De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 389]
| |
By mijn verjaren.Ga naar voetnoot*Op nieuw een jaar voleind na de achtmaal negen zonnen
Die dit vergrijsde hoofd reeds om zich heen zag gaan!
Op nieuw aan 's levens draad een aandeel afgesponnen,
En de uitkomst meer naby van de aardsche kronkelbaan!
'k Zie d' eindpaal van mijn loop my meer en meerder naderen,
De heuvel opent zich van 't my verwachtend graf;
Reeds kruipt het trage bloed met weêrwil door mijne aderen,
En knakt mijn overwicht des levens brozen staf.
Het afgesloofde brein ontzegt my 't denkvermogen,
De erinn'ring, en 't bestuur van 't oefengraag verstand,
En de opgelegde schat is met den tijd ontvlogen
Die beide, hoofd en kniên ter neder boog naar 't zand.
En gy, mijn vrienden, juicht deze overstelping tegen
Waaronder ik bezwijk, verplet worde en vermast?
Wat acht men d' ouderdom een wenschbren hemelzegen,
Die alle lasten hoopt by 's levens eigen last!
Ach! waar 't de nadring niet tot d' uitgang aller plagen
Wier wicht ons daaglijks meer en ziel en lichaam prangt,
Hoe zouden wy 't verlies van alles (alles!) dragen
Waaraan hier 't zelfgenot en 's levens waarde hangt!
Doch neen, wy torschen 't, als de reizende onder 't trekken
't Gepak, dat op den weg de schouders wel bezwaart,
Maar tevens hoofd en lijf voor de onweêrsbui moet dekken
Die in de donderwolk om 's wandlaars hoofd vergaârt.
Mijn God, ach! sta ons by terwijl de kniën knikken,
En hals en rug ons kromt, en 't pad den voet begeeft;
Verkort my (is 't Uw wil) deze uiterste oogenblikken!
Dees wareld is me een walg; ik heb genoeg geleefd.
1829.
|
|