De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 428]
| |
Aan de zangkunst.Ga naar voetnoot*Van waar, ô strelend Zangvermogen,
In wederzijdsche zustermin
Met de eedle Dichtkunste opgetoogen,
Die in hare afkomste uit den hogen
Op d' eigen' grond met u mag bogen:
Van waar toch zoog uw ziel zo dwaas een trotschheid in?
Zo dwaas een trotschheid? - Ja, volschone!
Voegt dit verwijt u niet met recht,
Die 't deelgenootschap uwer krone
Der teêrste Bloedverwante ontzegt?
Hoe heeft zij, vroeger rijp in krachten,
Uw kindsche zwakheid niet geschraagd!
Ja zelfs, om u, heur Arendsschachten
Aan 't lijm der werkloosheid gewaagd!
Hoe kroop zij soms den voet der bergen,
Om uwe grilligheden, rond;
En ging de steilste rotsen tergen,
Daar uw belang 't zich dienstig vond!
Wat waart gij, had ze uw wankle schreden,
Met zusterlijke tederheid,
Niet eertijds door de onzekerheden
Der hobbeligste paân geleid?
| |
[pagina 429]
| |
Maar, thands, geleerd, met vaste voeten
Door 't ongebaande heen te spoên:
In 't diep van 's menschen borst te wroeten:
Het ongenaakbaarste aan te doen:
Thands dwinglandes van 't vrije harte,
Voertge, aangebeden van al de aard,
't Volstrektst gezag op vreugde en smarte,
Zo verre uw hand de Cymbel snaart.
Ja, ge onderstaat Natuur te dwingen!
En de Echo, die tot de oogen spreekt,
't Penceel van uit de hand te wringen;
En weinig! dat er aan ontbreekt.
Dus, dus heeft ook uw drift de palen
Van 't rijk der Dichtkunste overschreên. -
Zij deed u aan haar zijde pralen;
En gij, gij eischt haar' throon alleen.
ô Zinnestreelster, zo uw klanken
De wellust zijn van al wat leeft;
Herdenk, wie ge alles hebt te danken,
Tot zelfs den rang waar naar gij streeft.
De bloemen, die uw borst versieren,
Zijn door uw zuster-zelv geplukt:
En prijktet ge ooit met prijslaurieren,
Zij-zelv heeft ze op uw hoofd gedrukt.
En gij, op 't volksgejuich vermeten,
Gij hebt door redenlozen tocht,
Den liefdeband van een gereten,
Die beider glorie hield verknocht.
| |
[pagina 430]
| |
Keer van die maatloze eerzucht weder,
En huuw uw' galm aan 's Dichters stem:
Wel verre dat u zulks verneder,
Het geeft uw' klanken de echte klem.
Of, houdt een valsche schaamte u tegen,
Te buigen voor een nieuwe wet:
Hoor Dichtkunst-zelv, u steeds genegen,
Daar ze op uw' toon haar vaarzen zet.
[1781.]
|
|