De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijLof der tijdmodeGa naar voetnoot*Zy zeggen in hun harte: Ik zal niet wankelen, want ik zal van geslacht tot geslachte geen kwaad zien. ‘'t Gaat immers alles wel. Men kan zijn kaartjen speelen,
Heeft schouwburg en concert, salet, en assembleê,
En, moet men zich somtijds een oogenblik vervelen,
Men leest Courantennieuws en slijt daar 't uurtjen meê.
En nog is 't klagen, foei! - Maar 't land bezwijkt van de armen. -
Naar Freedriksoord daar meê, dan zijn we er van verlos
't Is rasphuisboevery waarover we ons erbarmen,
Maar wien is 't niet te veel wat eerlijke armoê kost!
Zy hongren, ja 't is waar; zy vinden niet te werken,
Doch waartoe zijn zy nut, zoo 't werk daarvoor ontbreekt
| |
[pagina 112]
| |
Zy zoeken troost by God en zitten in de kerken
Waar m' altijd zoengeloof, geen menschenwaarde preekt.
Zy willen van Genade en Voorbestemming hooren,
Zoo zit er de oude leer nog altijd in verroest,
En hebben voor de kracht van zelfbehoud geen ooren;
't Is duisterlingen-volk, dat elk verfoeien moest.
Wat zouden we aan dat ras die schoone deugd betoonen
Die m' uit een vrijen wil, tot eigen roem bewijst?
Neen beter 't geld besteed om zulk gespuis te lonen
Dat God noch Heiland kent, maar ons als Goden prijst.
Laat de eerlijke arme vrij den dief en hoer benijden,
En worden hoer en dief uit wanhoop in zijn nood;
't Is beter, dief zijn, dan eens Heilands zoen belijden;
En zoo valt Neêrland haast den afval in den schoot.
De Godsdienst moet slechts weg, dan zullen wy regeeren,
By wie toch de Oppermacht (dit weet men thands) berust.
En 't Vaderland op nieuw het onderst boven keeren,
Oranje en trouw en plicht nog eenmaal af doen zweeren.
Want God is lang ontthroond en 't Helsche vuur gebluscht.’
1825.
|
|