De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 15
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
Inhoud:Zelfbesef. - 's Menschen toestand. - Gelooven. - Uchtendstond. - Troost. - Zedelijkheid. - Menschenwaan. - Het Noorden. - Oudrenplicht. - Mikon, Veldklacht. - Vrouwen. - Lof der tijdmode. - Volksgeluk. - Godsdienstverval. - 't Verdorven hart. - Gerustheid. - Ter verjaring van mijnen zoon. - Poeeten-overstrooming. - Aan een Vriend. - De verlichtingfabriek dezer eeuw. - Hondgeblaf. - By de feestviering der Leidsche Hoogeschool. - Aan mijn Vaderland, met mijn Spraakleer. - Opwekking. - Menschlievendheid naar den heerschenden Tijdgeest. - Waarheid. - Liberalen in byzonderen zin. - Filozofie uit de tegenwoordige eeuw. - Nederlands zielzucht. - Verderf. - 's Levens doel. - Eerzucht. - Volmaking. - By het zenden van mijn Spraakleer aan de Maatschappy van Taal- en Dichtkunde te Brugge. - Recensenten. - Aan den Rhijn. - Wijsheid. - Poezy. - Verveling. - Vrijheid. - Eens vaders laatste woorden. - Gods Goedheid. - Mijn leeftijd. - Eigen land. - IJdele waakzaamheid. - Toevlucht. - 't Lichaam. - De twee bedelaars. - Uitvinding van 't Letterschrift. - Akten. - Op de Dood van Mr. M. Tydeman. - Op de dagelijksche schendbrieven my toegezonden. - Herdenking aan den my aangeboden leerstoel te Kazan in het jaar 1805. - Afgehoord gesprek. - Ugolijn. - Spieghels spreuk. - De schoonste. (In zangmaat.) - Onverschilligheid. - Waarschouwing. | |
[Voorberigt.]Gouden zuilen voor 't portaal
Van een rijke Tempelzaal!
Dit's de taal des Thebaanschen Lierdichters wiens arendsvlucht velen verleid heeft om hem op meeuwenwieken te willen nastreven. - Hy had recht. - Een krachtvolle jeugdige borst mag de trompet blazen; maar de gekromde kuchende | |
[pagina 231]
| |
grijzaart moet de konen niet opspannen. Minder dan een aschhoop laat zich wel niet denken, en of daar ook nu nog eenig overblijfsel van 't vroegere vuur in verholen zij, moge de Lezer zien. Men verbeeldde 't zich, of (ten minste) hoopte 't; maar deze Nieuwe Oprakeling zal de vraag oplossen. Eenmaal vlamde 't en bruischte; - het had uitgebrand; nog vonkelde 't na; ook dit ging voorby, doch men hoopt er, is het dan ook geenerlei 't oog treffende flikkering, toch nog eenigen gloed in.
1826. |
|