De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
Zwerven.Ga naar voetnoot*Φεῦ, Φεῦ, ὦ πόνοι βρωτῶν δυςπὀνοι.
Sophocles.
Zoeken wy het aardrijk rond,
Waar of nacht of morgenstond
Ons van verre tegenblinken;
Waar en zon en maan verzinken;
Of waar 's warelds vreugdelamp
Uitdooft in den ijssneeuwdamp: -
Over bergrug, spitse rotsen,
Dwars door stormig barenklotsen;
Heiden, door geen voet betreên,
Bosschen, waar nooit lichtstraal scheen;
Vlakten, door de zon gebraden: -
't Zijn alleen verscheiden paden,
Alle leidend naar het graf
Op des lichaams wandelstaf.
Altijd vindt men, moê van 't dwalen,
Zich omsloten in de palen
('t Zij men kruipe, ga, of holl',)
Van des aardrijks kleenen bol,
Die, zoo wy hem winnen konden,
Toch te duur zou zijn bevonden
Voor den arbeid en het zweet,
Aan die overwinst besteed. -
't Eenig kruid van zielsgenoegen,
Waar het nut was voor te zwoegen,
Groeit, hoe vlijtig iemand zoek,
Op deze aard in geenen hoek.
1827.
|
|