De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijGrondregelen,
| |
[pagina 420]
| |
Wees zacht, gespraakzaam, en gedienstig, en toegevend;
En toon aan ieder mensch een vriendelijk gelaat,
Vermij gemeenzaamheid, maar wees voor elk wellevend.
Breng geen beslissing uit, dan na een rijp beraad.
Heb steeds belangloos lief, heb deernis met gebreken:
Wees by den Hooger stand wel needrig, maar niet laag:
Stel op elks vriendschap prijs en tracht haar aan te kweken.
Schuw pleit en rechtsgeding als d' ergsten levensplaag.
Tracht nooit eens anders zaak nieuwsgierig na te sporen:
Hou 't geen u raakt, geheim; maar toon niet dat gy 't doet.
Beloon, waar 't pas geeft, ruim, en acht het niet verloren:
Leen, zonder oordeel niet, maar met een blij gemoed.
Tot welk een stand ge u moogt verneedren of verheffen,
Misken u-zelven nooit, neem trots- noch laagheid aan;
Laat wat een ander grieft, u steeds met deernis treffen.
Duld feilen; wees een vriend in waarheid, niet in waan.
Drukk' geen zwaarmoedigheid uw zielskracht ooit ter neder,
Noch toon aan andren ooit uw wrevel in 't verdriet.
Breng, waar de tweedracht heerscht, de vrede en liefde weder,
En wreek u, waar gy 't kunt, door weldaân, anders niet.
Prijs zonder vleiery; berisp, maar zonder smalen.
Geef plaats aan zachte scherts, maar niet dan in de maat.
Toon nooit een misgreep aan, om met uw geest te pralen.
Waardeer in elk beroep wie 't oefent naar zijn staat.
Verwijt de weldaad nooit die ge iemand hebt bewezen;
Bedek ze, opdat hy nooit om zijn verplichting blooz'.
Voorkoom den wensch eens vriends dien ge in zijn hart kunt lezen;
Pleeg edelmoedigheid; maar kwist niet roekeloos.
| |
[pagina 421]
| |
Betoom de gramschap straks in de opkomst van heur vlagen.
Spreek van de afwezigen nooit anders dan tot eer.
Toon voor genoten dienst een dankbaar hart te dragen.
Speel, maar met kalme ziel, hoe kans of lot zich keer'
Spreek weinig; doe niets voor; en wees uw plicht gedachtig.
Stel prijs op elke gift die iemands liefde u schenkt.
Val nooit een schuldnaar hard, tot wedergaaf onmachtig,
En toon hem nooit een oog dat hem in 't harte krenkt.
Benij geen ander ooit den Goddelijken zegen.
Breng wat u werd vertrouwd, by andren nimmer uit.
Beroem u-zelf van niets; houd uw geheim verzwegen,
En stel u boven smaad zoo wel als lofgetuit.
Heb deze reeglen als een richtsnoer steeds voor oogen,
Gy jongling, die den voet op 's levens heirbaan zet;
Maar zie by alles op naar 't alziend Alvermogen
Dat kracht en wijsheid geeft en uit bekomm'ring redt.
|
|