Dit weet men voorlang reeds. Navonkelen doe ik niet meer; doch wat het oprakelen mijne asch nog ontdelven kon, moge de Lezer zien, en, is daar nog gloed by, zoo verwarme hem die!
1826. |
|