De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
Voor- en achteruitzicht.Ga naar voetnoot*De wijze ziet zijn winter naderen
Als avond na een schoonen dag:
Hy weet, dat by het rozengaderen
Geen doornensteek ontzetten mag.
'k Herinner me uit de tuin des levens
Of waar of ingebeeld genot,
Maar duizend ongenoegens tevens
Van 't altijd wisselvallig lot.
Ik zag de najaarsbladen storten,
Verschrompeld, droog, en graauw geschroeid;
En de uren van den dag verkorten,
Terwijl de nacht gestadig groeit.
Ik ademde het Lenteluwen,
Ik voelde 't steken van de zon,
Zag druiven zich aan d' eikel huwen
En de ijsschors drijven door de bron.
Ik breidde de armen naar den hoogen
En hief den schedel moedig op;
Nu, van den stormwind neêrgebogen,
Dan, met verschroeiden bladertop.
Doch, zal ik dit mijn lot beweenen? -
'k Heb storm en bliksemslag geduld;
Maar toch door Voor- en Najaar henen
De my bestemde plaats vervuld.
| |
[pagina 386]
| |
Dan, die me op 't aardrijk uit deed schieten
Heeft me om my-zelven niet geplant;
Maar om mijn ooft te doen genieten
Aan Nageslacht en Vaderland:
En, gaf ik dit in 't onweêrschokken
Dat d' eersten bloesem straks verwoei,
En, tot den tijd der wintervlokken,
Mijn takken knakte voor hun bloei? -
Ja, 'k heb ook somtijds vrucht gegeven,
Maar saploos, dor, doorwormd, en wrang.
Helaas! wat was geheel mijn leven? -
Slechts zonnen-op- en ondergang.
Saizoen en grond was me immer tegen;
De rups verknaagde kruin en stam,
Die in de orkanen neêrgezegen
Slechts offer wierd voor bijl en vlam. -
Doch 't zij! 'k Besloeg by wind en stormen
Een ledig grondvlak in den hof,
En, prooi tot voedsel van de wormen,
Buig ik de ontbloote kruin in 't stof.
1829.
|
|