De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
Algemeene dolheid.Ga naar voetnoot*Omnia humana tolerabilia ducenda. Ipsi enim quid sumus, aut quamdiu haec curaturi sumus? Als eens een dolheid by het menschlijk ras regeert,
Is 't weêrspraak noch verstand dat ze in haar woede keert;
Wat zal, wat moet men dan? - Of, meêdoen met de zotten?
Of, zich door tegenstand gants vruchtloos doen bespotten? -
Men zwijge, zegt gy? - Neen, by dwaasheids heerschappy
Moet razend meêgejuicht; geen zwijgen staat daar vrij.
De Wijsheid gaat haar weg in stilte; de aart der dwazen
Is dwingen om met hun op 't hardste meê te razen,
En die dit weigert, of niet instemt wel gemoed,
Betaalt het met zijne eer, indien niet met zijn bloed.
My kostte 't meer dan slechts een handvol purpren druppelen
Uit afgesneden hals, niet vrolijk meê te huppelen,
Maar, eedgetrouw aan Vorst, gewetensplicht, en God,
In 't onweêr pal te staan by 't dreigend Staatsschavot.
Het kostte me alles; meer dan 't onbeduidend leven,
Gewillig aan de stem des harten op te geven.
Ja, alles! Gy-alleen, ô Hemel, bleeft me by!
Maar 'k heb mijn baan vervuld, gelukkig, wat ik lij'.
En moest ik ze andermaal doorwandlen, 'k zou niet tragen,
My weêr den zelfden plicht ten offer op te dragen.
Mijn kroost vergete 't niet; en, deelt het in den haat
Den naam dien 't voert, verknocht, in God is toeverlaat.
Het schaam zich 't bloed niet, noch beschame 't door zijn daden,
Dat door zijne aadren vloeit, noch sluip' door kronkelpaden;
Maar treê voor 't oog van God in 't onbedrieglijk spoor,
En zegge: Op dezen weg ging my mijn Vader voor!
1827.
|
|