De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Menschen waan.Ga naar voetnoot*Notre intelligence tient dans l'ordre des choses intelligibles le même rang, que notre corps dans l'étendue de la nature. Wat is dit handvol stofs hetgeen we ons lichaam heeten,
By 't uitgebreid Heelal? - En wat ons trotsch verstand? -
In 't Geestenwareldrijk naar de eigen schaal te meten,
Een loutre nietigheid, een enkle korrel zand.
Wat wagen wy 't dan nog, in Gods geheim te dringen,
Als, van gelijken grond Hem schouwende in 't gezicht,
Wy, laag vervallen kroost van aardsche stervelingen,
En stellen in ons niets een wezendlijk gewicht?
Het zalig Englendom slaat de oogen siddrend neder
Voor 't blindend aanschijn van zijn Maker, bidt en looft;
En wy, wy scherpen 't oog, voor de aardsche zon te teder,
Om Hem in 't licht te zien met zwak en duizlig hoofd?
Wat kunt ge, ontzinde, van 't geschaapne zelfs, bemerken?
Hoe weinig! Ja, hoe min begrijpen we ons bestaan!
Door eigen aart geklemd in zoo bekrompen perken,
Wilt ge Engel zijn, ja God, en - schiet den Duivel aan.
Ja, vader Luther, ja, gy hebt het woord gesproken,
En 't was de waarheid-zelv die 't uit uw lippen dreef:
De zucht om God te zijn, hoe vreeslijk ook gewroken,
Die eenmaal 't hart bekroop, vermomt zich wel, maar bleef.
1826.
|
|