De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 198]
| |
Deugd en wijsheid.Ga naar voetnoot*Oui, grand Dieu, c'est envain que l'humaine faiblesse
Sans Toi veut se parer du nom de la Sagesse.
Racine fils.
Hoe! menschen zwakheid neemt, vervoerd door Duivlenwaan,
Den opgepronkten naam van Deugd en Wijsheid aan?
Van deugd - en wat is deugd? - Van wijsheid? wat is wijsheid?
Ga, vraag by de Ouden vrij hun kindsch geworden grijsheid,
Wat dit blanketsel, wat die zwijmeldrank beduidt,
Die dove walnoot die slechts spinrach in zich sluit?
Bedrogenen, gy die in ketens omgedreven,
Gezweept, gesleurd, gestuwd, in vrijheid meent te zweven,
Kent, kent u-zelven, kent uw toestand. Hebt gevoel!
Wat trekt, wat drijft u? Wat 's uw prikkel, wat uw doel?
Gy deugdzaam zijn! waartoe of wáárom, worm der aarde?
Uit hoogmoed, uit besef van ingebeelde waarde,
Van zelf uw God te zijn en meester van uw lot?
ô Wel verachtlijke en zich-zelv' belachbre God!
Niet meer onzinnig zy, die voor gewrochten knielen,
(Die beitel of penceel voor 't minst in schijn bezielen,)
Van zulk een onverstand, en wanbegrippen vrij,
Als waar uw borst van krielt by hoogmoeds razerny.
ô Filozofen God, uw eigen heer en meester,
Die zelfs geen korrel zand kunt vormen tot een heester,
Wiens leven aan een stofj', een waterdropjen hangt,
Aan 't ondeel ademluchts dat ge in uw borst ontfangt;
Wien 't kleinst insekt bespot, en 't leven neemt! Verdwaasden,
De onzinnigsten van al die ooit in ketens raasden,
In dierlijkheid verdiept, vervallen wangeslacht;
| |
[pagina 199]
| |
Wat roemt ge uw reden, steeds Godlasterlijk verkracht,
Een net waar ge in verwart, een valstrik voor uw treden,
Waar 't Godlijk licht ontbreekt; dit wierd er van uw reden.
Wat kennis schept ze u? Wat 's uw wet of zedenleer?
Waar steunt ze op? - Driftenkrijg en zelfbedwang, niets meer.
Ja, driftenkrijg, waar de ééne eene andre neêr doet duiken;
Geen temmen, dooden, neen; maar tot uw doel gebruiken.
De list en staatkunst, 't zij van muitling dan of vorst,
Die naar verheffing tracht, doorwemelt u de borst;
't Is oorlog in uw ziel en doel- door doelbeperking;
Geen zelfgenoegzaamheid die doel versmelt in werking,
Maar plooiing van u-zelf, uw eigen hart ten spijt
Dat zich verheffen wil daar 't wederstrevig lijdt.
En zelfbedwang? Waartoe? - Gy, heerscher, schept u ketens,
Om dat u 't wroegen prangt des schuldigen gewetens,
't Geweten, 't zelfbesef wringt tegen d'ijzren band,
Streeft tegen 't stelsel in van 't overdwelmd verstand
Dat de etterzwelling stijft van de opgezette harten,
Verzweerende aan hun kwaal, den grond van alle smarten,
Die 't doodlijk appelgif ons eenmaal stortte in 't bloed
In medeplichtigheid aan Duivlen overmoed,
Om God gelijk te zijn, van Hem geen wet te ontfangen,
Maar van zich-zelf alleen vrijmachtig af te hangen.
Ach, vrij, als 't dorre blad, dat drijvende op den wind,
Geen steunsel aan den tak, geen klem, geen vatsel vindt,
Maar heen en weêr gesold om in een poel te zijgen,
Zich even vrij geloofde om op en neêr te stijgen.
Vloeit, vloeit, rampzaalge, dan niet alles op u in?
Neemt lichaam, bloed, en geest, neemt denkvorm, ziel, en zin
Geen werkings invloed aan van wat ons moge omringen;
Of meent ge uw lijf en ziel aan 't groot heelal te ontwringen
Waarvan ge een deel zijt, zoo in 't aardsche als geestlijk rijk?
Wat is uw levensaâm, wat uw bewerktuigd slijk,
Dat ge omdraagt? Stervling, neen; onsterflijk of verganklijk,
Geen schepsels ooit bestaan dan onderling afhanklijk;
't Wordt al gewijzigd door elkander, werkt en lijdt,
In wederzijdsch verband en stâger worstelstrijd.
Gy wilt, maar wat 's uw wil? - Een indruk. - Hoe geboren? -
Leer diep in uw gemoed die wording na te sporen!
| |
[pagina 200]
| |
Gy hebt een doel? Het zij; maar zeg waarin 't bestaat. -
Geluk is 't; wel te zijn. - 'k Herken hier de eigenbaat.
Zy dan, de bron van ramp, die alle ellenden baarde,
Zy is uw God, uw Deugd. ô Deugd van hooge waarde!
Zoo roof, zoo moord, verdruk! 't beginsel sluit dit in.
Doch neen, gy regelt haar, herkneedt ze in menschenmin,
Belangloosheid, en groot- en edelmoedig streven.
Waartoe? - Om rust van hart, om veiligheid van 't leven.
't Verstand dan regelt u in 't middel tot dat doel.
De springveer is op nieuw 't zelfzuchtig zielsgevoel.
Uw zelf is u 't Heelal en 't om zich wentlend midden
Uws aanzijns blijft, u-zelf als Godheid aan te bidden!
ô Heerlijk samenstel van Godenmaatschappy!
Wat Hemel wordt er uit een Godenras als wy!
Neen, zegt ge, rechtheid is mijn richtsnoer. - Welke rechtheid?
Wat is haar regelmaat? Wat band heeft uw gehechtheid?
't Is éénheid, harmonie. - Op nieuw een ledig woord
Wat door een bloot geluid verbeelding slechts bekoort.
Éénstemmigheid? Het zij! maar niet in ijdel kraaien.
Of gonzende in een kring by zwermen rond te draaien
Van aardsche dwaasheên die de domheid wijsheid heet,
Die doelwit, noch verband met hooger aanzijn, weet.
Ja, éénheid; maar met God! Veréénd zijn met dat Wezen
Wiens Alvolmaaktheid in al 't schepsel is te lezen,
Maar voor geene oogen die, zich sluitend voor Zijn licht,
Dan roemen op hun scherpte en juistheid van gezicht.
Dit 's uwe harmonie, uw wijsheid, blinde slaven,
Aan d'ijzren molenspil in éénen kring te draven.
En welk een ruimen kring! Hoe wijd wel? Hoe veel span?
Ach, arme Wijsgeer, wees geen kind meer, word eens man.
Schud af 't belachlijk juk, de onteerende gareelen
Waarin gy zuizlend droomt, en droomen droomen telen;
Vergaap u aan geen schim die langs de wanden zweeft;
Maar vraag naar 't licht dier zon die warmte en leven geeft.
In die is waarheid, goed. Die bron van goed en waarheid
Heft aardsche neveldamp tot hemelzuivre klaarheid,
Ontwikkelt, stooft, en drijft het uitgeworpen zaad
Tot plantscheut, rijs, en boom die stormen wederstaat,
| |
[pagina 201]
| |
En hemeldaauw ontfangt, om Wijsheidvrucht te dragen,
Den sterveling tot heil en God ten welbehagen;
Maar ijdle menschenwaan wordt door Zijn vloek verplet.
ô Gy die 't hart doorleest, bevrijd ons van dien smet!
1826.
|
|