De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAfscheid.Ga naar voetnoot*Wat men aan mijn verzen leest
By mijn uitgeputten geest,
En een leêg en draaiend hoofd
Waar het vuur is uitgedoofd,
En dat alles schier vergat
Wat het eens vergaderd had,
En een hart voor alles koel,
Met een afgestompt gevoel,
En een uitgebluscht verstand,
Door de koortsen weggebrand,
Door veraâming nooit verfrischt,
En dat al de gaven mist
Van mijn vroege jonglingschap
By mijn eersten Dichterstap,
Of in rijper levenstijd
Aangewonnen door de vlijt,
Maar nu, met der jaren stroom
Weggevaren als een droom,
Of, van ware Poëzy
Uitgedord tot mijmery,
Die my klakkeloos ontschiet?
Dit, mijn vrienden, weet ik niet.
Doch wie 't prijz' of wie 't veracht',
'k Zeg ze samen goede nacht!
| |
[pagina 352]
| |
Maar verzeg ik dan voortaan
Weêr een toontjen aan te slaan
Op de lang bespeelde Luit?
Is er alle Dichtzucht uit? -
Neen, zoo lang ik adem schep
En een vin te roeren heb,
Of één twintigst van een grein
Van mijn altijd werkzaam brein,
Of één drop van 't waatrig bloed
In der aâren levensvloed,
Zweer ik vast dien trek niet af
Die Natuur my eenmaal gaf,
En tot d' ademtocht behoort
Die de dood-alleen versmoort:
Doch, van 't drukken af te zien,
Dit 's wat eindlijk moet geschiên;
En ik zal 't niet weder doen
Is een kinderlijke zoen
Die by ieder ingang vindt,
En de Grijsaart wordt weêr kind.
Hiermeê, Lezers, dan vaarwel,
En een eind aan 't kinderspel!
1827.
|
|