De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
Wellust.Ga naar voetnoot*Daar is een Venus, ja! Niet de oude Schuimgodin,
Die Cyprus heeft gevierd als moeder van de Min;
Die 't oud Idalie, verrukt en opgetogen,
En Liefde en Dwaasheid aan heur boezem heeft zien zogen;
Door rook en offervlam, en wulpsche plechtigheên
By de Oudheid wijd en zijd vereerd en aangebeên;
In lust- by lustprieel door dartle Sybarieten
Gediend; en die den prijs der schoonheid mocht genieten;
Maar zy, die de aard vervult, en lucht, en watervliet,
En, schaduw van 't Geluk, op 't Wareldrond gebiedt.
Haar Wetten, Waapnen, en aanlokkelijke Gaven,
Zijn Neiging, Zelfbedrog, waaraan we ons-zelv' verslaven;
Haar keten die ons bindt, 't betooverend vermaak.
Zy wisselt met ons hart en wisselenden smaak;
En, zonder dat ze op dien haar invloed schijnt te ontdekken,
Slaapt met de driften in, alleen om ze op te wekken.
Haar hand die overal en valsch blanketsel spreidt,
Ontluistert alle goed, versiert de afzichtlijkheid;
En kunstig weet ze een deugd die harten moest verrukken,
Een walglijk merk van smaad op 't voorhoofd in te drukken,
Terwijl ze ons in den lonk van 't ongebonden kwaad
Een heilige onschuld toont, waar 't hart zich aan verraadt.
Bedwelmingvol vergrijp, dat, in zijn spoorloosheden,
Een ziel aan 't zintuig geeft, en zintuig aan de reden!
Bekoorlijk, ja, maar valsch, aanvallig, wuft van zin,
Zie daar de Wellust die elk aanbidt als Godin!
Onzichtbaar overal, maar overal in wezen,
Is ze alles wat ons hart, onze oogen, kan belezen.
Beschermster der Begeerte, en haar slavin met een,
| |
[pagina 257]
| |
Schikt ze alles hier op aard naar eigen zinlijkheên,
En vormt ons zede en plicht, waaraan wy ons verknochten
Ja, onderwerpt zich 't hart, en zelfs zijn felste tochten,
En, daar zy dit bekruipt of stormende overmant,
Weet zich den toegang zelfs te banen naar 't verstand.
‘Waar, waarom zoekt ge u troost uit tranen op te gaâren,
ô Mensch! ontsluit het oog, en leer uw ziel bedaren.
De toekomst is een droom, een schrikbeeld in de lucht,
(Dus spreekt ze,) en maakt een niet u 't zorglijk hart beducht!
En gy, van 't menschlijk hart aanvall'ge Koninginne,
Onwederstaanlijk schoon, gy Tooverzangmeerminne,
Die in uw poezlen arm de reden smooren doet,
Neem de oogenblikken waar, van 't vluchtig levenszoet.
Bemin, daar alles mint en aanlokt tot genieten;
Wees Godheid van ons hart, en laat geen uur ontschieten.
Aan Voorbeeld, Mode, en Tijd, en niet aan deugd gehecht,
Doet ge alles wat u lust, en hebt op alles recht.’
nbsp;
Na den Kardinaal de bernis.
nbsp;
1820.
|
|