De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 421]
| |
Parodie.Ga naar voetnoot*Non usitatâ aut tenui ferar
Pennâ biformis.
Horatius.
ô Neen, my zal geen zwanenvlerk
Uit de oogen voeren door het zwerk,
Om, Nijd en Vijandschap ontheven,
Op wierookwalmen voort te leven.
De dampkring die deze aard omzwiert,
Behoort aan 't brommend ongediert',
(Als kampernoeljens opgeschoten,
Uit slijk en ezelmest gesproten,)
Dat, wormgespuis, op wormen aast,
En heenstuift waar de wind ze blaast,
Om met hun dolle plonderbenden
En zaad en knop en vrucht te schenden.
'k Begeer by zulk een tor-gebrom
(Het zing' de ware Dichtkunst stom,)
Geen prijs, geen dank, geen luistrende ooren,
Voor Waar, voor echten Zang verloren,
En met het piepgesnor vervuld,
Dat taal, verstand, noch kennis duldt.
Verga dees lang verbastrende aarde,
Wie vloek- by vloekschuld steeds bezwaarde;
Die thands verpletterd onder 't wicht,
Zich-zelve een Hel tot lusthof sticht!
De kring der eeuwen wordt voltogen,
En 't Rijk gevestigd van de Logen.
Voor dronkenschap van Eigenwaan
|
|