De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
Vreugde.Ga naar voetnoot*'k Erken het, al de ramp van 't meest rampspoedig leven
Wordt echter nu en dan van eenig zoets doorweven;
'k Belij' dat 's levens kelk me- een enkel teugjen schonk
Dat vonkelde in het glas, en schoon in de oogen blonk,
Ja, soms met lieflijk zerp het dof gehemelt' streelde,
En zich den naam van vreugd mocht eignen of van weelde.
Maar 't was een dronkenschap, bedwelmend, onrustvol,
En terging van een hart dat ledig bleef en hol;
En, vroeg ik me, of dat hart een twintigtal van uren,
Die tintling van gevoel zou wenschen uit te duren,
Ik riep volmondig: Neen, die vreugde is enkel smart,
Verwisseld van gedaante, en even wreed voor 't hart.
Neen, 't aardsche leven is één zee van golvend lijden,
Één onweêr, van wat kant de stormen ons bestrijden;
Gelukkig zien we een kust, die 't buldrend meir omzoomt,
En 't worstlend wangenot is eindlijk uitgedroomd.
1817.
|
|