De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 426]
| |
Lierzang op de roos,
| |
[pagina 427]
| |
Haar purper doet den schoonen Dageraad,
Die 's Hemels poort in 't Oost ontsluiten gaat,
En 't wagenspan van Titan binnen laat,
De vingers bloozen:
Zelv Cypris word, van die haar schoonheid roemt,
In heilig Dicht, naar deezen blos genoemd.
Der Helden graf versiert men door 't gebloemt'
Der Roozelaaren.
Niet minder is haar frissche reuk geächt:
Vergeefsch beproeft de tijd daar op zijn magt;
Haar geur houd stand, hoewel haar tooi en pracht
Zijn weggevaaren.
Doch melden wij hoe ze eerst haar' oorsprong kreeg!
Als Venus uit de azuuren golven steeg
Der zee, die voor haar oog zich stilde, en zweeg,
En scheen te slapen;
Wanneer Minerv', uit 's vaders achtbaar hoofd,
Door 't diamant van Mulciber gekloofd,
Met Speer en Schild, wier glans den glans verdooft
Van Mavors wapen,
Te voorschijn kwam: toen is de nieuwe plant
Der Roos, gevormd door de alleswijze hand
Van vrouw Natuur, uit 's Aardrijks ingewand
Eerst voortgesprooten.
Het Godendom zag 't Roosje pas volbloeid,
Of heeft het met zijn' Nectar mild besproeid;
En uit haar' struik is de eedle Druif gegroeid,
Die sedert wortel heeft geschooten.
[1779.]
|
|