De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan mijne luit.Ga naar voetnoot*Voor overvloed, voor mateloze schatten
Bezit ik u, beminnelijke Luit!
Gij zijt mij meer, dan Peruus mijnen vatten,
Of de Indus in zijn kronklende armen sluit.
Gij zijt mij de eer, de wellust, en 't genoegen,
't Genot van 't heil, de troost in 't zwoegen,
En perst aan 't drijvend oog de zoetste traantjes uit.
* * *
Rampzalig! die, gevoelloos voor uw klanken,
Die sombre vreugd miskent, waar meê ge ons harte streelt.
Hij moog zich vrij van 't blinde lot bedanken,
Wien 't staven gouds en gouden staven deelt:
Hij is, wat staat hem zij beschoren,
In 's Hemels ongenaâ geboren,
Die 't hart voor maatzang heeft vereeld.
| |
[pagina 431]
| |
* * *
Mijn Cyther, klink, ja klink dan in mijn handen!
En zo mijn ziel ooit zweemsel voel' van nijd,
Zo ze ooit mijn borst van wrevel voele ontbranden,
ô Wees mij dan, wees gij mij tot verwijt!
Dan moeten, midden in mijn zingen,
Uw snaren mij voor 't voorhoofd springen,
En roepen, dat gij me alles zijt!
[1781.]
|
|