De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
Weeklacht.Ga naar voetnoot*Waarom zoudt Gy de menschen maken als de visschen der zee. Hoe lang moet zich mijn klacht verheffen,
ô God van hulp! en onverhoord?
Hoe lang moet ons de woede treffen,
En breekt er geen verlossing voort?
Waar, waarom zie ik gruwlen plegen
En duldt Ge, ô God, en schouwt het aan?
Waarom stroomt my de laster tegen
Van die in vloek zijn opgestaan?
Waar, waarom zwijgen deugd en wetten,
En laat Gy waarheid, eer, en plicht
Door 't Godloos Wangeloof verpletten,
U vliegende in het aangezicht?
Een drom van woestaarts, opgeschoten
Van uit den drek van 't Heidendom,
Dreigt throon en outer om te stooten,
Ja keert des aardrijks grondvest om.
Zie monsters in Uw schaapskooi dringen,
Hyeenen in geweld en list,
Verwoede tijgers in 't bespringen;
Als de avondwolf op roof gespitst.
Zy maken Vorsten tot hun slaven,
En Uw geheiligd recht ten spot;
Verbrijzelen de Koningsstaven;
Hun kracht, hun moedwil, is hun God.
Gy, Almacht, Gy, te rein van oogen,
Dan dat Gy gruwlen aan zoudt zien,
| |
[pagina 9]
| |
Wat zwijgt Uw machtwoord voor de logen,
En laat de wrevelzucht gebiên?
Wat zou 't bootseersel van Uw handen
Gelijk zijn aan 't geschubde vee -?
De prooi zijn van elkanders tanden
In wet- en heerscherlooze zee?
Wat zou 't als 't wriemlend ras der wormen
Zich-zelf verslinden, woest door één;
Hier, weggesleept door blinde stormen,
En daar, van 's wandlaars voet vertreên.
Doe, Vader, doe de donders klateren
Die Uw getergde hand besluit.
De boze zet op alle wateren
Zijn fuik en schakelnetten uit.
Hy zwaait de schalke hengelroede
Die door 't bedrieglijk aas verlokt,
En juicht in de opgezette woede
Waar 't moordberamend hart van wrokt.
Wat rookt, wat offert ge aan uw garen?
Wat aan uw angel? ijdle dwaas!
Nog boozer, in uw hart gevaren,
Verstikt u-zelv' aan 't eigendst aas.
Hy zweept, hy sleept u tot verdelgen,
Beeft, slaven van de Macht der Hel!
Maar God, zie neêr op Batoos telgen,
Dien blinden slaven thands ten spel!
Daal, God der wrake, ja daal neder,
Verbreek het juk van 't Vaderland;
Herstel den Koningsscepter weder;
En leg het Heidendom aan band!
1824.
|
|