De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Op het paarddrillen van jonkvrouw Sibilla van Jongstal.
| |
[pagina 48]
| |
Deze edele Amazoon bedreigt geen dolk of leed:
Verwonnen ligt het al, waar zy heur oogstraal wende.
Kniel Arruns, geef u op! uw kluisters zijn gesmeed,
Smeek slechts om lijfsbehoud, uw vrijheid is ten ende.
Aanhangsel.
Toomt Jongstal 't moedig paard, den teugel wederstrevend,
En hupt en trippelt het, als dansend langs den grond,
Toch bromt en schreeuwt de Faam op rappe vleugels zwevend
Haar maagdelijke lof uit altijd vollen mond.
Als zedig, rein en net, gulhartig en bescheiden,
Vereert en Hof en stulp heur deugdelijken aart:
Maar is zy al mijn lof en aller hulde waard,
Mijn pen, mijn hart, mijn Lier ter harer eer gesnaard,
Zal thands haar vluggen geest en kunstgevoel verbreiden,
Uitblinkende in 't gedicht aan Gabbema vereerd.
Zoo bloei ze in 't heilgenot van wat heur ziel begeert!
|
|