De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Gelegenheidsverzen.Ga naar voetnoot*‘Niet van algemeene strekking,
Maar aan dees of dien gericht
Uit byzondere betrekking,
Wenschen Lezers geen gedicht.
't Algemeen heeft geen belangen
In gelegenheidsgezangen;
Het onthaalt ze stroef en koud:
Ook reeds lang zijn ze uitgesloten
By beroemde Kunstgenooten
En die mode gants veroud.’ -
Doch, wie 't goed of kwaad wil vinden;
Ik voor my, ik volg mijn hart.
Giet zich dat eens uit voor vrinden,
Kweelt het weedom, stort het smart;
Aâmt het meê met zacht genoegen,
Deelt het in eens anders zwoegen,
't Legt zich bloot voor ieder een.
Neen, geen Dichters doen zich kennen
Door hun welversneden pennen,
Maar door 't vrij gemoed alleen.
Zoo zijt gy my voorgetreden
Op het echt Oud-Hollandsch spoor,
Schat van wijsheid, godsvrees, zeden,
Wien ik eens ten Leidsman koor!Ga naar eind1
Gy, die, uit het harte schrijvend,
(Schoon op lage wieken drijvend)
Louter zielsgevoel en geest,
Wie uw boezem leer' doordringen
Christnen schept en volgelingen
Waar u 't hart met indruk leest.
| |
[pagina 344]
| |
Ja, hy moet hem 't hart doorlezen,
Wie een Dichter smaken zal,
Wien zijn zingen meer zal wezen
Dan voorbygaand luchtgeschal.
Niet doen hooren maar gevoelen,
Is het Dichterlijk bedoelen,
Is de geest der Poëzy,
En wie de ooren slechts wil streelen
Zonder in mijn hart te deelen,
Die vervoeg' zich niet tot my!
1827.
|