De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
Verstandelijkheid.Ga naar voetnoot*Nulle pensee en nous ne languit solitaire.
L'une rappelle l'autre, et, grâce aux noeuds secrets
Par qui sont allies les différens objets,
En images sans fin une image est féconde.
Delille.
Geen denkbeeld ligt in ons onvruchtbaar afgezonderd;
Het eene wekt het andre, en door 't geheim verband
Brengt één er honderd voort, en elk van die weêr honderd,
Tot voorwerp van het steeds zich oefenend verstand.
En wie van ons is ooit een oogwenk zonder denken,
Of wie ontwikkelt zich wat voor den geest komt, niet?
Wie, die een scheemring zich van verre als toe ziet wenken,
Rust, tot dat schijnsel als in neevlen weêr verschiet?
Neen, denken is in ons een geestig ademhalen.
Men neemt van uit de lucht een deel des dampkrings in,
Ontbindt dit in de borst met door de long te dwalen,
En 't wordt door 't bloed gemengd, het leven tot gewin.
Wat ware aan 't lichaam, spijs? Zy voedt slechts door de ontbinding,
Het scheidt zich 't voedende af, en werpt het nutlooze uit.
Wat doet elk ingewand? Neen, nergens huist verslinding,
Bewerking is elks aart, die uit zijn vorming spruit.
En, stervling, zou uw geest dan zwelgen; niet verteeren;
Ontfangen 't geen hy grijpt, als in versloten kast?
Geheugen ware ons niets, zeer t' onrecht noemt men 't leeren:
Daar is geen kennis in, de waarheid niet aan vast.
Neen 't voorwerp moet het brein tot eigen arbeid prikkelen;
Dan straalt de waarheid door, en vest zich in 't gemoed.
Te weten is zich-zelv' hetgeen m' ervaart, ontwikkelen;
| |
[pagina 237]
| |
Zoo wordt de geest verrijkt, en zoo de ziel gevoed.
Zoo wortelt het, en wordt een wording uit ons-zelven;
Zoo is de leering winst, en onwaardeerbre schat;
Een goudgroef, waar de ziel 't waarachtige uit mag delven,
En die oneindig meer dan Péruus mijn bevat.
Zoo schiet de waarheid uit in duizenden van stralen:
Ge ontdekt wat niemand weet, ge ervaart wat niemand zag,
En zult den warmsten dank aan uwen God betalen,
En nu, en in den nooit weêr ondergaanden dag.
1827.
|
|