De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVerworpen christendom.Ga naar voetnoot*‘Ja, 'k heb zoo'n ouden huisjapon
Die eens mijn Grootvaâr droeg;
Mijn vader pronkte er zich meê op
Als hy gezelschap vroeg.
Nog jong, was ik er ook meê mooi:
Maar ouder, zag ik rond,
En doschte me in een modekleed
Als ieder voeglijk vond.
Waar toe nu 't ouderwetsche ding?
Ik schik my naar mijn maats;
En zelfs in de oude-kleêrenkas
Beneemt het toch maar plaats.
| |
[pagina 367]
| |
Neen, praat my niet, gy grijze Paai!
Dat ik het aan moest doen!
Dan jouwden my de jongens uit.
Een man van mijn fatsoen!
Foei! 't is versleten en verkleurd,
En past geen' deftig' man:
Neen, maak m'er slechts in 't hospitaal
Den zieken pluksel van!
Voor my toch komt dit niet pas:
Mijn lichaam is gezond!’ -
Ik gun het u, mijn goede vriend;
Doch zoo 't voor wondenpluksel dient,
Ken zelf uw eigen wond.
1822.
|
|