De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 358]
| |
De balling
| |
[pagina 359]
| |
De nacht valle op my neêr in donderslag op slagen,
Mijne onbeklemde borst is met geene angst bezwaard;
Hy zal in mijn gemoed den morgen op doen dagen,
En heeft me in hooger sfeer een beter lot bewaard.
Wat zegt een leeftijd van bekomm'ren, strijden, zwoegen?
't Is als een bange droom dien 't uchtendlicht verdrijft.
Bekrompen is de kring die 't aardsche lot omschrijft;
Niet vluchtig slechts maar valsch, het ondermaansch genoegen.
God roept my, 'k volg en sta van eer en aanzien af:
'k Genoot ze en vond ze een voos en smaakloos zelfmisleiden,
'k Verzaak, en blij gemoed, aan 't licht verstuivend kaf,
Hy wil me aan beter disch een voedend brood bereiden.
Vaarwel dan, Vaderland, in dierbaar Oudrenbloed
Gevestigd, en zoo vaak van 's afgronds rand getogen!
'k Beveel u, mag ik 't nog, aan 't reddend Alvermogen,
Doch schud, ondankbre grond, uw stofzand van mijn voet;
Wees prooi, dewijl gy 't wilt, van vloekbre Heltyrannen!
Ik heb zoo lang ik 't mocht, hun euvelzin weêrstaan;
Maar zag ik Deugd en Wet en Vrijheid uitgebannen,
God schenkt het me als een gunst, in haar gevolg te gaan.
[1828.]
|
|