De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Op eene Niobé van marmer.Ga naar voetnoot*Wanhopend, Moeder, wreed van talrijk kroost ontzet,
Verstijfde ik tot een' steen, na uitgeputte tranen:
'k Herleef, daar's kunstnaars hand me uit mijn bezwijming redt,
En uit de rots hervormd, my nog een beeld doet wanen.
Mijn oog ontbreekt nog vocht van 't opgedroogd geween;
Mijn boezem ademt weêr, maar met onmerkbaar hijgen;
De doodschrik liet my bleek en kil als marmersteen;
En, de uitgestane straf leert me onverbreekbaar zwijgen.
1793.
|
|