De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Keizer Hadrianus afscheid van 't leven.Ga naar voetnoot*Mijn hondtjen van een zieltjen,
Mijn arme kleine fieltjen,
Mijns lichaams beste maat!
Mijn hondtjen van een zieltjen,
Wat licht ge thands uw hieltjen,
En weet niet waar gy gaat:
Zoo eenig-en alleentjens!
Zoo zwakjens op uw beentjens!
Zoo nakendtjens en stijf!
Zoo bleekjens en zoo koudtjens!
Met bibberende boutjens
En schemerschuddend lijf!
Waar blijven nu uw grapjens,
Zoo aartigjens en knapjens,
Zoo liefjens en zoo zoet?
Waar blijven nu uw grapjens?
Wat hangt u 't hoofdtjen slapjens,
Mijn sukkeltj' en mijn bloed!
Mijn lieve troetelkindtjen,
Nu moet ge door het windtjen,
Al ziet ge nog zoo scheel.
Volspeeld is 't levenskluchtjen,
En met het laatsten zuchtjen
Ontruimen wy 't tooneel.
| |
[pagina 146]
| |
‘Zoo sprak de Heiden Hadriaan,
Onwetend waar hy heen moest gaan.
Maar vond hy 't sterfuur om te lachen? -
Och, de arme speler treedt niet af,
Of zoekt ze een toeknik af te prachen,
Wier oordeel hy zich overgaf.
En spelers mag men ze alle heeten,
Die plicht en eer naar 't oordeel meten
Niet van Gods inspraak in 't geweten,
Maar dom en razend volksgeblaf.’
|
|