De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Op de zoet-mondende kusrijmen van Simon Abbes Gabbema.Ga naar voetnoot*'t Innigzoete kusjens mengelen,
Tooverlieflijk lipjens hengelen
Zwelgend mond- aan- mondgevlij;
't Lustjens stovend trekkebekken,
't Zielen uit den boezem trekken,
Hemelnektar-snoeperij;
't Schroevend, smakkend mondtjenstippen,
't Dartel spel van tong en lippen,
't Smachtend kronklen van de lust,
't Kittlen, stroken, streelen, stoeien,
't Aâm- met- adem- samenvloeien,
Van den echten minpoëet,
Daar hy, blakend, brandend, gloeiend,
En in laaie vlam verschroeiend,
In Lenoraas armen gleed,
Wen zy, ziel aan ziel geklonken,
Wederzijdsche minnebuit,
Smolten in vereende vonken,
Barstende oog en boezem uit;
Vonken, die gebeent' en spieren,
Hart en ademtocht doorzwieren;
Ja wat liefdelust bevat
Als de zielen op de lippen
Door elkander overglippen,
Leert mijns hartvriends Dichterschat.
Komt, en schept hier uit de golven
Van de zoete minnezee,
Die verheugd in 't zalig wee
Van heur branding ligt bedolven! -
Zoetpraats by het schoon geslacht,
| |
[pagina 212]
| |
Maar nog dom en onbedreven
Om de Min zijn eisch te geven,
Die bedeesden schroom belacht;
Komt, en leert voor 't flikkeflooien
En 't zoetsappig liefjen strooien,
't Blaakren van den waren gloed! -
En gy zoete lodderlichten,
Kokertjens der Liefdeschichten,
Afrodites lamm'renstoet,
Vlecht den zanger dezer dichten
Frisschen lauwer om den hoed!
|
|