De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Met de deur in 't huis vallen.Ga naar voetnoot*‘De Dood, de Dood klopt op de deur.’ -
Straks ging hy hier voorby,
En keek eens door een vensterscheur;
Nu komt hy vast om my. -
‘Wy zijn wat doof aan 't linker oor!
Dat keeren wy hem toe;
Voorzeker krijgt hy geen gehoor,
Hy wordt het kloppen moê.’ -
Het waait, en 't regent dat het giet,
Wat doet hy in zoo'n weêr?
En zoo het wachten hem verdriet,
Hy koom een andren keer!
Op gistren was hy in de buurt,
Maar 'k heb van daag geen tijd;
En morgen is de koets gehuurd,
Die me uit logeeren rijdt. -
‘Hy klopt steeds harder; hoor hoe 't bonst!’ -
Al wierdt gy als een spin,
Uw razen, vriendtjen, is om zonst,
Wy laten niemand in. -
Maar Pof - met nieuwen stoot op stoot
En schrikkelijk gedruisch,
Valt de uit- en afgeweerde Dood
Met deur en al in 't huis.
| |
[pagina 208]
| |
Geen deur weêrstaat er aan zijn bots,
Geen slot dat baten kan;
Voor hem springt bout en hengsel los,
En wip! daar is de man!
|
|