De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 264]
| |
Aan iemand, niet te noemen.Ga naar voetnoot*Vida, Carminum Libro, pag. fin.
Carmine quid carpis, qui nunquam carmine laesit,
Cui numeri insontes, et sine felle placent?
Unum te cruciat, quod vulgi a moribus absim;
Hincque meis tendis moribus insidias,
Meque remordentem ouperes tua cernere contra?
Nunquam hoc efficies, candida Musa mea est.
Met eenige verandering:
Wat hoont gy me in een vers, wiens verzen nimmer kwetsen;
Wiens pen onnoozel is, en nooit met gal gedrenkt?
Of haat ge me in uw hart als een' dier Ouderwetschen
Die ge uit Verdraagzaamheid in eer en aanzien krenkt? -
Ja, 'k ben gevoelens vreemd als thans de tijden kweken;
'k Bestrij ze, en laat niet af, waar 't God en Waarheid geldt;
Doch waan niet, dat me uw schimp mijn vast besluit doe breken:
‘'k Vereeuwig door mijn vers geen hondsvod die my scheldt.’
1820.
|
|