De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 348]
| |
Morgenstond.Ga naar voetnoot*Cum dederit Phoebo stella fugata locum.
De Herder drijft zijn lamm'renkudde
Ter weide met zijn staf;
Maar de Ochtendstond het starrenleger
Van 's hemels blaauwend heiveld af.
De Hemelkoning gaat verschijnen,
Geringen, maakt ruimbaan!
Het Oost ontsluit zijn tentgordijnen,
Hy treedt in volle schittring aan.
Hoe statig zijn zijn vaste schreden
Door 't eenzaam hemelvlak!
De schaduw tuimelt naar beneden,
En stelt zich 't aardrijk tot een dak.
Vergeefs! Zijn glans zal ze achterhalen,
Hy volgt ze op 't zwevend spoor.
Daar is geen wijkplaats voor zijn stralen;
Zy dringen de avondpoorten door.
Verheug u, Aardrijk, in zijn luister;
Ontsluit u voor zijn gloed!
Breekt, teedre bloessems, door uw kluister,
En brengt hem 's levens morgengroet!
| |
[pagina 349]
| |
Ruischt, Zefirs, door de loovrenzalen,
En meldt het, waar Hy naakt!
En hupt en jubelt, Boschchoralen
Die op zijn Heldenstap ontwaakt!
Slaat, slaat u neêr, vermetele oogen,
Waar Hy 't gelaat onthult!
Natuur erkent zijn Alvermogen,
Natuur is met zijn gloed vervuld.
Juicht, dier en plantrijk, by zijn naderen:
Zijn kracht is aller kracht;
Zijn licht doorstroomt ons-aller aderen,
Zijn luister is ons-aller pracht!
1822.
|
|