De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijTer gelegenheid van een reeks nieuwe aankondigingen.
| |
[pagina 192]
| |
En ons pieperig geluid
In het bruin des lindenlommers,
Heeft het avondliedtjen uit.
Och, de kracht van onze vlerken
Draagt het schrale lijf niet meer,
En op 't lage rijs der berken
Vallen wy ontademd neêr.
Lente en zomer zijn verloopen,
En ons najaar ook is om.
Wat dan nu? In 't stof gekropen:
Dooden liggen stil en stom.
Waar ook bleef men met zijne ooren,
Zoo men van zulk tuingediert'
Telkens nog al meer moest hooren
En niet vrij van de oude wierd?
Neen, schept moed, mijn goede vrinden;
Uw zoo lang vermoeid gehoor
Zal genoeg tot geeuwen vinden,
By het nieuwe bromm'ren Choor.
En, wie 't verder moge tergen
Met hun klep- of ratelspel,
'k Zal u geen geduld meer vergen;
Dus, ontfangt mijn laatst vaarwel!
1826.
|
|